Zijn naam komt niet voor in het rapport van de Radboud Universiteit over de roof van vastgoed dat eigendom was van Zaans-joodse inwoners. Toch kocht en verkocht ook de Zaandamse makelaar Pieter Dirk Pos zulke huizen. Zij het (vooral?) in Amsterdam en wellicht niet van harte.
Abraham Groonheim
Zes dagen per week, van maandag t/m zaterdag, stond Abraham Groonheim (17-12-1900) met zijn verkoopwaar op de Albert Cuypmarkt. Dat deed hij van 1934 tot eind 1941, toen hij werd gedwongen om te verkassen naar de Gaaspstraat, een van de vier Amsterdamse marktlocaties waar vanaf toen alleen nog joodse kopers en verkopers mochten komen.

Auschwitz
Abraham Groonheim wist het verblijf in Westerbork te rekken tot 4 september 1944.
Groonheim ging in de Gaaspstraat zo goed en zo kwaad als mogelijk was door met het aan de man/vrouw brengen van zijn dassen en andere kledingstukken. Tot oktober 1942, toen hem kamp Westerbork wachtte. Onduidelijk is hoe het zijn echtgenote Sara – ze waren in juli 1942 met elkaar getrouwd – tijdens de oorlog verging. Op haar kaart van de Joodse Raad staat vermeld dat zij zowel wèl en níet in kamp Westerbork terchtkwam. Hoe dan ook, Sara Groonheim-Philips (17-3-1915) overleefde de Holocaust. Dat gold niet voor haar man. Abraham wist het verblijf in Westerbork te rekken tot 4 september 1944. Toen werd hij met bijna 2100 andere gevangenen op transport gezet naar Theresienstadt. Daar aangekomen deporteerden de nazi’s hem bijna onmiddellijk verder, naar Auschwitz. In dat kamp maakte de textielhandelaar de bevrijding mee, om vervolgens op 21 mei 1945 alsnog te sterven aan de ontberingen die hij had moeten ondergaan.

Stuyvesantstraat
Abraham en Sara Groonheim woonden tot ze daar weg moesten in de Stuyvesantstraat 9. Dat adres komt niet voor in het door medewerkers van de Radboud Universiteit verrichte onderzoek met de titel Joodse burgers in Zaanstad: onteigening en rechtsherstel. Op zich logisch: de bevindingen in dit onderzoek bleven beperkt tot de ontrechting van joodse vastgoedeigenaren in de Zaanstreek. Maar daardoor bleef wel minimaal één Zaanse makelaar buiten schot die tijdens de oorlog handelde in ‘joodse’ huizen. Waaronder de woning van Abraham en Sara Groonheim.

Politieke Opsporingsdienst
Voor, tijdens en na de oorlog kocht en verkocht Pieter Dirk Pos (7-9-1889/3-12-1969) vanaf het Zaandamse adres Ooievaarstraat 30 op grote schaal vastgoed. Tussen 1940 en 1945 lijkt dat minimaal één keer te zijn misgegaan. Op 11 oktober 1945 hoorden Sigofred Jacobus Vles en Leendert Hoogstad ‘als leden van de Commissie van Vooronderzoek bij de Politieke Opsporingsdienst in de Zaanstreek’ Pos over zijn betrokkenheid bij het verhandelen van een huizenblok in de Amsterdamse Stuyvesantstraat. ‘De heer Hartog, wonende te Zaandam, Oostzijde 221, bood in 1943 aan W. Bakker, wonende te Zaandam, Oostzijde 124, enige huizen te Amsterdam aan’, verklaarde Pos desgevraagd. Het betrof Stuyvesantstraat 7 t/m 21, onderdeel van een vrij nieuw woonblok in De Baarsjes.

Jesaia Lissaur
Abraham en Sara Groonheim waren daar, op nummer 9, ‘slechts’ huurders. De eigenaar was een andere koopman in textiel, Jesaia Lissaur, ook wel geschreven als Lissauer (25-6-1903/28-4-1959). In de zogeheten Verkaufsbücher, waarin de oorlogshandel met vastgoed van joodse eigenaars is genoteerd, staat weliswaar ‘E. Lissauer’ als eigenaar van Stuyvesantstraat 7 t/m 21 geregistreerd, maar diens woonadres – Velazquezstraat 9 – is dat van manufacturenhandelaar Jesaia.

NSB’er Everout
De NSB’er en SS’er Everout was volgens de bewaard gebleven Verkaufsbücher betrokken bij 1905 transacties van 2200 panden in Amsterdam alleen al.
Lissaur – net zo joods als de Groonheims, zijn huurders – raakte zijn bezit dus kwijt aan de bezetter. Als definitieve verkoopdatum van het onteigende vastgoed staat in de Verkaufsbücher 4 december 1942 genoteerd. De Niederländische Grundstücksverwaltung zorgde dat het joodse eigendom werd geregistreerd en verkocht. Als beheerder stelde de NGV Johannes Petrus Everout aan. Deze NSB’er en SS’er was volgens de bewaard gebleven Verkaufsbücher betrokken bij 1905 transacties van 2200 panden in Amsterdam alleen al. Waaronder dus ook de huizen in de Stuyvesantstraat. Na de oorlog moest Everout zijn collaboratie bekopen met vijf jaar cel.

Geen onbeschreven bladen
Als Everouts notaris trad op Egbertus Johannes Poster, een tussenpersoon die er ook geen enkele moeite mee had om joods roofgoed door te sluizen. Talloze keren verleende Poster zijn medewerking aan vijandelijke overnames. Over de aankoop van de woningen in de Stuyvesantstraat had ook Pieter Pos contact met deze notaris. ‘Het transport vond plaats bij notaris Poster te Amsterdam. Deze verklaarde, dat er geen sprake was van Joods bezit’, aldus Pos eind 1945. Egbertus Poster wist wel beter. Of híj loog, of Pós verzweeg de waarheid. De laatste zei dat hij ook nog bij een bewoner van het blokje Amsterdamse huizen had gevraagd of de voormalige eigenaar joods was. Gerustgesteld door de blijkbaar gehoorde ontkenning ‘kochten wij deze woningen van een zekeren Van Eijk en Lagerweij, via Hartog voornoemd’. Hij bedoelde Aebele van Eijck en Petrus Johannes Lagerweij, ook bepaald geen onbeschreven bladen op het gebied van de handel in roofgoed. Zij trokken vaker samen op om van joden gestolen bezit voor een aardig prijsje door te verkopen.

‘Een jaar leuren’
In dit geval deden zij de woningen in de Stuyvesantstraat voor ƒ96.000,- over aan Pieter Pos. ‘Vóór het transport, echter na betaling van 10% van de koopsom, welke ongeveer ƒ100.000,- bedroeg, kwam ik aan de weet, hoe precies weet ik niet meer, dat er toch sprake was van Joods bezit’, verklaarde Pos na de oorlog tegen de Zaanse rechercheurs. ‘Na ongeveer een jaar leuren met dit bezit, omdat wij wel voelden, dat het fout zou lopen, vonden wij een koper in van Leeuwen Boomkamp uit Amsterdam.’ Onbekend is op welk lid van deze welgestelde familie hij doelde, maar vast staat dat Pos er goed aan verdiende: ‘Onze percelen brachten ongeveer ƒ135.000,- op.’
‘Onze percelen brachten ongeveer ƒ135.000,- op.’
Adder onder het gras
Er zat alleen een adder onder het gras. Van Leeuwen Boomkamp eiste ‘dat wij enige percelen zouden kopen voor de somma van ongeveer ƒ56.000,-, waarvan wij wisten, dat het Joods bezit was’. Het betrof de Stadhouderskade 108 en de Hobbemakade 66/67. Op de Stadhouderskade woonde, tot haar overlijden op 19 januari 1942 (toevallig de dag dat de niet-Nederlandse joden uit Zaandam naar kamp Westerbork moesten vertrekken), Marianne Engelsman-de Goede. Zij was een 76-jarige weduwe die – net als veertien jaar later Jesaia Lissaur – ter aarde werd besteld op de Joodse begraafplaats in Muiderberg. Haar kinderen Rachel en Isaac zouden de woning niet erven. Ze werden in 1944 vermoord in Auschwitz. In dat jaar ging hun rechtmatige bezit over naar Pieter Pos.

Hobbemakade
Op de adressen Hobbemakade 66 en 67 woonden meerdere joodse Amsterdammers, maar ze zouden het eigendom zijn van ene J. Plas. Die kan ik echter niet traceren. Plas is echter wel een naam die meerdere joden hadden. Waarschijnlijk had Pos het bij het rechte eind toen hij ook dit bestempelde als ‘Joods bezit’. In Pos’ CABR-dossier wordt niet vermeld wat hij met zijn aankopen op de Hobbemakade en Stadhouderskade deed. Ook blijft daarin onvermeld of hij is bestraft voor zijn rol bij het (ver-)kopen van besmet vastgoed. Aangezien hij na de bevrijding gewoon kon doorgaan als makelaar lijkt het erop dat hij schadevrij uit de oorlog kwam.
Kieftstraat
Wat Pieter Pos niet benoemde en ook niet terugkomt in het Radboud-rapport was zijn rol bij de verkoop van een woning in Koog aan de Zaan. In Joodse burgers in Zaanstad wordt vermeld dat Zaandammer Eugen Suschny – hij woonde in de Ooievaarstraat, op een steenworp afstand van Pos – daar de eigenaar was van Kieftstraat 11-17. Ook hier nam makelaar Everout in 1941 het beheer over. ‘Zo werd volgens de Verkaufsbücher voor Kieftstraat 11-17 een bedrag van 16.000 gulden betaald, ofwel 4.000 gulden per pand’, concludeerden de samenstellers van het rapport terecht.

‘Vijandelijk onderdaan’
Het aantal geroofde woningen van joodse huizenbezitters waarbij de Zaandamse makelaar Pos een rol speelde is minstens vijftien.
Omdat Eugen Suschny, die de Holocaust overleefde, na de bevrijding vanwege zijn Oostenrijkse herkomst werd gezien als een potentieel vijandige inwoner duurde het lang voor hij zijn vastgoed terugkreeg. ‘Op 9 oktober 1945 kwam de verklaring dat Suschny niet langer als vijandelijk onderdaan werd gezien. Vanaf dat moment was het mogelijk om rechtsherstel tot stand te brengen, wat in 1946 lukte’, aldus de makers van het onderzoeksrapport. Wat daarin onvermeld bleef, was dat Pieter Dirk Pos ook hier aanvankelijk als eigenaar stond geregistreerd.

Het lijkt erop dat hij de panden in de Kieftstraat in 1943 doorverkocht aan Dirk Oosthuizen, een fustenhandelaar die aan de Dubbelebuurt 25a in Wormerveer woonde. Daarmee komt het aantal geroofde woningen van joodse huizenbezitters waarbij de Zaandamse makelaar een rol speelde op minstens vijftien. Pieter Pos verdiende er goed aan, maar werd er na de oorlog niet op afgerekend. Het moet, voor zover ze de jodenvervolging doorstonden, een wrange gewaarwording zijn geweest voor de oorspronkelijke eigenaars.