Van Halls onzichtbare secondant

Er zijn amper foto’s van hem in omloop. En zijn naam is onbekend bij het grote publiek. Dat is een omissie. Zonder Laurens Cornelis Weeda had de belangrijkste Nederlandse verzetsstrijder, Walraven van Hall, veel minder klaargespeeld. Hoog tijd om deze ‘Brinkie’ op een voetstuk te plaatsen.

Hanneke Eikema

‘Bankier van het verzet’ Walraven van Hall had in de laatste oorlogshelft twee koeriers tot zijn beschikking. Hanneke Eikema (23-3-1925/15-4-2012) is de bekendste. Zij schreef een jeugdboek over haar ervaringen en sprak publiekelijk en zeer waarderend over Van Hall. Niet alles wat Hanneke (inmiddels Ippisch-)Eikema vertelde was overigens juist – ze leunde nogal op haar herinneringen – en bovendien besloeg haar inzet voor de Zaandamse ‘olieman’ nog geen half jaar, tot hun beider arrestatie op 27 januari 1945.

Het jeugdboek dat Hanneke Ippisch-Eikema schreef over haar oorlogservaringen.

Liber amicorum

De werkzaamheden van Van Halls andere koerier waren langduriger en veelomvattender dan die van Hanneke Eikema, en zo mogelijk nog riskanter. Laurens Cornelis Weeda (Rotterdam, 16-2-1899/Vlissingen, 3-12-1984) was nadien echter terughoudend over zijn vele verzetsdaden. Zijn reflecties bleven, voor zover mij bekend, beperkt tot twee korte geschriften.

‘Opgeschreven heb ik die jaren niets, maar alles staat me nog helder voor de geest.’

Beknopt overzicht van mijn werkzaamheden bij het NSF is de titel die Weeda gaf aan een na de bevrijding getypt verslag van 2,5 pagina’s over zijn inzet tegen de nationaalsocialisten. Het was bestemd voor het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, dat getuigenissen van voormalige ondergrondse werkers verzamelde. Rond diezelfde tijd schreef hij een tweede, persoonlijker verhaal, ditmaal op verzoek van de moeder van Walraven van Hall. Het kreeg een plek in een liber amicorum voor haar door de nazi’s vermoorde zoon dat in 1946 op kleine schaal werd uitgebracht. Daarna zweeg Laurens Weeda. ‘Opgeschreven heb ik die jaren niets, maar alles staat me nog helder voor de geest’, liet hij Van Halls moeder weten. Hij ging na de oorlog verder waar hij in 1940 was gestopt: werken als beroepsmilitair. Aan openbare terugblikken deed hij niet.

Onbaatzuchtig

Het wordt tijd dat de spotlights ook ook op Laurens Cornelis Weeda komen te staan. Zijn onbaatzuchtige inzet tussen 1942 en 1945 verdient dat. In onderstaande tekst is gebruikgemaakt van de twee voornoemde documenten, aangevuld met informatie uit andere bronnen.

Laurens Weeda met zijn echtgenote Margrietha Lute en zoon Cornelis Jacob, begin jaren ’30 (Collectie Verzetsmuseum Amsterdam).

Majoor-telegrafist

Kort na de Eerste Wereldoorlog begon Weeda, amper twintig jaar oud, als matroos bij de Nederlandse marine. De beroepsmilitair wisselde zijn aanvankelijke woonplaats Vlissingen af met langdurige verblijven in de kazernes van Den Helder en Amsterdam. In de navolgende jaren werkte hij zich op tot majoor-telegrafist. Hoewel geregistreerd in Nederland was hij meestal buitengaats te vinden. Laurens Weeda voer namelijk geregeld heen en weer tussen Nederland en Nederlands-Indië.

Willem Vogt

In 1958 publiceerde de voormalige AVRO-directeur Willem Vogt het boek Spanne en spanningen. Daarin haalt hij een drie jaar eerder door Laurens Weeda geschreven relaas aan. Weeda werkte in de jaren ’20 en ’30 als telegrafist, onder meer op onderzeeboten. ‘Toen ik aan boord van de K VIII stapte en een blik in de radiohut wierp, bleef ik een ogenblik stomverwonderd staan’, citeert Vogt hem. ‘Een voor die tijd hypermodern station was ondergebracht in een zeer beperkte ruimte.’ Het is 1923. Vogt, schrijvend over een konvooi van drie duikboten onderweg naar Nederlands-Indië met de Hr. Ms. Pelikaan als moederschip: ‘Voor Aden liggend probeerde dit moederschip draadloos contact te krijgen met het Marine-etablissement te Amsterdam. Tevergeefs! Luitenant Weeda aan boord van de K VIII vroeg echter, optisch seinend naar de Pelikaan, of hij het eens mocht proberen met zijn NSF-zender. In een ommezien was nu de verbinding tot stand gebracht.’ NSF stond in dit geval voor Nederlandsche Seintoestellen Fabriek, een voorloper van de Philips Telecommunicatie Industrie. Exact twintig jaar later zouden Weeda en NSF weer in één adem worden genoemd. Alleen ging het ditmaal om het Nationaal Steunfonds.

‘In een ommezien was de verbinding tot stand gebracht.’

Laurens Cornelis Weeda na de oorlog.

Zeemanspot

Op 10 januari 1940 zou Weeda weer naar de Nederlands-Indië vertrekken, met het Ms. Slamat. Het kwam er dit keer blijkbaar niet van, want toen de Duitsers Nederland binnenvielen was hij nog in Nederland. Hij heeft niet vermeld waar hij was of wat hij deed gedurende de eerste bezettingshelft. Zijn verhaal begint in het derde oorlogsjaar, toen hij Walraven van Hall ontmoette. Het was een gebeurtenis die hij in één zin aanstipte, maar waarin besloten ligt dat hij al enige tijd donaties verzamelde voor de gezinnen van door de oorlog getroffen zeelieden: ‘Mijn eerste kennismaking met hem vond plaats in 1942 op de beurs te Amsterdam, waar ik gelden aan hem afdroeg voor de z.g. Zeemanspot [de voorloper van het ondergrondse, een jaar later opgerichte Nationaal Steunfonds]. Zijn naam wist ik toen nog niet en [ik] vroeg daar ook niet naar.’

Louis van Bunge

Op 7 mei 1943 moest de eerste groep Nederlandse oud-militairen zich melden voor krijgsgevangenschap. Weeda voelde daar niets voor. Hij verliet zijn woning aan de Kweektuinstraat 12 in Haarlem en verborg zich. ‘Na een vergeefse poging om fysieke ongeschiktheid voor te wenden, dook ik onder in ’s-Hertogenbosch, bij Van Bunge.’ Louis van Bunge was journalist en illegaal werker in Den Bosch. ‘Deze Van Bunge vertelde mij dat er een groep vooraanstaande Nederlanders was gevormd, die zich ten doel stelde een steunfonds op te richten voor alle groepen en lagen der bevolking en vroeg mij of ik daarbij ingedeeld wilde worden, hetgeen ik met beide handen aangreep. Eind mei kreeg ik zodoende het adres op van Wally van Hall: Westzijde 42, Zaandam.’ Dat gebeurde via Jan Bottema, een marineofficier die Weeda in mei koppelde aan Louis van Bunge.

Louis van Bunge (Nationaal Monument Oranjehotel).

Not amused

Van Hall was op zijn zachtst gezegd not amused over de hem onbekende man die op een avond in mei bij hem aanbelde.

Van Hall was op zijn zachtst gezegd not amused over de hem onbekende man die op een avond in mei bij hem aanbelde. ‘Toen ik in Zaandam kwam, wachtte ik tot het donker was, waarop ik mij naar Wally begaf en mij voorstelde als “Brink, gezonden door Van Bunge.” Reeds die eerste avond bemerkte ik dat Wally op zijn qui vive was. Hij was eerst verwonderd, daarna boos dat men hem een wildvreemde op zijn dak zond en dat nog wel met vermelding van zijn eigen naam. Mijn eerste indruk was dat ik de volgende minuut weder op straat zou staan gezien de uitval: “Verdraaid, hoe kan Van Buuren [de schuilnaam van Jan Bottema] mij nu iemand aan mijn particulier adres sturen?”’ Van Hall draaide echter al snel bij. ‘Na een half uurtje praten waren we de beste maatjes, schonk hij mij z’n volle vertrouwen en wijdde me in met verschillende geheime contacten. Sinds die avond kwamen we geregeld bij elkaar.’

De woning van de familie Van Hall, Westzijde 42 in Zaandam.

Jaap Buijs

Die ‘we’ waren naast ‘Brink’ – waarschijnlijk een verwijzing naar een marineofficier Van den Brink met wie Weeda geregeld naar en van Nederlands-Indië voer – en Walraven van Hall ook Jaap Buijs. Deze Zaandamse houthandelaar had in 1940 en ’41 met Van Hall de Zaandamse afdeling van de Nederlandse Unie geleid, waardoor een hechte vriendschap was ontstaan. Weeda had wel eerst moeten beloven dat hij ‘alle opdrachten, hoe gevaarlijk ook, zou uitvoeren’. En het werd de 44-jarige marineman verboden zijn tijdelijke adressen te noemen tegen familieleden, inclusief zijn echtgenote. Hij mocht niet meer terug naar zijn eigen woning. En na maximaal een maand moest hij van onderkomen wisselen. Het waren meer dan stevige eisen, maar Weeda zou zich er tot de bevrijding aan houden.

Jaap Buijs na de oorlog (familiearchief).

‘Enz., enz.’

‘Iedere morgen kwamen wij te Zaandam, waar ik inmiddels was ondergedoken, bij elkaar, waarbij meestal ook de heer Buijs aanwezig was. Van daaruit ging ieder zijns weegs. De heer Van Hall het land door voor het voeren van besprekingen, de heer Buijs idem en ik om nieuwe afspraken te maken of contacten te leggen. Ook werd mij daar dikwijls opgedragen stafkaarten, ontvreemd bij de Duitsers, foto’s van versterkingen, mijnenvelden, geheime telefooncentrales, alsmede foto’s van staatsgevaarlijke personen te halen en deze door te brengen naar Eindhoven.’ Daar bevond zich een illegaal inlichtingencentrum. Weeda hield zich verder bezig met de hulp aan neergehaalde geallieerde vliegeniers, contacten met een vervalsingscentrale en de verzorging van bonkaarten. (‘Enz., enz.’, voegde hij nog toe aan deze opsomming.) Gezien de hoeveelheid aan Weeda toegewezen taken doet de benaming ‘koerier’ hem tekort. Hij groeide in no time uit tot een onmisbare secondant van Walraven van Hall.

‘Een stereotype uitdrukking van de heer Van Hall was dan: “Denk erom, Brinkie, vuurwerk. Dus zeer voorzichtig.”’

‘Vijf minuutjes lachen’

Laurens Weeda rekende de dagelijkse bijeenkomsten op de Westzijde, waarbij ze ’s avonds gedrieën urenlang de werkzaamheden voor de volgende dag doornamen, tot zijn prettigste oorlogsherinneringen. Dit zogenaamde ‘praatje bij de haard’ begon altijd met het tappen van wat moppen door Van Hall. ‘Vijf minuutjes lachen moesten er even af, zei hij altijd.’ Het sluit aan bij een latere uitspraak van een secretaresse van de Binnenlandse Strijdkrachten: ‘Als Wally binnenkwam, was iedereen in vijf minuten gelukkig.’

De uitspraak van de BS-secretaresse keerde in baksteen terug op de plek waar ooit Van Halls Zaandamse woning stond.

Bonnetjes knippen

Weeda: ‘Aangezien het NSF [Nationaal Steunfonds] ook voor de bonkaarten zorgde, moesten wij ook dikwijls ’s avonds bonnetjes knippen, waarbij mevr. Van Hall ons altijd een welkome steun verleende. Deze bonnetjes werden dan de volgende dag naar de verschillende steden gebracht ter inwisseling bij de distributiediensten om in de plaatselijke behoeften te voorzien.’ Gewapend met steeds grotere pakken bonkaarten reisde Weeda door het land. De Sicherheitsdienst kreeg volgens hem op een gegeven moment lucht van de zendingen. Om de toenemende risico’s op de stations te vermijden, kreeg hij daarom een speciaal treinabonnement waarmee hij gebruik kon maken van de in- en uitgangen voor het NS-personeel. Hij ontliep daardoor de controles bij de toegang voor de reguliere reizigers.

Secondant

‘De plotselinge inval in zijn huis, waarbij de onverlaten zich niet ontzagen de grote spiegelruit in de eetkamer stuk te slaan en daardoor naar binnen te stormen, noopte hem tot vluchten.’

De bijeenkomsten in de Westzijde begonnen de Duitsers blijkbaar op te vallen. Medio 1944 verliet Van Hall noodgedwongen zijn woning. Weeda: ‘Aan onze tijd in Zaandam kwam plotseling een einde, omdat het daar te warm voor ons werd. Dat was een ontzettende straf voor Wally, want hij was heel erg gehecht aan vrouw en kinderen. Maar de plotselinge inval in zijn huis, waarbij de onverlaten zich niet ontzagen de grote spiegelruit in de eetkamer stuk te slaan en daardoor naar binnen te stormen, noopte hem tot vluchten. Gelukkig sliep Wally niet thuis, zodat zij bot vingen. De heer Van Hall ging eerst veertien dagen naar het Gooi om enigszins op verhaal te komen, aangezien hij totaal overwerkt en oververmoeid was. Met de heer Buijs samen ben ik er enkele malen geweest voor het voeren van de nodige besprekingen, maar zoals reeds te voorzien was, kwam er van rust nemen niet veel, aangezien ver binnen de vastgestelde tijd de heer Van Hall er weer op uittrok.’

Daarbij schuwde hij de enorme risico’s al net zo min als zijn rechterhand. Weeda: ‘Z’n eigen persoon geheel terzijde schuivend, was hij altijd bereid om zeer gevaarlijke werkjes zelf te doen. Het was dan altijd: “Brinkie, ik heb morgen weer gevaarlijk vuurwerk, vind je het niet beter dat ik het zelf doe?” Of: “Zeg, er moeten morgen een paar Engelse piloten opgepikt en weggebracht worden. Zal ik het maar doen?” Dat waren de enige momenten dat we wel eens onenigheid hadden. Hij wilde alles en alles zelf doen en was altijd bevreesd iemand te veel op te dragen.’ Van Hall toonde zich betrokken en bezorgd. ‘Een stereotype uitdrukking van de heer Van Hall was dan: “Denk erom, Brinkie, vuurwerk. Dus zeer voorzichtig.”’ Daar was alle reden toe; Weeda’s signalement was inmiddels bij de politie bekend.

Elizabeth Boissevain

Weeda gaf een tot de verbeelding sprekend voorbeeld van die zorgzaamheid. Begin december 1944 werden bij het Rijksmuseum een koerier en twee BS-secretaresses aangehouden. Een daarvan was een nicht van Walraven van Hall, Elizabeth Boissevain. Hij had Elizabeth en haar zus Roos enkele maanden eerder ‘geworven’ voor een baan op een bijkantoor van de Binnenlandse Strijdkrachten. Na korte tijd belandden de zusters op het hoofdkwartier. Laurens Weeda vernam de arrestatie van het drietal als een van de eersten. Hij realiseerde zich het gevaar: ‘Toen Elizabeth Boissevain gearresteerd werd, droeg ze de sleutel bij zich van Delta C, het hoofdkwartier van de Commandant Binnenlandse Strijdkrachten, generaal Koot.’

Elizabeth (‘Lies’) Boissevain (City Economist).

Schutting

Weeda kon niet weten dat de secretaresse er de avond van haar arrestatie in slaagde om de sleutel door het toilet te spoelen. Vanuit het NSF-kantoor op de Leidsegracht 48 alarmeerde hij dan ook Van Hall. Die zat ondergedoken in de naastgelegen woning op nummer 46. Walraven klom over de schutting en ondernam actie om te voorkomen dat de Duitsers het hoofdkwartier van de Binnenlandse Strijdkrachten leeghaalden. In die woning annex kantoorruimte lagen de namen van veel verzetsgroepen en hun leden, alsmede een wapenvoorraad.

V.r.n.l. Leidsegracht 46 (gedeeltelijk) t/m 54, 1941 (Stadsarchief Amsterdam).

BS-hoofdkwartier

Van Hall waarschuwde via een geheime telefoonlijn het hoofd van de Knokploegen, die de op dat moment zieke BS-generaal Koot in veiligheid moest brengen. Hij belde ook een KP-onderhoofd, Reineveld Goedkoop, met het verzoek direct te komen. ‘We konden geen contact krijgen met een van onze gewapende ploegen en toch moest vóór de SD er kon wezen de zaak leeggehaald worden’, schreef Weeda. Enkele uren lang overlegden de drie over de ontstane moeilijkheden en de vraag wie de BS-inventaris moest veiligstellen. Diverse opties passeerden de revue, maar werden ook weer verworpen. Walraven hakte tenslotte de knoop door. Weeda: ‘Dan moeten we het zelf maar doen, zei hij, en we gingen met z’n drietjes ’s morgens om vijf uur in het donker naar de Keizersgracht 533.’

Keizersgracht 533 (Stadsarchief Amsterdam).

‘Wally wilde in geen geval dat wij het eerst zouden gaan.’

Grote vraag was of de Duitsers zich al toegang tot het gebouw hadden verschaft. ‘Even werd beraadslaagd wie als eerste de deur zou openen en naar boven zou gaan. Wally wilde echter in geen geval dat wij het eerst zouden gaan. Dat zou híj doen en eerst op zijn sein mochten we naderen.’ De twee achterblijvers maakten bezwaar. ‘Hoewel we tegensputterden, moesten wij buiten wachten en sloop hij zelf alleen en ongewapend het huis binnen met de zekerheid dat er SD kon zitten. Goddank had Lies gezwegen en konden we vlug en ongemoeid het bureau leeghalen.’

‘Stille held’

Weeda bracht de wapens weg, Van Hall en Reineveld Goedkoop ontfermden zich over het archief. Ze werden tijdelijk overgebracht naar Weeda’s Amsterdamse kosthuis. ‘Een uur later kwamen we terug met een bakfiets en brachten daarmee het restant naar een reeds van tevoren gereed gemaakt reservehoofdkwartier; vooruitziende blik van Wally’, schreef Weeda. ‘Een stille held’, noemde hij zijn werkgever naar aanleiding van de nachtelijke reddingsactie. ‘Achteraf bekeken zullen velen zeggen: zoveel moed is daar toch niet voor nodig. Maar in mijn ogen was het ontzettend moedig. Zo hebben we tientallen gevallen gehad waar nooit over gesproken werd en die nooit bekend zijn geworden.’

Ondanks de immense werkdruk en de onvermijdelijke, steeds verder oplopende spanningen wist de bankier van het verzet zijn optimisme en gastvrijheid te bewaren. Weeda: ‘Hij wilde alles en alles zelf doen en was altijd bevreesd iemand te veel op te dragen. Daarbij had hij altijd de gedachte bij zich dat een ander niet voldoende rust en eten kreeg. Kwam ik bijvoorbeeld ’s avonds laat terug, dan was het direct: “Heb je al gegeten en ben je niet moe? Toe Iet, geef Brinkie eerst een kop koffie.” Het is zelfs meer dan eens voorgekomen dat ik ’s avonds tijdens het eten binnenkwam en hij de helft van zijn stukje vis op mijn bord schoof. Altijd maar zorg voor een ander.’

Inmiddels kwam een deel van het Nederlandse verzet bijeen tijdens overleggen van de Kern, het eerste grootschalige samenwerkingsverband binnen de pluriforme Nederlandse illegaliteit.

De Kern

Inmiddels kwam een deel van het Nederlandse verzet bijeen tijdens overleggen van de Kern, het eerste grootschalige samenwerkingsverband binnen de pluriforme Nederlandse illegaliteit. Weeda: ‘De Kernvergaderingen, die wekelijks werden gehouden, werden steeds op andere plaatsen gehouden en deze plaats was slechts bekend aan de heer Van Hall, Buijs en mijzelf. De deelnemenden werden dan op afgesproken plaatsen opgehaald en naar de vergadering geleid.’

Hoe groot Van Halls vertrouwen in zijn secondant was, bleek eens te meer toen die toestemming kreeg om met de zogeheten Personeelraad van de Nederlandse Spoorwegen tot een vergelijk te komen over de financiering van de inmiddels uitgebroken landelijke spoorwegstaking. De onderhandelingen, op 20 oktober in Haarlem, mislukten overigens. De Personeelraad bleek een onbetrouwbare gesprekspartner.

Heimwee

Verscholen in een Amsterdams grachtenpand, samen met Hanneke Eikema en Laurens Weeda, knaagde de heimwee aan Van Hall. ‘Hij hield ontzettend veel van z’n vrouw en drie lieve schatjes’, schreef Weeda. ‘Trots z’n overstelpende drukte, die van lieverlede gekomen was, bleef zijn aandacht steeds bij z’n gezin, hetgeen bleek toen hij niet naar Zaandam kon op mevr. haar verjaardag, hij mij verzocht speciaal even naar Zaandam te gaan om bloemen te bestellen. Toen we uit Zaandam moesten vluchten en ons intrek ergens in Amsterdam namen, zaten we weer iedere avond bij elkaar en werd er altijd eerst even over de Westzijde 42 gebabbeld. Dikwijls zei hij dan: “Brinkie, dat is mijn enige angst, dat ik mijn gezin achter moet laten als er eens iets gebeurt.” Inderdaad was dit z’n enige angst, want voor het overige vreesde hij niets en niemand.’

Arrestatie

Van Halls vrees werd bewaarheid. Op 27 januari vergaderde in een grachtenpand aan de Leidsegracht 15 het Landelijk Werkcomité, een van de vele organisaties waaraan hij zich had verbonden. Die bijeenkomst was verraden door de gevangengenomen verzetsman Teus van Vliet (‘Hugo’). Ondanks waarschuwingen stapten de betrokkenen het notariskantoor binnen. Binnen arresteerde de Sicherheitsdienst de vijf bezoekers, onder wie Walraven van Hall en Hanneke Eikema. Weeda: ‘Ik begrijp nu nog niet dat die vergadering is doorgegaan. Hadden wij geweten dat Hugo was gearresteerd, dan was deze vergadering zeker niet doorgegaan. Gezien het feit dat ik ƒ1.500.000 naar Haarlem moest brengen, ging ik deze keer niet meer met de bescheiden naar deze vergadering, maar ging in mijn plaats mijn koerierster [Eikema] mee.’ Weeda ontsnapte daardoor aan een zekere dood.

Leidsegracht 13 en 15 (Stadsarchief Amsterdam).

Gehuild

Twee weken na zijn aanhouding werd Van Hall wel gefusilleerd, in Haarlem. Weeda was ontroostbaar: ‘Hij wist ontzettend veel, stond in ontwikkeling zeer ver boven mij, maar toch bepraatte hij alles met mij en nam dan meer dan eens mijn mening voor de zijne. Ik ben militair, gehard in de tropen en in onze strijd tegen dat tuig. Maar toen de slag van 12 februari viel, heb ik gehuild als een kind.’

Bevrijding

Door de dood van zijn ‘baas’ en talloze andere hem bekende verzetsstrijders ging de Duitse capitulatie voor Weeda gepaard met gemengde gevoelens. Twee dagen na de bevrijding bezocht hij Industria, het sociëteitsgebouw op de hoek van de Dam en het Rokin. Het gebouw fungeerde sinds 1943 als een hoofdkwartier van het Nationaal Steunfonds, de ondergrondse bank van het landelijk verzet. Wat er resteerde van de NSF-top verzamelde zich daar op 7 mei voor het eerste naoorlogse overleg. Laurens Weeda en Hanneke Eikema waren er ook, evenals Walravens broer Gijs, de latere burgemeester van Amsterdam. 

Gijs van Hall in 1946.

Het was nog vroeg, even na drie uur ’s middags. Die middag had het trio vanaf de vierde verdieping van Industria een goed zicht op de Dam. Een feestende mensenmassa was daar in afwachting van de Canadese troepen, die elk moment hun intocht in Amsterdam konden maken. In een later die dag opgemaakt proces-verbaal vertelden onder anderen Weeda en Eikema wat er vanaf dat moment gebeurde: ‘Plotseling begon de menigte in grote haast de Dam te ontruimen, zodat vanaf de Groote Club [75 meter verderop] een leegte ontstond. Tijdens deze ontruiming, die het karakter van een vlucht aannam, werden schoten gelost waarvan wij de inslagen konden constateren op ca. 10 à 12 meter hoogte van de begane grond in de gebouwen tussen Nieuwendijk en Dam. Een groot deel der vluchtenden wierp zich plat op de grond en trachtte dekking te zoeken.’

‘Een groot deel der vluchtenden wierp zich plat op de grond en trachtte dekking te zoeken.’

Het afvoeren van een slachtoffer na de schietpartij op de Dam (Nationaal Archief/Anefo).

‘Klaarblijkelijk dood’

‘Na de fusillade bleef een groot aantal mensen liggen, klaarblijkelijk dood of gewond tussen Nieuwendijk en Damrak of vlak voor het trottoir. Leden van de NBS [Binnenlandse Strijdkrachten] waren uitsluitend zichtbaar vlak voor het paleis, waar zij na de fusillade dekking genomen hadden achter de aldaar opgebouwde muziektent en in de ingang van het paleis.’

De schietpartij kostte minstens 32 mensen het leven. Ruim honderd feestvierders raakten gewond. Hanneke Eikema, Laurens Weeda en Gijs van Hall kwamen er emotioneel geschokt, maar fysiek ongeschonden vandaan. Hun bevrijding had een nog zuurdere smaak gekregen.

Marine

Na de oorlog keerde Weeda terug naar de marine. Toen Nederlands-Indië Indonesië werd, verplaatste zijn werk zich volledig naar Nederland. Begin jaren ’50 beheerde hij, inmiddels gepromoveerd tot luitenant, het gebouw van de aan de marine overgedragen Radio Noordwijk. Op enig moment – wellicht na zijn pensioen – maakte hij de overstap naar de Zeeuwse bierbrouwerij De Vlieger.

Personeel van bierbrouwerij De Vlieger in de jaren ’50 voor het filiaal in Middelburg. Tweede van links Laurens Weeda.

De laatste keer dat Weeda, inmiddels 85 jaar oud, meemaakte dat zijn naam publiekelijk in verband werd gebracht met zijn verzetswerk was in februari 1984. Hij ontving toen een Verzetsherdenkingskruis (dus niet het in onderstaande krantenkop vermelde Verzetskruis. Dat was voorbehouden aan een zeer select gezelschap ondergrondse werkers, onder wie Walraven van Hall.).

Provinciale Zeeuwse Courant (22-2-1984).

Overlijden

Op 3 december van datzelfde jaar overleed hij in zijn woonplaats Vlissingen. Dat gebeurde vijf dagen na zijn echtgenote Margrietha Lute, met wie hij ruim 64 jaar getrouwd was. Laurens Cornelis Weeda werd 85 jaar oud.

Provinciale Zeeuwse Courant (5-12-1984).

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dit wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand te houden.

ValutaBedrag





Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.