Veel nationaalsocialisten realiseerden zich na de Tweede Wereldoorlog dat ze een verkeerde keuze hadden gemaakt. Zo niet de Zaandamse oud-SS’er Carl L. Tot aan zijn dood bleef hij Anton Mussert en Adolf Hitler vereren en vriendschappen onderhouden met de top van racistisch en fascistisch Nederland. Een portret van een man die zes decennia lang de nazistische boodschap uitventte.
Op 24 april 1997 overleed Carl L. in zijn woonplaats Zaandam, 77 jaar oud. Kort daarna verscheen er een uitgebreid in memoriam in het blad Wij Nederland, een uitgave van de extreemrechtse Nederlandse Volksunie. Partijleider Joop Glimmerveen betreurde daarin twee voorvallen: de dood van de ‘waarachtige SS-man’ die L. was. En de komst naar diens uitvaart van zijn Hindoestaanse schoondochter. “Deze mensen zouden toch zo langzamerhand moeten weten hoe het gaat met dergelijke begrafenissen en afdoende maatregelen moeten treffen, zodat bij hun afscheid van deze wereld geen in hun ogen, als wij hun wereldbeschouwing en hun uitlatingen in de loop der jaren althans goed begrepen hebben, minderwaardige familieleden, maar mensen van gelijk bloed en gelijke overtuiging aanwezig zijn”, aldus Glimmerveen. De aanwezigheid van een Hindoestaanse bij het familiegraf in Diemen was volgens hem ‘een aanfluiting’, een rassenschande. Helaas voor Hitler-adept Glimmerveen, de ontslapene had onvoldoende voorzorgsmaatregelen genomen.
De aanwezigheid van een Hindoestaanse bij het familiegraf in Diemen was volgens hem ‘een aanfluiting’, een rassenschande.
Ook een ander kopstuk in het donkerbruine vaderlandse wereldje nam publiekelijk afscheid van de na een kort ziekbed gestorven Zaandammer. De leider van de Volksnationalisten Nederland, Wim Beaux, noemde L. een voorbeeld voor jong en oud. “Hij was met het nationalisme vervlochten, het zich inzetten voor onze eigenheid, taal en cultuur was zijn leven.” Met Carl L. werd een be- en erkend rechts-extremist ten grave gedragen, zoveel werd duidelijk. Dat zijn familie diens neonazistische vriendenkring bij de uitvaart weerde stak velen van hen. Ze hadden hem daar graag hun eer betoond.
Nationale Jeugdstorm
Carl Ernst Friedrich L. en zijn broer Jan kwamen op 24 september 1919 ter wereld in Amsterdam-Oost. Hun ouders voedden hen zeer nationalistisch op: de zoons dienden vooral trots te zijn op hun vaderland en te genieten van liederen als ‘Waar de blanke top der duinen’. Na de lagere school bezocht de tweeling de Amstelschool, een mulo. Toen al etaleerden ze hun politieke voorkeur. Het onafscheidelijke duo werd, enthousiast gemaakt door een jeugdvriendje, lid van de Nationale Jeugdstorm, de Nederlandse variant van de Hitlerjugend. Jan en Carl kregen nummer 62 en 63 van de NJS-afdeling. Hun oud-klasgenoot Max Lewin over de tweeling: “Die kwamen met een baret op naar school.” Carl vertelde (anoniem) in de Haagse Post van 22 december 1984: “Ik herinner me nog goed dat prins Bernhard en prinses Juliana verloofden [8 september 1936], er was een groot defilé op de Dam. De padvinderij en allerlei Oranjeverenigingen trokken al vlaggetjes zwaaiend in een prettige wanorde langs het bordes. Plotseling hoorde je hoorngeschal en trommels en werd het doodstil; daar marcheerde de Jeugdstorm, je zag prachtige vlaggen, oranje met een stormmeeuw erop.” Hij was op dat moment 16 jaar oud.
‘Daar marcheerde de Jeugdstorm, je zag prachtige vlaggen, oranje met een stormmeeuw erop.’
Waffen-SS
Zodra hij daartoe de vereiste leeftijd had, werd Carl L. lid van de NSB. Hij maakte in 1937 zijn middelbare school af en toen de oorlog uitbrak was hij stuurman. Als dienstplichtige moest hij naar de Grebbeberg, maar onderweg naar die verdedigingslinie werd hij aangehouden. “Toen zagen we de Duitsers binnenkomen; onze ogen vielen open van verbazing, want dàt was een prima gedisciplineerd leger!” De dienstplichtig soldaat kwam heelhuids door de meidagen van 1940 en kreeg een baan op kantoor bij de Zaandamse Artillerie-Inrichtingen. Lang duurde dat werk niet. Vol als hij en zijn broer waren van de Wehrmacht oriënteerden ze zich op de mogelijkheid om toe te treden tot het Duitse leger. L., begin jaren tachtig in een tv-interview met Wim Bosboom (dit keer onder de schuilnaam A.Z. de Munck): “Er zouden nieuwe politietroepen worden opgericht. En die Duitsers, en daar ben ik het mee eens, die waren van mening, dan moest je een sport-, een militaire opleiding krijgen. En die zouden dan plaatsvinden in het kader van de Waffen-SS. Wisten wij veel wat de Waffen-SS was.”
Beide broers reisden in juli 1940, twee maanden na de capitulatie van Nederland, naar een kazerne in München en volgden daar een opleiding van een half jaar bij de Waffen-SS. Daarna keerde Carl L. terug naar Nederland. Hij werd er achtereenvolgens medewerker van het bureau Duitse zaken in Hoofddorp en wachtmeester bij de marechaussee. Ook die carrières duurden kort. “Toen kreeg ik in 1941 een oproep en ben ik naar het opleidingsbataljon in Schalkhaar gegaan.” In dit beruchte scholingsinstituut werd hij aspirant-politieagent, zij het wel van de soort die zich loyaal betoonde aan de bezettingsmacht. “Er werd een soort levensbeschouwelijk onderricht gegeven en dat was natuurlijk van wat allemaal het communisme voor slechts gebracht had en dat Hitler langs democratische weg aan de macht was gekomen en dat zijn volk hem op handen droeg.”
Rinkelende sporen
Het werd 1942 en Duitsland was de Sovjet-Unie binnengevallen. Er deden ook Nederlanders mee aan de invasie. Carl L.: “Mijn tweelingbroer had zich ook gemeld en die schreef mij een brief: ‘Ik lig alweer met mijn snuit in de drek, maar jij bent alleen maar goed om met die rinkelende sporen en die klapperende sabels rond te paraderen in je mooie pakje’.” Een ontmoeting met een Jeugdstorm-vriendje dat al aan het Oostfront had gevochten deed de rest. Ook Carl meldde zich als vrijwilliger, een van de naar schatting 22.000 Nederlanders die vechtend richting Moskou trokken. Hij ging erheen als soldaat tweede klas en kwam in Estland terecht. Negen maanden lang bestreed hij er het Russische leger. Trots: “Ik was er als gewoon soldaat heengegaan en kwam als onderofficier terug.” Het leverde hem, behalve twee IJzeren Kruizen en een paar andere onderscheidingen, vier maal een verwonding op; van een bajonetsteek in zijn duim tot een schampschot in zijn enkel en granaatscherven in zijn rug. Dat hij de gevechten overleefde had hij waarschijnlijk te danken aan een blindedarmontsteking, waardoor hij voortijdig het front mocht verlaten. Tegen de tijd dat de oorlog voorbij was bevonden Carl en Jan L. zich in Bodegraven.
‘Ik was er als gewoon soldaat heengegaan en kwam als onderofficier terug.’
Na de bevrijding belandde beiden in gevangenschap, zoals de meeste Nederlanders die in Duitse krijgsdienst waren getreden. De aanklager eiste tijdens de zitting bij het Bijzonder Gerechtshof de doodstraf tegen Carl L. De rechtbank ging daar echter niet in mee. Hij kwam er uiteindelijk vanaf met een celstraf van acht jaar, waarvan hij er ruim vier uitzat. Jan had meer geluk; hij werd veroordeeld tot vier jaar cel. De opsluiting leidde bij Carl L. niet tot inzicht of berouw. “Ik heb nergens spijt van. Want wij spreken over een tijd waarin ik mij omringd voelde met de meest trouwe, de meest offervaardige, de meest kameraadschappelijke, de meest eerzame mensen die ik ooit in mijn leven heb ontmoet.”
Indigostraat
L. kon na zijn straf te hebben uitgezeten aan de slag op respectievelijk kantoor, in de autohandel en in het havenbedrijf, om uiteindelijk zijn roeping te vinden als tandtechnicus in Zaandam. Inmiddels woonde hij op de Indigostraat 242, een hoog flatgebouw. Tussen de bedrijven door bleef hij zijn radicale boodschap verkondigen. Niet alleen in klein gezelschap, maar ook via de media. Zo mocht hij in 1968 zijn verhaal doen in de door Paul Verhoeven gemaakte tv-documentaire Portret van Anton Adriaan Mussert (hij is in dit fragment de derde persoon).
L. behoorde tot de weinige nazi’s die naar buiten traden. Wel gebruikte hij daarvoor schuilnamen (‘Oostfronter’, ‘A.Z. de Munck’ en ‘Karel de Munck’), maar als de tv-camera aanging toonde hij zich zonder vermomming aan een breed publiek. In november 1971 nam hij een opvallende beslissing. Dat hij in het uiterst rechtse blad De Vrije Pers stelling mocht nemen tegen de in mei 1940 naar Londen gevluchte koninklijke familie en de naoorlogse ‘inquisitie-wraakrechtbanken’ die oorlogsmisdadigers veroordeelden tot ‘krankzinnig hoge gevangenisstraffen’ was op zich niet verrassend. Dat hij daartoe een alliantie aanging met de joodse hoofdredacteur wel. Hij kende deze Max Lewin nog uit de schoolbanken en had na de oorlog het contact met hem hervat. L. schrok er overigens ook niet voor terug om ingezonden brieven te sturen naar de voormalige verzetskrant Het Parool. Daarin haalde hij onder meer uit naar de vrijheidsstrijder Poncke Princen en was hij kritisch toen oud-SS’er Alfons Zündler wegens het redden van joden wellicht een Israëlische onderscheiding zou krijgen.
Nederlandse Volksunie
Kort nadat L. zijn open brief mocht plaatsen in De Vrije Pers werd hij lid van de in 1971 opgerichte Nederlandse Volksunie, een neonazistische splinterpartij. Hij raakte bevriend met NVU-leider Joop Glimmerveen en mocht tijdens congressen meermalen de partij toespreken. Dat hij nog altijd geen afscheid wilde nemen van zijn fascistische verleden bleek ook uit zijn lidmaatschappen van het nationaalsocialistische elitegezelschap Northern League en van Kameradenwerk Korps Steiner, een reünievereniging van oud-SS’ers. In 1984 interviewde weekblad Haagse Post ene ‘Oostfronter’, in wie alleen zijn directe omgeving L. kon herkennen. Een citaat: “Toen we na de oorlog hoorden over die vreselijke misdrijven in concentratiekampen zeiden we: hebben we daarvoor maanden en maanden met gevaar voor ons leven gevochten in ellendige vorst en hitte, hebben we daarvoor stof gevreten. Geschiedenis is altijd mijn lievelingsvak geweest, dus ik ben het allemaal gaan bestuderen; gelukkig is gebleken dat al die verhalen ziekelijke fantasieën zijn.”
‘Hebben we daarvoor maanden en maanden met gevaar voor ons leven gevochten in ellendige vorst en hitte, hebben we daarvoor stof gevreten.’
Centrumdemocraten
In 1991 bleek L. lid te zijn geworden van de Centrumdemocraten. Hij verkeerde op goede voet met de leider van deze extreemrechtse partij, Tweede-Kamerlid Hans Janmaat. Ook koesterde hij nog altijd zijn vriendschap met ‘zwarte weduwe’ Florrie Rost-van Tonningen. Aan de muur in zijn huiskamer hingen pontificaal zijn vijf SS-onderscheidingen. Tot aan L.’s overlijden prijkte boven de boekenkast een portret van Anton Mussert. Die kast zelf was gevuld met revisionistische lectuur waarin de heldendaden van de Schutzstaffel werden geprezen en de moord op zes miljoen joden ontkend of gebagatelliseerd. Een citaat van L. over de Holocaust, dit keer in het boek Dansen met de duivel: “Die kampnummers hebben ze d’r toch allemaal na de oorlog op laten zetten. Ik heb wel eens een jood gezien, die had er dertien, haha, dertien, hoe verzinnen ze het.” Over Ed van Thijn, de joodse oud-burgemeester van Amsterdam, had hij ook zo zijn gedachten: “Voor de oorlog hadden we altijd de grootste lol met het bedenken hoe we onze tegenstanders zouden aanpakken. Zo’n figuur als Van Thijn, daar wisten wij wel weg mee. Op een gegeven moment hadden we een mooie langzame dood bedacht. We zouden zo één ingraven in een kuil, met z’n hoofd net boven de grond. Dan gaven we ‘m alleen maar erwtensoep met een laxeermiddel erin, zodat-ie vreselijk aan de schijterij zou raken. Je snapt, eens raakt dat gat vol. Dan is het voorbij, rot-ie weg in z’n eigen vuil, haha.”
Dansen met de duivel
Dansen met de duivel, een verslag van een undercover-operatie bij de Centrumdemocraten, verscheen in 1994, drie jaar voor L. zou overlijden. Tot het laatst ventte de Zaandammer zijn boodschap uit. Hoewel inmiddels flink op leeftijd verspreidde hij racistische pamfletten in de buurt (hij moest zich daarvoor eenmaal bij de rechter verantwoorden, maar werd vrijgesproken). En om zijn buren te jennen zette hij jaarlijks op 4 mei, minuten voor de Dodenherdenking van start ging, Duitse marsmuziek op. En wel zo hard dat de halve flat kon ‘meegenieten’.
Van de doden niets dan goeds, luidt een oude wandtegeltekst. Carl Ernst Friedrich L. is alweer een tijdje dood en dat is goed.