Verhalen over de Tweede Wereldoorlog

Nooit werd er meer iets van hem vernomen (deel 3)

Het Gemeentearchief Zaanstad bezit een lang, mooi geschreven oorlogsverhaal met verwijzingen naar niet nader genoemde joodse onderduikers en hun helpers in en buiten de Zaanstreek. Inmiddels is duidelijk waar deze gebeurtenissen zich afspeelden en wie de geanonimiseerde personen waren. Op meitotmei.nl het in drie delen gesplitste verhaal, met tussen [ ] de werkelijke namen. Hier deel 1 en deel 2.
Deel 3 en slot: Nooit werd er meer iets van hem vernomen.

‘Ja, ik kan dit achteraf nu wel een onvergetelijke tijd noemen, omdat ondanks vele moeilijkheden en spanningen alles zonder ongelukken is verlopen. Maar heel velen zijn niet meer in de gelegenheid dit te zeggen. Zij zijn mede met hun onderduikers omgekomen, zoals onder andere onze beste vriend en neef [Jacob Pieter van Til (Limmen, 24-12-1909 – Haslach, 10-12-1944)].

Bloemenkwekerij

Deze neef had met zijn broer samen een bloemenkwekerij. Op de veiling in Amsterdam, waar hij zijn producten naar toe bracht, had hij vele vrienden gemaakt, waaronder ook Joodse. Vriendschappen van al lang voordat de oorlog uitbrak.

Hij bracht zijn groenten en bloemen naar deze veiling, waar weer anderen, kooplieden, ze inkochten voor winkels en markten. Ook voor deze Joodse mensen begon, toen de Duitse bezetting een feit was geworden, de grond onder de voeten te warm te worden. Sommigen besloten daarom hun huisraad op te slaan en zelf een plaats te zoeken om aan opsluiting en deportatie te ontkomen. Onze neef had een flink huis en wel plaats voor enkele van zijn vrienden. Toen de kust veilig was, haalde hij hen na afloop van de veiling op en verborg ze in zijn huis. Man, vrouw, dochter en schoonzoon. In de tuin had hij voldoende eten, want behalve bloemen kweekte hij oom aardappelen en groenten. Kleren en andere benodigdheden hadden zijn onderduikers meegenomen in koffers.

Verrader

Gedurende lange tijd ging alles zo goed. Slechts weinig familieleden en kennissen wisten van deze nieuwe huisgenoten af. Deze brachten hun tijd grotendeels binnenshuis door met lezen, handwerken en als het mogelijk was hielpen ze wel eens met het bloembollen pellen. Dit om hun tijd nog enigermate nuttig te besteden.

Het scheen dat er in het geheel geen gevaar dreigde. Maar men zegt wel eens: ‘De verrader slaapt niet.’ Zo was het ook hier. Op een avond werden ze gewaarschuwd dat er huiszoeking bij hen zou komen. Er was een sluwe verrader in ’t spel. Natuurlijk schrokken ze hevig, maar ze waren vindingrijk. De kwekerij was omgeven en werd doorsneden door diepe greppels, welke op dat moment gelukkig droog stonden. Hier zijn de Joodse huisgenoten languit in gaan liggen. Stro en lang gras er overheen en niemand zag ze. De kamers en slaapkamers werden weer zo in orde gemaakt dat niet de indruk werd gewekt dat er meer mensen in het huis woonden dan het eigen gezin. En jawel hoor, nauwelijks waren ze hiermee klaar of er kwam een man of tien groene politie en SS’ers het erf opstuiven.

Jodensterren

Ze doorzochten het gehele huis. Alles werd omver gehaald. De tuin werd met zoeklichten afgezocht. Er viel geen spoor van onderduikers te bekennen. Nog eenmaal doorzochten ze het huis, en vonden in een hoekje van een kast een koffer, die ze tot in de puntjes nazochten. En ja, daarin zat het noodlot. Er zaten wat kleren in met Jodensterren. Nu had men bewijs genoeg dat er Joden waren verborgen of geweest. De gehele familie werd meegenomen, vader, moeder, oma, opa en de kleinkinderen. Allen gingen mee naar Amsterdam en werden opgesloten in het toen ze beruchte hoofdkwartier aan de Euterperstraat.

De Vrije Alkmaarder (10-9-1946).

De verslagenheid in het mooie bloemendorp was groot. De onderduikers konden de volgende morgen hun schuilplaats verlaten en hebben met hulp weer andere onderduikadressen gevonden, waar ze enige tijd konden verblijven, om daarna toch nog te worden ontdekt en weggevoerd. Weggevoerd om nimmer weer te keren. Onze familie werd enige tijd vastgehouden, en daarna, behalve het hoofd van het gezin, weer vrijgelaten. Dit was toen nog een jonge, levenslustige man van omstreeks 34 jaar. Hij werd van de Euterpestraat naar Vught en later naar Dachau overgebracht. Om later via Allach, München in Flossenburg terecht te komen. Slechts eenmaal is er vanuit één dezer kampen nog eens een briefje van hem ontvangen: waarin hij onder meer schreef: “Wordt lid van het Roode Kruis, want dit doet veel leed voor ons verzachten.” Nadien werd nooit meer iets van hem vernomen, totdat de burgemeester van het betreffende dorp minstens twintig jaar later zijn oude vader kwam vertellen dat hij vermoedelijk bij de ontruiming van het kamp Flossenburg was neergeschoten. Een ontruiming, noodzakelijk geworden door het steeds meer opdringen van de Russische legers.

Zo kon dan de ene familie blij zijn met het redden van een mensenleven, terwijl een ander gezin in diepe rouw was gedompeld voor hetzelfde ideaal – toen een vergrijp!

Onderwijzeresje

Nog weer anders, doch niet minder tragisch ging dit met een onderwijzeresje [Tieke Jansma (Ooststellingerwerf, 11-10-1913 – Amsterdam, 12-1-1945)] die met haar onderduikers haar intrek had mogen nemen bij een jong onderwijzersgezin [Bart Rijpstra (Huizum, 27-6-1912) en Wytske Rijpstra-Keverkamp (Leeuwarden, 19-1-1915), Meidoornlaan 2 in Zaandijk]. Toen ze dit gezin niet langer in de waagschaal wilde stellen, omdat ook hier verraad en deportatie en deportatie in deze omgeving aan de orde van de dag was, huurde ze een zolderkamertje [Nieuwe Prinsengracht 90 III] en trok hier met haar zorgenkinderen in.

Bart en Wytske Rijpstra met hun dochtertje Hanneke, 3-8-1945 (H. Steynen-Rijpstra).

Het was een zeer druk leven voor haar: overdag naar school voor de klas, en haar vrije tijd moest ze besteden om voor deze mensen te zorgen. Ze deed dit met bewonderenswaardige toewijding, en lange tijd ging alles goed, totdat een ernstige besmettelijke ziekte kwam binnensluipen. In dit kleine bovenkamertje brak namelijk typhus uit. eerst één patiënt, toen twee en het duurde maar kort of alle vier de onderduikers waren door deze vreselijke ziekte aangetast. Ons onderwijzeresje verpleegde ze allen. De moed zonk haar wel eens in de schoenen, maar wat was ze blij toen haar patiënten weer aan de beterende hand waren.

Herinnering

Toen ze dacht dat het ergste leed geleden was, werd ze zelf door deze ziekte aangetast. Ze kwam dit niet meer te boven. In alle stilte is ze begraven en anderen hebben haar werk voortgezet. De vier joodse onderduikers hebben gelukkig de bevrijding beleefd. De herinnering aan het moedige onderwijzeresje, dat haar leven voor anderen gaf, is echter onuitwisbaar.

Tieke Jansma, vermoedelijk op het dak van Prinsengracht 90 II (Stolpersteine Dordrecht).

Nu, na al die jaren, is de lange, naar de Waddeneilanden genoemde straat [Schiermonnikoog in Zaandam] er nog steeds. Nog altijd worden de onaanzienlijke woningen gegeseld door regen en wind, of door de zon beschenen. De mensen van toen? Verdwenen, naar her en der verspreid. Of om een vraag van de dichter te herhalen: “Waar is het blad van lang gevelde bomen?”‘

[Met dank aan Albert Brinkman]

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dit wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand te houden.

ValutaBedrag





1 gedachte over “Nooit werd er meer iets van hem vernomen (deel 3)”

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.