De Duitse schrijver Ludwig Kunz werd bijna vijftien jaar lang als staatsvijand behandeld. Voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog door de nazistische machthebbers, na de bevrijding door de Nederlandse overheid.
Textielfabriek
In de plaats waar hij ter wereld kwam en opgroeide, leidde Ludwig Kunz (Görlitz, 15-2-1900) tussen 1921 en 1938 de verkoopafdeling van een textielfabriek. Het bracht brood op de plank, maar zijn werkelijke interesse ging uit naar de moderne kunst en de literatuur, veel meer dan naar het door zijn vader geleide familiebedrijf. Ludwig verzamelde al op jonge leeftijd autografen (eigenhandig geschreven briefkaarten en berichten) van bekende kunstenaars. In de jaren twintig was hij medeuitgever van het literaire blad Die Lebenden en hij organiseerde onder meer lezingen van kunstenaars.
Hitler
In zijn autobiografische roman Weg door de nacht (1945) beschreef Kunz hoe in 1933 de sfeer in het provinciestadje omsloeg.
Hitler maakte als machthebber een snel einde aan deze avant-gardistische bezigheden. Niet alleen omdat Kunz joods was, maar ook omdat de nazi’s moderne kunst veelal als entartet beschouwden. Op 10 mei 1933, kort na Hitlers machtsovername, gingen overal in Duitsland boeken van joodse en als links beschouwde auteurs in vlammen op. Meerderen van hen werkten mee aan Die Lebenden. In zijn autobiografische roman Weg door de nacht (1945) beschreef Kunz hoe in 1933 de sfeer in het provinciestadje omsloeg. Opeens was het gevaarlijk om joods te zijn.
Frank Luck, Kunz’ alter ego in Weg door de nacht, reed tijdens de Pinksterdagen van 1938 in twee dagen van een Duitse provinciestad naar het Nederlandse Oldenzaal. Hij sloeg op de vlucht voor de pogroms die Duitsland teisterden. Via Amsterdam kwam Kunz later dat jaar in Zaandam terecht, door hem in zijn roman beschreven als een plaats met ‘kleine, vrolijk geschilderde vriendelijke huizen’. Hij woonde er op de Zuiddijk en aan het achterliggende Prins Hendrikplantsoen, op nummer 10.
Kristallnacht
Kort na de Kristallnacht vroeg Ludwig het Comité voor Joodsche Vluchtelingen onder meer hulp bij het naar Nederland halen van zijn broers Rudolf, Georg en Alfred, ‘welcher sich zur Zeit mit unbekannten Aufenthalt in Haft befindet’. Onbekend is of zijn pogingen succes hadden. Zijn voornemen om zelf door te reizen naar de Verenigde Staten slaagde in ieder geval niet. Toen de Duitsers Nederland binnenvielen, zat hij als stateloze vluchteling vast in Zaandam.
Kunz was voor de oorlog een staatsvijand in zijn geboorteland, tussen 10 en 15 mei 1940 een als risico beschouwde vreemdeling in Nederland en na de bezetting uiteraard weer een prooi voor de bezetter. Hij maakte in Zaandam de Februaristaking mee (in Weg door de nacht betiteld als ‘de triomf van de arbeiders’) en kreeg op 16 december 1941 een persoonsbewijs met daarop de ‘J’ van ‘Voljood’ gestempeld. Het net sloot zich, maar Kunz was niet van plan om zich naar de slachtbank te laten leiden. Toen de buitenlandse joden op 19 januari 1942 hun Zaandamse onderkomens moesten verruilen voor kamp Westerbork trof de controlerend rechercheur hem niet thuis aan. ‘Hospita: sinds donderdag 15 januari zonder enige vermelding spoorloos met medeneming van al zijn goederen’, noteerde de agent op een briefje. Als een van de eersten in Nederland koos Ludwig Kunz voor de onderduik.
Gentstraat
Zo plat mogelijk strekte hij zich uit tussen het matras en de spiraal van zijn bed.
Op een in 2018 openbaar geworden lijst bij het Nationaal Archief staan adressen in Amsterdam en Limburg waar Kunz tussen januari 1942 en december 1944 verbleef. Hij was lange tijd te gast bij Bertus en Riek van der Kogel, die in de Van Gentstraat 57 woonden. In Weg door de nacht beschreef Kunz – die een vals persoonsbewijs had en zogenaamd elektricien was – hoe er op 31 juli 1943 een inval plaatsvond in hun schuilplaatsloze appartement. Frank Luck alias Kunz had geoefend op zo’n situatie. Zo plat mogelijk strekte hij zich uit tussen het matras en de spiraal van zijn bed. Hij merkte dat er een hand van een binnendringer over zijn gespannen rug ging, zonder dat de eigenaar daarvan in de gaten had een mens te voelen. Kunz werd niet opgepakt, Bertus van der Kogel wel. Hij werd vastgezet, maar zweeg over zijn illegale contacten en zijn onderduiker. Op 20 april 1944 – de verjaardag van de Führer – kreeg hij gratie en mocht hij kamp Vught verlaten.
‘Noodquartieren’
Kunz moest in allerijl de Van Gentstraat verlaten. Op zijn onderduikoverzicht staat dat hij de eerstvolgende veertien maanden in ‘verschillende noodquartieren’ verbleef en vervolgens een jaar lang kon schuilen in het Limburgse kerkdorp Linne. Op 29 december 1944 – hij woonde inmiddels in Roermond – ging het alsnog fout. In een brief aan het Nederlandsche Beheersinstituut (NBI) schreef hij dat hij ‘tijdens de bijzondere razzia’s in Roermond door de Duitsers is opgepakt en naar het kamp St. Odiliënberg is overgebracht en later naar Duitsland, waar hij in het werkkamp Dahlheim werd opgesloten’. Hij ontvluchtte het kamp op 3 maart 1945. In Weg door de nacht gebeurde dat samen met onder anderen een aantal mijnwerkers en beleefde Frank Luck de bevrijding in een niet nader genoemd Limburgs klooster. Uit naoorlogse documenten blijkt dat dit klooster in Vlodrop stond.
Prins Hendrikplantsoen
Het duurde tot oktober 1947 alvorens het Nederlandsche Beheersinstituut Kunz een verklaring van ‘ontvijanding’ verstrekte.
Kunz kon terugkeren naar het westen van Nederland. Aanvankelijk betrok hij weer zijn kamer aan het Zaandamse Prins Hendrikplantsoen. Medio 1945 gaf het Militair Gezag hem toestemming om naar Amsterdam te verhuizen, waar hij veel (literaire) vrienden had. Maar ook nu nog beschouwden de autoriteiten hem als een staatsvijand. Dit keer niet omdat hij joods, maar omdat hij Duitser was. Het duurde tot oktober 1947 alvorens het Nederlands Beheersinstituut hem een verklaring van ‘ontvijanding’ verstrekte en hij het restje van zijn geld terugkreeg dat op een bankrekening geparkeerd stond. In de tussentijd was hij volledig afhankelijk van vrienden. ‘Hier te lande oefent hij geen beroep uit’, noteerde het NBI half oktober 1946. ‘Hij wordt door zijn familie in Amerika gesteund en is kosteloos inwonend bij vrienden.’
De Kim
Ludwig Kunz pakte na de oorlog de literaire draad weer op. In Nederland, want naar Görlitz zou hij nooit meer terugkeren. Hij gaf het literaire blad De Kim uit, werkte als vertaler en publiceerde met onder anderen Lucebert, Sandberg en Corneille. In 1965 ontving hij de Martinus Nijhoffprijs voor vertalingen. Kunz overleed op 6 juni 1976 in Amsterdam.