Verhalen over de Tweede Wereldoorlog

Opkomst en ondergang van de ‘wilde’ verzetsgroep Koog-Bloemwijk

Over de verzetsgroep Koog-Bloemwijk kan alleen maar in superlatieven worden gesproken. Zaanser dan dit illegale gezelschap was er niet. Het was de brutaalst opererende ondergrondse organisatie in de regio. En de eerste die een succesvolle liquidatie kon noteren. Maar het was ook een collectief dat meermalen faalde. Daardoor werd deze ‘wilde’ verzetsgroep tevens de kortst bestaande in de Zaanstreek.

De groep Koog-Bloemwijk zou ook – nog een superlatief – de onbekendste verzetsorganisatie van de Zaanstreek blijven. Waar de Stijkelgroep (met eveneens veel leden in Koog aan de Zaan en Zaandijk) en de links georiënteerde Raad van Verzet onder leiding van Krommenieër Jan Brasser – later omgezet in de Gewestelijke Sabotageafdeling – tot op heden nog regelmatig terugkeren in de geschiedschrijving is er voor de verzetsgroep Koog-Bloemwijk nauwelijks aandacht. Waarschijnlijk omdat er weinig overlevenden waren en niet iedereen even enthousiast reageerde op de uitgevoerde acties. Bovendien bestond deze organisatie slechts een half jaar. En dan heerste er binnen die zes maanden ook nog tweespalt.

Jan Breeker

In de tweede helft van 1943 was het gewapend verzet in Nederland vooral verdeeld over de veelal gereformeerde Landelijke Knokploegen en de veel progressievere Raad van Verzet. Maar daarnaast bestonden er verspreid over het land nog tientallen kleine clubjes die zich bezighielden met overvallen, inbraken, sabotage en eliminaties. Waaronder dus de ‘wilde’ groep Koog-Bloemwijk.

Het is gissen wanneer dit samenwerkingsverband precies tot stand kwam. De groep wordt voor het eerst als zodanig genoemd in augustus 1943. In die maand lag politieman Joop Keijzer gewond in het Amsterdamse Westergasthuis. Hij, een voortvluchtige helper van vele joodse onderduikers, was door de Duitsers opgewacht toen hij vanaf zijn onderduikadres een bezoek bracht aan zijn vrouw in Zaandijk. Toen Keijzer aan zijn belagers probeerde te ontsnappen, werd hij ter plekke neergeschoten.

Joop Keijzer in 1950 (De Zaanlander).

Het was collega-politieagent Jan Cornelis Breeker (Irisstraat 52, Koog aan de Zaan) die het initiatief nam om Keijzer te bevrijden. Enkele weken eerder had hij tijdens zijn nachtelijke patrouille de in Wormerveer wonende vader en zoon Rem betrapt, toen die met witkalk leuzen als ‘Leve de koningin’ en ‘Red de Joden’ op de muren kalkten. Breeker stuurde hen terug naar huis, met de geruststellende woorden: “Maken jullie je maar niet ongerust. Ik heb niets gezien.” Een paar dagen later sprak hij zoon Nico Rem aan. Hij had hulp nodig bij het bevrijden van Joop Keijzer.

Jan Cornelis Breeker (Gemeentearchief Zaanstad).

Waarschijnlijk vormde zich op dat moment rond Jan Breeker de verzetsgroep Koog-Bloemwijk. Volgens Rem bestond de eerste lichting naast Breeker en hemzelf uit de Zaankanters Gerhard Müller, Aart Brinkman, Ger Fraaij en Co van Riessen. Korte tijd later sloten de in de Zaanstreek ondergedoken marechaussee Koos (‘Joep’) Heijdra, de Koogse visboer Harm Gerssen en Zaandammer Gerhardus Docter zich bij hen aan. En eind oktober 1943 voegde een deel van de uiteengevallen knokploeg uit Veenendaal zich bij de verzetsgroep Koog-Bloemwijk, onder wie de broers Ab en Ben Hommerson. De vergaderingen van deze twintigers en dertigers vonden vaak plaats in de Koogse woning van kapper Jan Eshuijs (Krokusstraat 26).

De personeelskaart van Koos Heijdra, die zich ‘niet kon verenigen met verschillende punten van den nieuwen tijd.’ (C. Gorissen).

Norbert Klein

De bevrijdingsactie van Joop Keijzer werd, met hulp van enkele verpleegsters, uitgevoerd door Fraaij, Heijdra, Van Riessen en Rem. Op 19 augustus 1943 stapten twee van hen in doktersjassen Keijzers kamer in het Westergasthuis binnen. De twee anderen hielden in de gang de wacht. Naast het bed van Keijzer zat een bewaker te lezen. Terwijl de ene ‘arts’ voor de vorm Keijzers wonden inspecteerde, haalde Nico Rem een hamer onder zijn jas tevoorschijn. In een snelle beweging sloeg hij de afgeleide SD’er bewusteloos. Daarna kon Joop Keijzer naar een onderduikadres in Purmerend worden gebracht.

In het Westergasthuis had Keijzer een kamergenoot. Deze Norbert Klein was een joodse verzetsstrijder die na zijn arrestatie uit het politiebureau was gesprongen en daarbij zwaargewond raakte. Keijzer drong er op aan om ook Palestinapionier Klein, die een zekere dood tegemoet kon zien, te bevrijden. Dat gebeurde een paar dagen later. Dit keer werd de actie uitgevoerd door bovengenoemd viertal, aangevuld met Aart Brinkman en Gerhard Müller. Ondanks Kleins gespalkte been slaagden zijn kidnappers er in om de patiënt via een tegen het ziekenhuisraam geplaatste ladder naar de begane grond te krijgen en met een auto af te voeren naar een veilig adres in Haarlem.

Norbert Klein in 1943, kort na zijn ontsnapping uit het Westergasthuis (Ghetto Fighters House).

Willem Korf

Gesterkt door deze successen besloot de jonge verzetsgroep om af te rekenen met Willem Korf, een inwoner uit Zaandijk. Jan Breeker had onder meer de zorg voor ruim honderd onderduikers. Aanvankelijk kreeg hij daarbij hulp van distributieambtenaar Korf. Die voorzag hem van voedselbonnen. Maar toen Korf Breeker begon te chanteren en het risico op verraad te groot werd, gaf de politieman aan Nico Rem, Gerhard Müller en Ger Docter de opdracht om Korf te liquideren.

Op 27 september 1943 begaf het trio zich ’s avonds naar Korfs woning aan het Hazepad. Rem: “De huisbel klonk luid, veel te luid dacht ik nog. De deur werd geopend door een vrouw. ‘Is Uw man thuis?’ Ze keek me verwonderd aan. ‘Zo laat nog?’ Ze slofte weg. Na enige tijd verscheen Korf in de deuropening. ‘Bent u de heer Korf?’ Een kort knikje en vragende ogen. Ik trok mijn revolver. In een fractie van een seconde zag ik de paniek op zijn gezicht. De schoten klonken oorverdovend door de uitgestorven buurt. Terwijl ik wegholde, hoorde ik mensen schreeuwen, ramen en deuren werden geopend. De duisternis slokte mij op.”

Volgens Gerhard Müllers zoon Fritz was het overigens zijn vader die een schot loste door het luikje in de voordeur. De kogel zou Willem Korf in het hoofd hebben geraakt. Wie er ook schoot, Korf overleefde de aanslag, en dat gold ook voor de volgende eliminatiekandidaat.
Jan Bloemsma was NSB’er en hulpagent. De Koger combineerde deze twee eigenschappen door ondergedoken joden op te sporen en over te leveren aan de Sicherheitsdienst. Ook ditmaal nam Nico Rem naar eigen zeggen de moordpoging voor zijn rekening, en ook ditmaal ging het mis. Zonder nadere specificaties te geven, schreef Rem veertig jaar later: “Deze aanslag [in oktober 1943], welke gepleegd werd door ondergetekende, mislukte evenwel. Later zijn nog 2 pogingen gedaan. Waarschijnlijk argwanend geworden, kreeg men evenwel geen redelijke kans meer hem te benaderen.”

Gerhard Müller kort na de bevrijding als korporaal (D.A. Korver).

Den Dolder

Wel succesvol was de verzetsgroep klaarblijkelijk bij wat de geschiedenis in zou gaan als de eerste geslaagde Zaanse eliminatie. Die vond alleen niet plaats in de Zaanstreek, maar in de provincie Utrecht. In zijn memoires vertelde Nico Rem dat er omstreeks januari 1944 ‘een man door enkele leden van de groep gelikwideerd [werd] in de omgeving van Den Dolder.’ Rem was zelf niet aanwezig bij de aanslag. “Ondanks pogingen hiertoe kon ik niet achterhalen wat de achtergronden hiervan zijn geweest.” Dat leden van de groep zich naar Den Dolder begaven, had waarschijnlijk te maken met een verzetscontact ter plaatse, Herman Lieve. Hij had onder meer een auto van de groep Koog-Bloemwijk in zijn garage staan.

In de tussentijd had de organisatie ook andere acties ondernomen. Enkele groepsleden haalden in het najaar van 1943 neergekomen geallieerde vliegeniers op uit respectievelijk Urk, Kampen, Spanbroek en de kop van Noord-Holland. Harm Gerssen lijkt daarbij de spil te zijn geweest. Anna Gerssen-Havenga schreef in 1946 dat haar ‘man met elkaar 28 piloten ondergebracht’ had. 

National Archives USA.

Knokploeg Veenendaal

Eind oktober 1943 waren een paar leden van de knokploeg Veenendaal, bij wie de grond te heet onder de voeten werd, overgegaan naar de groep Koog-Bloemwijk. Het leidde tot verdeeldheid. Rem: “Breeker kon zich met deze gang van zaken niet verenigen en trok zich terug. Misschien ook wel om het feit dat Joep Heijdra steeds meer de leiding in handen nam. Met Breeker trokken ook Brinkman, Fraaij, Van Riessen en aanvankelijk ook ondergetekende zich terug.” Het zou hun redding betekenen.

Het valse persoonsbewijs dat Nico Rem begin 1944 kreeg.

De broers Albert en Ben Hommerson en chauffeur Wim van de Kamp maakten de overstap van Veenendaal naar de Zaanstreek en voegden zich bij de even later uit elkaar vallende groep Koog-Bloemwijk. Op 9 november 1943 pleegde de vernieuwde organisatie een geslaagde overval op het politiebureau en het distributiekantoor van Oegstgeest. Er werden onder meer 14.000 bonkaarten en 283 blanco persoonsbewijzen buitgemaakt. Alleen was niet voorzien dat een deel van de beroofde ambtenaren met de administratie sjoemelde om onderduikers van bonnen te voorzien. Door de ‘Zaanse’ overval kwam dit aan het licht en belandden enkele beambten tot het eind van de oorlog in het concentratiekamp.

Louis Cornelis Dijkman

Op 30 december zou de groep een nieuw bezoek brengen aan het Westergasthuis, ditmaal om – op verzoek van de Wormerveerse verzetsman Henk Toby – de gearresteerde, in het Amsterdamse ziekenhuis verpleegde Trouw-medewerker Louis Cornelis Dijkman te bevrijden. De patiënt werd echter de ochtend van zijn beoogde bevrijding totaal onverwacht overgeplaatst, naar later bleek als gevolg van verraad door Wim van de Kamp (over wie verderop meer).  Dijkman zou uiteindelijk het leven laten in kamp Vught.
Op 11 januari 1944 was er wel succes; ze roofden een voorraad distributiebescheiden en 22.000 gulden uit het Purmerendse postkantoor. Diezelfde maand mislukte een poging om in Zaandam een in aanbouw zijnde marineboot in brand te steken. Ditmaal deed, naast Harm Gerssen en Wim van de Kamp, ook kapper Jan Eshuijs mee. Er werden nieuwe plannen gesmeed: een overval op de posttrein tussen Alkmaar en Amsterdam en een beroving van het distributiekantoor op Urk.  Het zou er niet meer van komen.

Fritz Conijn

In Noord-Holland boven het IJ opereerden rond de jaarwisseling van 1943-’44 maar twee volwaardige knokploegen, de even tevoren ontstane KP-Alkmaar onder leiding van Fritz Conijn en de tot ‘groep-Kappie’ (Ab Hommersons schuilnaam) hernoemde verzetsorganisatie Koog-Bloemwijk. Om slagvaardiger te kunnen opereren, wilde Conijn overgaan tot een nauwe samenwerking of zelfs fusie van beide strijdgroepen, onder leiding van de Landelijke Knokploegen (LKP). Er werd in januari 1944 een bespreking gepland om dit voornemen handen en voeten te geven. Koog-Bloemwijk zou niet langer als ‘wild’ door het leven gaan, maar zich schikken naar de wensen van de LKP-leiding.

Ger Docter had contact met de Zaandamse verzetsman Pieter Jacobus (‘Piet’) Busch. Die had op zijn beurt weer een lijntje met Gerardus Cornelis van Bree, een begrafenisondernemer uit Amsterdam. Wat Piet Busch niet wist, was dat Gerard van Bree een dubbelrol speelde. Hij infiltreerde in verzetsorganisaties, om ze daarna te verraden aan de Sicherheitspolizei. Van Bree, na de oorlog: “Doordat ik in vriendschappelijk relatie was met zekere Bus[ch], lid van een knokploeg te Zaandam, heeft deze mij om hulp verzocht om wapens voor de illegaliteit te krijgen. Ik heb alles wat ik door dien Bus[ch] te weten kwam aan [Emil] Rühl en [Friedrich] Viebahn overgebriefd. Ik geef toe door deze hulp van den Duitschers f 100,- in handen van Rühl te hebben gekregen.”

Ger Docter.

Koffiehuis Bos

Nico Rem: “Alhoewel Docter wel betrouwbaar was, stond hij bekend om zijn loslippigheid. Hij was bepaald onvoorzichtig. Docter stond in contact met ene Busch, die op zijn beurt reeds geruime tijd contact onderhield met de heer ‘G’, die zich uitgaf voor illegaal werker en z.g. contact onderhield met ‘Londen’.” Piet Busch regelde een afspraak tussen ‘G’ en enkele leden van de groep-Kappie. Rem: “Op 22 januari 1944 zou hiertoe een bespreking plaatsvinden in café Bos tegenover station Zaandam. Bij binnenkomst aldaar kreeg Harm Gerssen argwaan en waarschuwde luid de reeds aanwezigen van de groep. In de hierna ontstane chaos zagen de meesten kans te ontsnappen, alleen Docter werd gearresteerd.” Een SiPo-commando had de bijeenkomst inderdaad geschaduwd en wist dus de hand te leggen op één van de aanwezige verzetsstrijders.

Koffiehuis Bos, Provincialeweg 136, Zaandam.

Daarna ging het snel. Op 22 januari werd ook Nico Rem gearresteerd, in het Amsterdamse Centraal Station. Hij had zich aanvankelijk afgekeerd van de nieuwkomers bij de groep Koog-Bloemwijk, maar was daarvan teruggekomen. Zijn gevangenschap duurde slechts kort. Na een telefoontje uit Zaandam deelde één van zijn geüniformeerde bewakers Rem mee dat hij kon vertrekken: “Het is een vergissing, ga maar weer naar je moeder.” Verbaasd verliet Rem het treinstation. “Thuisgekomen wilde ik snel iets eten, met de bedoeling daarna de anderen te waarschuwen en voorlopig onder te duiken. Tijdens de maaltijd kwam Wim van de Kamp en heeft met ons meegegeten.” Na het maal vertelde Van de Kamp over het debacle in koffiehuis Bos en zei hij dat Harm Gerssen direct met Rem wilde spreken.

Sophia da Costa Senior

Aldus Nico Rem in een verslag dat hij in 1984 schreef. Drie jaar later zette hij de gebeurtenissen nogmaals op papier, maar plaatste hij wat andere accenten. Zo ging hij dit keer na te zijn vrijgelaten niet naar huis, maar naar een onderduikadres in Wormerveer. Ontbrak Wim van de Kamp die avond bij het eten. En fietste hij pas de volgende dag naar -de ditmaal niet bij naam genoemde- Harm Gerssen, omdat er nu eenmaal een groepsontmoeting gepland stond. Uitgaand van de versie uit 1984 ging Rem samen met Van de Kamp naar Gerssen, die in de Koogse Prins Hendrikstraat 42 woonde. Gerssen bleek niet aanwezig. “Ik had een tas met bezwarend materiaal bij me [volgens de versie uit 1987 de springstof trotyl]. Ik besloot deze eerst weg te brengen naar Bets, eveneens te Koog-Zaandijk”, aldus Rem. “Toen ik op mijn fiets stapte, zag ik een auto met grote snelheid naderen. Ik was slechts enkele meters van het huis van Gerssen verwijderd, toen ik achteromziende deze auto zag stoppen voor het huis van Gerssen. Ca. 4 mannen sprongen uit de auto, die het huis zowel achter- als voorom binnendrongen. Ik heb toen aan het einde van de straat mij verdekt opgesteld. Ik kon zodoende Gerard Müller waarschuwen, die ook op weg was naar het huis van Gerssen.”

Harm Gerssen.

Toen de auto even later passeerde, herkende Nico Rem tussen de andere inzittenden Harm Gerssen en Wim van de Kamp. Rem dook nu definitief onder en nam een nieuwe identiteit aan. Met enkele andere leden van de groep liep het minder goed af. Albert Hommersons Amsterdamse hospita vertelde de SiPo diens verblijfplaats in Renswoude. Daar werd Hommerson op 23 januari gearresteerd. De enkele huizen verderop wonende Cornelis Koetsier werd eveneens opgepakt. Hij had zijn huis meermalen beschikbaar gesteld als vergaderplaats. Ook Koos Heijdra, al op 22 januari, en Jan Eshuijs, twee dagen later, belandden in de cel.
Er werd tevens een poging gedaan om in Den Dolder Herman Lieve thuis te arresteren. Die was afwezig, maar wel ‘deed de verloofde van Lieve open’, schreef Rem. ‘Dit was een Joods meisje, dat in het bijzijn van Van de Kamp werd gearresteerd. Nadien heeft men niets meer van dit meisje vernomen.’ Dat meisje betrof de 18-jarige Sophia da Costa Senior. Haar naam stond al vermeld in het Algemeen Politieblad van 22 oktober 1942, met een verzoek om haar opsporing, aanhouding en voorgeleiding. Ze was zonder toestemming vertrokken uit haar woonplaats Arnhem en bij Lieve ondergedoken, aan de Dolderseweg 42. Behalve Sophia da Costa Senior hield de politie nog een tweede vrouw aan. Haar naam is onbekend gebleven. Da Costa Senior werd afgevoerd naar kamp Westerbork en vervolgens naar Auschwitz. Daar werd ze op 30 november 1944 vergast.

Wim van de Kamp

Volgens Nico Rem werkte Wim van de Kamp al voor hij naar de Zaanstreek kwam als vertrouwensman voor de Sicherheitsdienst. Dat zou verklaren waarom Louis Cornelis Dijkman op de dag van zijn geplande bevrijding uit het Westergasthuis werd overgeplaatst, hetgeen zijn redding onmogelijk maakte. Het zou tevens de reden zijn waarom Nico Rem na zijn arrestatie in het Centraal Station weer werd losgelaten. Van de Kamp kende geen namen van de oorspronkelijke verzetsgroep Koog-Bloemwijk, maar door Rem te schaduwen kon de Sicherheitspolizei wellicht alsnog achter zijn oude contacten komen.
Ook zou Van de Kamp na zijn al dan niet in scène gezette arrestatie de SiPo hebben geholpen door namen en adressen van andere groepsleden te noemen. Het mocht hem niet baten. Docter, Gerssen, Eshuijs, Heijdra, Hommerson, Koetsier én Van de Kamp werden al in februari 1944 door het Polizeistandgericht ter dood veroordeeld ‘op grond van het lidmaatschap van de geheime vereniging, die ten doel had het plegen van gewelddaden’.

Fragment van vragenlijst Oorlogsgravenstichting over Willem van de Kamp (Nationaal Archief).

Albert Hommersons broer Ben overlegde met de Alkmaarse KP-leider Fritz Conijn over de mogelijkheid om de gevangenen te bevrijden uit het Huis van Bewaring aan de Amsterdamse Weteringschans. Hun beoogde actie kwam te laat. Op 23 februari lazen ze in de krant dat het vonnis al was voltrokken. De zeven mannen waren die dag in de duinen bij Overveen geëxecuteerd. De initiatiefnemers van de groep Koog-Bloemwijk (Jan Breeker, Nico Rem, Gerhard Müller, Aart Brinkman, Ger Fraaij en Co van Riessen) haalden voor zover bekend allen wel heelhuids de bevrijding.

Een deel van de afscheidsbrief van Jan Eshuijs (J. Vet).

‘Uit de mode’

In 1946 schreef Ben Hommerson een brief aan de ouders van Koos Heijdra. Hij haalde herinneringen op aan ‘de kameraadschap die je met elkander had’. “En dan hindert het ook niets, als de toestanden niet altijd zijn zoals ze moesten zijn. Ook niet, dat de ‘illegalen’ alweer ‘uit de mode’ zijn, ook niet, dat je vaak het gevoel hebt, alles voor niets te hebben gedaan – en dat alles, wat je nog doet, tóch ‘niet helpt’. Wat geweest is, is niet voorbij, zonder meer. Het is wel degelijk geweest en het heeft zijn gevolgen gehad.”

In datzelfde jaar vond er een onderzoek plaats naar de arrestaties binnen de verzetsgroep Koog-Bloemwijk/groep-Kappie en de rol die Wilhelmus Hendrikus van de Kamp daarbij had gespeeld. Ook zijn mogelijke werkzaamheden als Vertrauensmann van de Sicherheitsdienst in Arnhem werden nagegaan. Het leidde ertoe dat Van de Kamps stoffelijke resten in 1948 werden verplaatst van de Eerebegraafplaats in Bloemendaal naar een begraafplaats in Arnhem. Cornelis Koetsier kreeg een laatste rustplaats in Renswoude. De andere mannen liggen bij elkaar in vak 30 op de Bloemendaalse Eerebegraafplaats.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dit wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand te houden.

ValutaBedrag





5 gedachten over “Opkomst en ondergang van de ‘wilde’ verzetsgroep Koog-Bloemwijk”

  1. Zeg de Naam Peter Leeuwenkamp uit Zaandijk jullie iets. Net voor het einde van de oorlog opgepakt en via het politiebureau in Zaandam gevangen gezet in de Weteringschans gevangenis in Amsterdam. Aan het eind van de oorlog weer vrijgekomen… en lid geworden van de Bnnenlandsche Strijdkrachten.

    Beantwoorden
    • Wanneer hij bij de Binnenlandse Strijdkrachten actief was, is zijn BS-dossier op te vragen bij het Nationaal Archief in Den Haag. Veel succes!

      Beantwoorden
  2. Over Gerhardus Docter heeft mevrouw Tjitske Ferwerda-Muller in 1984 aan journalist Eric Molenaar het een en ander verklaard. Haar echtgenoot AEbele Ferwerda is op 23 maart 1944 opgepakt, via Amsterdam en kamp Amersfoort naar concentratiekamp Neuengamme afgevoerd. Daar is hij in maart 1945 overleden aan ontberingen. Ook de LO-man Cor Wagenaar uit Heerhugowaard overleefde zijn detentie niet.
    Als ik jouw reconstructie lees, zijn Ferwerda en Wagenaar mogelijk indirecte slachtoffers van het verraad door Van Bree. Omdat Ger Docter een tijdje in Kolhorn ondergedoken zat en Docter op zijn beurt contact had met verzetsman Pieter Jacobus (‘Piet’) Busch.

    Uit de Schager Courant, 22 februari 1984:
    Het ondergrondse werk van Ferwerda begon in 1941 met het verspreiden van illegale krantjes die op de werf in Den Helder werden gedrukt. De contacten werd gelegd door geëvacueerde Nieuwediepers (inwoners van Den Helder) die in Kolhorn waren ondergebracht. Tjitske Ferwerda: ‘We hadden iedere keer andere en ook joodse onderduikers. Het was een soort doorgangshuis. Eerst waren het mensen die aan de Februaristaking (1941) hadden meegedaan en die in het verzet zaten, later (vanaf medio 1943) ook mensen die in Duitsland moesten werken of niet meer daarheen terug wilden.’
    ‘We brachten bonkaarten naar onderduikadressen in de Wieringermeer en naar het klooster in Nieuwe Niedorp. Die bonkaarten kregen we onder andere via Gerard Dokter, een sportleraar uit Zaandam die bij ons was ondergedoken en lid was van een Zaanse knokploeg. Ook waren er contacten met mensen van de LO uit Heerhugowaard, onder andere met Cor Wagenaar.’
    Volgens mevrouw Ferwerda die – ook na de arrestatie van haar man – met haar dochters Grietje en Lien bonkaarten bleef wegbrengen naar het klooster in Nieuwe Niedorp, gaat het om Cornelis Wagenaar (‘Wessels’). Die was districtsleider LO in de Kop van Noord-Holland tot hij op 9 februari 1944 werd gearresteerd. Wagenaar kwam in april 1945 om het leven in Sandbostel, een buitencommando van Neuengamme.
    In januari 1944 zou Cor Wagenaar Ferwerda hebben geadviseerd onder te duiken omdat Gerard Dokter was opgepakt. ‘Mijn man is toen in Friesland en Groningen geweest en kwam begin februari thuis voor de trouwdag op 11/2 van onze oudste dochter Maartje. Daarna bleef hij thuis, omdat we verder niets hadden gehoord en hij het gevoel had anders schuld te bekennen.’
    Dreigbrief
    Een maand later is Ferwerda gearresteerd. Zijn echtgenote vermoedt verraad, ook al omdat ze in 1943 een anonieme brief hadden gehad waarin stond dat ze hun joodse onderduikers de deur uit moesten doen. ‘We konden ons geld wel op een andere manier verdienen, stond in die brief. Op een donderdagochtend in maart 1944 kwamen een Duitser en een Hollander van de Sicherheitsdienst. Hun zwarte auto lieten ze aan het begin van De Strook achter en ze liepen rechtstreeks naar onze winkel. Daar was een onderduiker, Joop van Zanten boodschappen aan het inpakken. Mijn man, die eigenlijk elke donderdag op pad ging met bonkaarten, krantjes en vervalste persoonsbewijzen voor de onderduikers, was die keer thuisgebleven omdat hij de achtertuin wou omspitten. Hij werd daarbij geholpen door Bob Amels, een andere onderduiker. Ze zeiden dat mijn man vlees had gesmokkeld, dat ’s nachts ergens was gestolen, maar dat was niet waar. Hij ging ’s nachts nooit weg. Ze hebben hem meegenomen. Als er niets aan de hand was, zou zij ’s avonds weer thuis zijn. Drie weken later heb ik in het gebouw van de Sicherheitsdienst aan de Euterpestraat in Amsterdam nog geprobeerd hem te spreken te krijgen, maar dat lukte niet. Daar was ook die Hollander [ ERIK, ZOU DIT CORNELIS VAN BREE KUNNEN ZIJN? ab ] die bij de arrestatie aanwezig was. Toen ik vroeg waarom mijn man niet ’s avonds was thuisgekomen, zei hij dat mijn man in een verkeerd straatje had gefietst.’
    Volgens mevrouw Ferwerda is haar echtgenoot later naar de SD-gevangenis aan de Weteringsschans gebracht en in mei 1944 naar Amersfoort getransporteerd, waar ook Wagenaar zat. ‘Vóór de bevrijding daar kwam (Het laatste transport vanuit PD Amersfoort gaat op 11 oktober 1944 naar Neuengamme. Daarna blijft kamp Amersfoort een gevangenis, in maart 1945 droeg de nerveuze leiding het kamp over aan het Rode Kruis, AB), zijn ze naar Duitsland overgebracht. Later hoorde ik van een politie-inspecteur uit Utrecht dat hij zelf vlak voor de grens uit de trein is gesprongen, maar dat Wagenaar en mijn man dat niet deden. Wagenaar was te laat en mijn man kon zich met zijn ene arm niet afzetten en zou onherroepelijk op de rails terecht zijn gekomen. Wat er later met hem is gebeurd, weet ik niet. Er zijn destijds door de Duitsers drie schepen met gevangenen de zee op gestuurd, maar hij kan ook bij de mensen zijn geweest die door de Russen zijn bevrijd. Een overlijdensbericht hebben we nooit gehad, wel een brief in 1948 waarin stond dat ze na onderzoek veronderstelden dat hij daar is omgekomen. Later kregen we de portefeuille en een ring van mijn man, die in een kast in Neuengamme waren aangetroffen. We hebben het er eerst vreselijk moeilijk mee gehad. Later hoopte je maar dat hij gauw weg was.’

    Erik, een volledig portret over het verzetswerk van AEbele en Tjitske Ferwerda verschijnt in: ‘Kolhorn 1940-1945. Bezetting, collaboratie en verzet in 17 portretten’.
    Verschijnt in april 2023.
    Uitgave van de Hist. Ver. Kolhorn.
    Auteurs: Anita Blijdorp en Jan de Roos.

    Beantwoorden
  3. Als eerste kleinzoon van Gerhard Müller mooi dingen te lezen die mij opa mij niet heeft kunnen of willen vertellen. Allemaal helden op eigen wijze.

    Beantwoorden

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.