De Zaandamse politieman Robert Rudolf Pel (Zaandam, 21-11-1914/Huis ter Heide, 1-3-2008) was tijdens de Tweede Wereldoorlog een van de belangrijkste verzetsstrijders in de regio. Tientallen jaren later schreef hij voor een select publiek zijn herinneringen op aan de jaren 1940-’45. Ik heb dit bijzondere, niet eerder gepubliceerde verhaal van ‘Bob’ Pel opgedeeld in een aantal afleveringen.
Deel 1: Strijd en gevangenschap.
10 mei 1940
Lobith-Tolkamer, 10 mei 1940. Ik maakte deel uit van het Detachement Politietroepen (18 man), belast met de controle op de Rijnvaart (vreemdelingen, wapens, fotograferen van militaire objecten). Wij lagen vóór de linies en waren daarom minimaal bewapend. De patrouille van 2.00 uur ’s nachts kwam om 3.00 uur niet binnen. Dus, alarm. Brug bij Arnhem gebeld.
Om 3.30 uur verwijderden Duitse militairen de slagboom bij Spijk, waarna een Duitse pantserwagen, gevolgd door militaire vrachtwagens, de grens overschreed. Onmiddellijk gaf onze enige lichte mitrailleur een lange vuurstoot af, gevolgd door gericht vuur uit onze karabijnen. De Duitsers antwoordden direct met enige schoten uit hun snelvuurkanon van de pantserwagen. Gevolg: 2 gewonden, 1 zwaar; verbrijzeld rechter onderbeen, 1 licht; scherfwonden. Beiden (schutter en helper) bedienden de lichte mitrailleur.
De Duitsers antwoordden direct met enige schoten uit hun snelvuurkanon van de pantserwagen.
‘Hände hoch’
Inmiddels was via zijwegen onze omsingeling een feit, voornamelijk door een aantal zware motoren met zijspan, waarbij de zijspanrijder een mitrailleur bediende. ‘Hände hoch’, waarna wij stuk voor stuk werden gefouilleerd. Het Duitse Rode Kruis nam de zorg op zich voor de beide gewonden. De zwaargewonde (onze jongste) werd overgebracht naar een hospitaal in Bocholt. Wij moesten met onze handen in de nek afmarcheren naar Emmerich.
Ondertussen waren wij geïmponeerd door een kilometers lange colonne van tanks, pantserwagens, wagens met boten welke ons op de grote wegen passeerden, terwijl onophoudelijk grote vliegtuigen, Junkers, vol militairen laag boven de Rijn richting Nederland vlogen.
Omstreeks 9.00 uur bereikten wij Emmerich. De burgers waren juist op weg naar hun werk. Enkelen spogen naar ons, anderen riepen van ‘Hottentotten’ (kennelijk een uitdrukking die op dat moment ‘in’ was). Overal borden met uitdrukkingen: ‘Die Juden sind unser Unglück’ en ‘Wer bei Juden kauft ist ein Volksverräter’. Maar een oude dame, die bij het station naar ons keek, zei zacht: ‘Für Sie ist die Krieg beendet.’ Het geheel was een vernederende ervaring.
Doodmoe
Op het stationsemplacement stond een rode veewagen voor ons klaar die ons naar Dorsten bracht, een kamp dat in feite een noodvliegveld was. Daar ontvingen wij een half bruin brood de man, zwarte koffie en ’s avonds ‘ein Kübel Bohnensuppe’. Inmiddels troffen wij in dit kamp tientallen andere Nederlandse militairen die in Zevenaar, Babberich, Winterswijk en andere plaatsen gevangengenomen waren. Doodmoe lagen wij op de grond in een barak welke als hangar voor kleine vliegtuigen diende. Wij hadden geen dekens of stro en lagen op de betonnen vloer en gebruikten onze opgevouwen tuniek als hoofdkussen.
Midden in de nacht bombardeerden Engelse vliegtuigen dit noodvliegveld en bleek een barak waarin krijgsgevangenen lagen inderdaad getroffen te zijn. Wij konden er echter niet naartoe, want onze barak bleek afgesloten te zijn, terwijl de bewakers in een schuilkelder zaten.
Nerveus
De volgende morgen heerste er een nerveuze stemming onder de ons bewakende soldaten. Wij moesten onmiddellijk aantreden en naar een klein emplacement buiten Dorsten marcheren, omdat het station zelf door het bombardement van die nacht zwaar beschadigd was. Ook elders in de stad was men druk bezig met opruimen en herstelwerkzaamheden. Inmiddels was het aantal krijgsgevangenen gegroeid tot enkele honderden, die op het emplacement in de klaarstaande rode veewagens moesten klimmen, waarna de trein via Hannover naar Berlijn voortsukkelde. Op het emplacement van Berlijn werden wij opnieuw van koffie en brood voorzien en van een nieuw vat, dat later als latrine dienst deed.
Een grote toegangspoort met de leuze ‘ARBEIT MACHT FREI’ erop.
Diezelfde nacht vertrokken wij via de Noord-Duitse laagvlakte naar Stettin, waar wij in de ochtend aankwamen om vervolgens naar Stargard door te rijden, plusminus 200 km. ten zuiden van Stettin. Stargard, STALAG-6 F (Stamlager) bleek onze eindbestemming te zijn. [Pel vergiste zich. Hij werd opgesloten in het bij de Poolse stad Stargard gelegen kamp Stalag II D. Stalag VI lag bij Bocholt.] Een groot kamp, met tientallen barakken en honderden tenten. Een grote toegangspoort met de leuze ‘ARBEIT MACHT FREI’ erop. Het kamp, zo groot als 6 à 8 voetbalvelden, omzoomd met 2 rijen prikkeldraad, waarvan één rij onder stroom, met op de 4 hoeken van het kamp een geschutstoren voorzien van 2 zware mitrailleurs en een aantal schijnwerpers. De 4 torens en de hoofdpoort waren dag en nacht bezet.
Waarschuwing
In het kamp zaten reeds honderden krijgsgevangenen (voornamelijk Polen) die in 1939 gevangen waren genomen. De gevangenen van Joodse huize werden onmiddellijk geïsoleerd. Wij mochten geen contact met hen onderhouden. Dat laatste prikkelde mij en ik heb mij daar dan ook weinig of niets van aangetrokken, hetgeen mij tweemaal een ernstige waarschuwing opleverde.
De conditie waarin de Poolse militairen verkeerden was uitgesproken slecht. Zij bevonden zich al ruim een jaar in dit kamp [in werkelijkheid acht maanden] en hun verwondingen aan armen en benen bleken niet het gevolg te zijn van de strijd. In de meeste gevallen waren het bevroren ledematen, een gevolg van het feit dat men tijdens de strenge winters van ’39/’40 in tenten had moeten slapen zonder voldoende dekking.
De bewakers in het kamp waren niet al te moeilijk. Het waren voor het merendeel oude soldaten, die in 1914-1918 hadden gediend en destijds in Engelse krijgsgevangenschap hadden verbleven. Op Engelse krijgsgevangenen hadden zij het dan ook niet begrepen.
Dameslingerie
Het kamp raakte iedere dag voller. Regelmatig kwamen er groepen gekleurde soldaten binnen (Franse koloniale troepen uit Afrika, die de Maginotlinie hadden moeten verdedigen, maar in groten getale, zonder één schot te lossen, hun stellingen hadden verlaten en stelend en rovend via Elzas-Lotharingen in Duitsland terecht waren gekomen). Daar werden zij opgevangen en naar verschillende kampen gestuurd. Zij werden streng gefouilleerd en bleken in het bezit te zijn van de meest wonderlijke voorwerpen, vooral veel glimmende goederen, zoals felgekleurde dameslingerie, metalen koffiepotten, flacons met dure parfum. De bewakers konden hen niet verstaan en wij evenmin.
Naar huis
Na een aantal weken doet het gerucht de ronde dat de Nederlandse krijgsgevangenen naar huis mogen. Hitler zou spelen met de gedachte aan ‘één groot Germaans rijk’. Anderen beweren dat men in Duitsland wegens gebrek aan plaatsruimte in de kampen liever de gekleurde troepen in gevangenschap houdt. Hoe het ook zij: wij mochten naar huis. Eerst moest het instappen in een speciale trein op het stationsemplacement van Stargard beoefend worden, opdat het feitelijke vertrek de volgende morgen vlot en correct zou verlopen. Voor ons stond een ‘Rode Kruistrein’ klaar waarin een ieder een vaste wagon kreeg aangewezen. Na een korte confrontatie met onze trein gingen wij terug naar het kamp. Wij behoefden niet te pakken, want niemand had bezittingen.
Rode Kruis
De volgende morgen om precies 6.00 uur stonden wij op de appelplaats en marcheerden af naar het station. Alles wat wij zagen, géén Rode Kruistrein. Die trein was nog diezelfde nacht propvol Duitse soldaten, wapens en munitie naar het westelijk front in Frankrijk vertrokken en wij moesten overdag met alle risico’s van geallieerde luchtaanvallen in een militaire trein naar Nederland rijden.
Ons reisdoel was Oldenzaal, welke gemeente ons op een voortreffelijke wijze heeft opgevangen, voor inkwartiering heeft gezorgd en van reispapieren heeft voorzien. Wij, de 17 leden van het Lobith-detachement, namen na 3 maanden afscheid van elkaar, niet nadat wij elkaar beloofd hadden in de vóór ons liggende periode de bezetter, waar mogelijk, de voet dwars te zetten.
Wij namen na 3 maanden afscheid van elkaar, niet nadat wij elkaar beloofd hadden de bezetter, waar mogelijk, de voet dwars te zetten.
Na 3 maanden was onze thuiskomst overweldigend, met uitzondering van onze zwaargewonde collega in het hospitaal van Bocholt. Navraag leerde dat hij na geruime tijd naar huis was gezonden en later in Holland van een prothese voor zijn rechter onderbeen werd voorzien.
In ’t Veld
Inmiddels werd het tijd een geschikte baan te vinden. De gehele maatschappelijke structuur was gewijzigd. Het Korps Politietroepen was opgeheven, alle militairen waren naar huis gestuurd. Ik besloot een bezoek te brengen aan mijn burgemeester (van Zaandam), de heer [Joris] in ’t Veld. De heer In ’t Veld is na de oorlog nog enige jaren minister van Wederopbouw geweest. Een aimabel mens.
Ik legde hem mijn situatie uit en vertelde hem van mijn ervaringen in Lobith en in Stargard en vroeg hem of hij geen plaats voor mij had bij het plaatselijk politiekorps. Ik wist natuurlijk wel dat het niet gebruikelijk was dat plaatsgenoten in het plaatselijke politiekorps werden benoemd, doch mijn situatie was toch wel een uitzonderlijke. Hij belde de Commissaris op om even langs te komen en dan speelt soms het geluk een rol. Het bleek zo dat op mijn politiediploma zijn handtekening stond als voorzitter van de toenmalige Examencommissie. Bovendien wist hij te vertellen dat binnenkort het instituut Persoonsbewijzen zou worden ingevoerd en hij daarvoor nog geen personeel had.
Recherche
Enfin, ik kreeg een baan bij de recherche en werd belast met de nieuwe afdeling Persoonsbewijzen (fraude, diefstal, verlies etc.). Bovendien een job waarin ik de bezetter een voet dwars kon zetten. Bij het verlaten van de kamer riep de heer In ’t Veld mij terug en zei: ‘Mijnheer Pel, ik heb verzuimd te vragen of u getrouwd bent?’ ‘Neen, burgemeester, wel verloofd (Gerda was verpleegster), wij hebben tot nu toe geen woning kunnen vinden.’ ‘Misschien kan ik u daaraan helpen.’ Eind oktober 1940 zijn Gerda [Gerarda Arnolda van der Hoef (22-2-1915/17-7-2012) en ik getrouwd.
Het Zaanse politiekorps was destijds 55 man sterk. Ik was de jongste. Mijn werkzaamheden met betrekking tot de persoonsbewijzen namen dagelijks toe. Op grond van een persoonsbewijs kreeg men immers een stamkaart en op de stamkaart kreeg men levensmiddelenbonnen. Al spoedig had ik door met welke ambtenaren van het stadhuis, waar de persoonsbewijzen werden uitgereikt, zaken gedaan konden worden ten bate van ondergedoken vluchtelingen (meest uit Duitsland).
Al spoedig had ik door met welke ambtenaren van het stadhuis, waar de persoonsbewijzen werden uitgereikt, zaken gedaan konden worden ten bate van ondergedoken vluchtelingen.
Joodse inwoners
Het eerste jaar hebben wij velen kunnen helpen, tot in begin ’41. De bezetter verordonneerde dat alle Joodse inwoners een grote J op hun persoonsbewijs moesten krijgen; kort daarop gevolgd door de verplichting tot het dragen van de gele davidster. Deze bijzondere discriminerende maatregelen veroorzaakten een enorme onrust. In Amsterdam legde onmiddellijk het trampersoneel het werk neer, welke staking werd overgenomen door personeel van verscheidene bedrijven in de Zaanstreek (haven, blikfabriek etc.), de zogenaamde Februaristaking. De Duitse overheid was woest. Arrestaties en executies zijn het gevolg, terwijl [SS-leider Hanns Albin] Rauter persoonlijk de Zaanstreek bezoekt en burgemeester In ’t Veld en de Commissaris van politie op staande voet [Cornelis Roscher] ontslaat, met de verplichting binnen 2 maal 24 uur hun woningen te ontruimen en zich te vestigen op een minimale afstand van 100 km. van Zaandam en zich daar nooit meer te laten zien.
Steeds slechter
De algemene situatie in ons land wordt steeds slechter. Brood, meel, melk, aardappelen, elektriciteit, alles wordt gerantsoeneerd. De Duitse bezetting in Zaandam wordt opgevoerd tot 500 man.