Martinus Arends was een van de eerste Nederlandse verzetsstrijders. Hij behoorde tot de weinige pioniers die de bezetting overleefden, zij het ternauwernood. Vreemd genoeg is deze Zaandamse havenloods volledig weggezakt in de geschiedenis.
Onzichtbaar
Sommige verzetsstrijders belanden na de Tweede Wereldoorlog in de vergetelheid. Martinus Arends (Zaandam, 8-1-1891), die al in de voorzomer van 1940 begint met rebelleren tegen de Nieuwe Orde, is zo’n man. Tijdens zijn drukbezochte uitvaart zwaait een stoet van hoogwaardigheidsbekleders hem lof toe vanwege zijn moed. Desondanks is hij sindsdien onzichtbaar in de geschiedschrijving over de oorlog. Letterlijk zelfs; een foto van Arends blijkt onvindbaar. Een gevolg van zijn vroege overlijden, slechts acht jaar na de bevrijding?
‘Plichtsbesef’
Afgaand op ‘Tinus’ Arends’ eigen woorden is hij – met zijn gezin – zo’n beetje de eerste Zaankanter die in opstand komt tegen de Duitse bezetter. ‘In mei 1940 ben ik met mijn vrouw en dochters aan het illegale werk begonnen’, meldt hij op 27 juli 1946 aan het hoofdbestuur van de Stichting 1940-1945. ‘Niet uit winstbejag, maar uit plichtsbesef.’ De Zaandamse Stichtingsafdeling onderschrijft die vroege datering: ‘Hij behoorde tot de eersten die in 1940 het verzetswerk begonnen. Hij had eerst de leiding van de plaatselijke OD [Ordedienst]. Ook vormde hij de eerste tijd het centrale punt voor de verspreiding van de illegale bladen Vrij Nederland en Het Parool.’
‘In mei 1940 ben ik met mijn vrouw en dochters aan het illegale werk begonnen.’
In een brief aan Vrij Nederland (22-1-1946) schrijft Arends dat hij ‘in juni 1940 door den heer J.C. Coté aangezocht werd om lid te worden van de OD.’ De Zaandamse onderwijzer Chris Coté is inderdaad ook zo’n vroege ondergrondse werker. Hun plaatsgenoot Jan Thomassen, een politieman, noemt beiden in 1984 ook als early adopters: ‘Op 27 mei 1940 kwam ik als dpl. sergeant terug uit zg. krijgsgevangenschap en ook terug in dienst van de gemeentepolitie te Zaandam. (…) Korte tijd daarna werd ik benaderd door de mij bekende Tinus Arends en Cotee [sic], om deel te nemen aan de opbouw van het verzet in de Zaanstreek, waarop ik positief reageerde.’
Vrij Nederland
Vrij Nederland bevestigt in haar editie van 6 juni 1945 op de voorpagina Arends’ vroege betrokkenheid: ‘Bijna geen onderdeel van het verzetswerk of hij heeft er aan meegedaan. Reeds in Nov. 1940 vermenigvuldigde hij met behulp van zijn oudste dochter, die de stencils maakte, Vrij Nederland. Dat gebeurde dan op een oude aftandsche machine.’ Er zijn dus meerdere aanwijzingen dat Tinus Arends tot de allereerste verzetsstrijders behoort, in de Zaanstreek én in de rest van Nederland. En hij is daar al meteen razend druk mee.
Volgens agent Jan Thomassen heeft de Zaandamse Ordedienst ‘een sterkte van ruim 500 man, omstreeks juni-juli 1941, verdeeld in Oost en West en onderverdeeld in secties elk bestaande uit drie groepen, waarvan door Arends, Remmert Aten en ikzelf mondeling rapport werd uitgebracht aan het Gewestelijk Commando te Alkmaar. (…) Bij die gelegenheid werd ik door de G.C. [groepscommandant] en in bijzijn van Arends en Aten aangewezen als Plaatselijk Commandant OD-Zaandam en Arends als plaatsvervangend. Wij werden tevens belast met de coördinatie van eventueel nog in los verband werkende verzetsgroepen en/of personen.’
Anton Stam
Arends is een stellige man, merkt zijn omgeving. Dat wordt onder meer duidelijk wanneer hij vanaf eind 1940 samenwerkt met zijn mede-Zaandammer Anton Stam. ‘Dan tikte mijn dochter (Leny Arends) de stencils en werden de VN’s gefabriceerd. Eerst gebeurde dat op een kamer 3 hoog op de Weteringschans 103, waar A. Stam deze kamer gehuurd had. Daar werkten dan A. Stam, zijn verloofde en mijn dochter. Wanneer ze dan klaar waren, werden ze in Zaandam verspreid’, schrijft Arends in 1946. In een later stadium stencilt de havenloods de illegale krantjes ook wel in zijn eigen woning, op de Zuiddijk 81. ‘Daar ik talrijke kennissen had, bracht ik aardig wat geld binnen.’
Henk van Randwijk
De opbrengst van de verkochte Vrij Nederlands overhandigt hij aan Anton Stam. En daar gaat het volgens Arends mis. ‘In september 1941 vertrouwde ik Stam niet meer en vermoedde [ik] dat hij het grootste gedeelte ten eigen bate gebruikte.’ Hij verbreekt de samenwerking. Na een tijdje krijgt de havenloods bezoek van ‘Oom Henk [van Randwijk] en Wim [Speelman], die met mij over Stam kwamen praten en toen ook maatregelen tegen hem genomen hebben’.
Er wordt tijdens een ingelast beraad geopperd om Stam te liquideren.
De leiding van het aan alle kanten bedreigde blad onderneemt inderdaad actie, ter voorkoming van erger. Er wordt tijdens een ingelast beraad geopperd om Stam te liquideren, maar redactielid en rechtsgeleerde Gezina van der Molen verzet zich met hand en tand tegen die optie. Volgens haar is er geen onomstotelijk bewijs van Stams verraad. Van der Molen: ‘Wij hadden niet meer dan het vermoéden.’ Uiteindelijk zal nooit worden bewezen dat Stam inderdaad sjoemelt met VN-opbrengsten. Zekerheidshalve wordt wel afgesproken dat hij naar het buitenland moet vertrekken. Aldus geschiedt.
‘Misrekening’
Er zijn meer voorbeelden van Arends robuuste standpunten. Wanneer hij in 1949 moet getuigen tegen SD-kopstuk Willi Lages weigert hij aanvankelijk. ‘Zo lang die lui, die ons verraden hebben, nog frank en vrij rondlopen en zelfs promoties maken, ga ik niet getuigen tegen dergelijke mensen’, zegt hij tegen de rechter. Arends is ontevreden over de wijze waarop hij na de oorlog is behandeld, over de juridische behandeling van politieke delinquenten en over de matige financiële compensatie die hij zijns inziens ontvangt voor zijn verzetswerk. ‘Het geld dat ik aan hulp van onderduikers en anderen besteed heb, had ik het idee van dat het na de oorlog wel weer terecht zou komen, maar dat is een misrekening geweest.’ Hij verlangt een hogere tegemoetkoming van de Stichting 1940-1945. Die is echter van mening dat Arends genoeg verdient om niet in aanmerking te hoeven komen voor een hogere uitkering.
Het Parool
Sturmbannführer Willi Lages heeft hij niet eerder ontmoet, maar een aantal van diens collega’s wel. De aanloop naar deze ongewenste kennismaking, eind 1943, hangt samen met Vrij Nederland. Nadat door het conflict met Anton Stam de band met dat blad tijdelijk is verbroken, wordt Arends vertegenwoordiger van het eveneens illegale Parool. In 1942 herstelt hij het contact met Vrij Nederland. Hij schakelt vijf krantenverspreiders in, helpt joodse ontheemden die zich schuilhouden in Zaandam en ‘ik had in Spanbroek een wijdvertakte onderduikersorganisatie gesticht’. Zijn echtgenote Jobje voegt daar aan toe dat hij ‘onderduikers geborgen en jongens van de KP gehuisvest [had], en wapens en munitie.’ Het is inmiddels 1943 en Tinus Arends heeft een voltijds baan aan het verzetswerk.
Tinus Arends heeft een voltijds baan aan het verzetswerk.
Willem Jan Kuiper
Veel mensen horen over Arends’ verboden handelingen. Na de bevrijding verklaren meerdere getuigen dat zijn ondergrondse activiteiten breed bekend waren. Wanneer collaboratieverdachte Willem Jan Kuiper desgevraagd zegt niet te hebben geweten dat Arends illegaal werk verrichtte, antwoordt de rechtbankvoorzitter: ‘Dan was u de enige die dat niet wist, want heel Zaandam was er wel mee op de hoogte.’ Die naamsbekendheid moet tot problemen leiden. En die komen er ook, op 5 november 1943. De aanstichter: diezelfde Willem Jan Kuiper.
‘Zwarthandel’
Kuiper woont en werkt op Zuiddijk 16b, tegenover het huis van Tinus Arends. Een half jaar voor hij zijn buurman verlinkt, wordt deze winkelier lid van de NSB. Hendrik Vitters, een partijgenoot van Kuiper en burgemeester van Zaandam, legt er in juli 1945 een verklaring over af: ‘Zoover ik mij kan herinneren heeft Willem Jan Kuyper [sic], zoon van Kuyper de kruidenier aan de Zuiddijk te Zaandam, indertijd – dit was in de herfst van 1943 – aan mij op het gemeentehuis te Zaandam doorgegeven dat er bij Arends aan de Zuiddijk te Zaandam verschillende malen koffers werden binnengebracht en dat er een koffer bij Arends voor het huis is losgegaan en waaruit levensmiddelen vielen. Hij vroeg mij of hier geen onderzoek naar ingesteld kon worden, daar het wel zwarthandel zou zijn.’ Die tip belandt bij de politie in Zaandam. Vitters: ‘Daarop zijn de heren [Willem] Ragut en [Tonny] Jansen naar de woning van genoemde Arends gegaan en hebben daar een onderzoek ingesteld en zij hebben daar toen illegale papieren gevonden.’
Rühl en Mollis
De zaak kan wellicht met een sisser aflopen, ware het niet dat de twee politiemannen op 5 november in de woning aan de Zuiddijk enkele tientallen exemplaren vinden van de jongste Vrij Nederland. Korpschef Willem Ragut draagt zijn arrestant daarom al snel over aan de Sicherheitsdienst in Amsterdam. Arends: ‘Op 27 november 1943 werd ik voor het eerst verhoord. Voor dat verhoor werd ik overgebracht naar de Euterpestraat. Dat verhoor werd gehouden door [Emil] Rühl en [Wouter] Mollis, waarbij ik niet ben mishandeld. Ik ontkende het tenlastegelegde en beweerde dat de in mijn huis in beslag genomen bladen van Vrij Nederland zonder mijn voorkennis in de brievenbus waren gedaan. Hierna werd ik weer naar het Huis van Bewaring gebracht en [ik] heb daar tot 30 november gezeten.’
Franci Siffels
Aanvankelijk heeft de SD dus niets anders dan een ontkennende verdachte, het stapeltje VN’s en de verdenking van zwarthandel. Dat is belastend, maar niet automatisch een halszaak. Die situatie verandert op slag wanneer Arends’ stadgenote Franci Siffels-de Munck eind november met nieuwe beschuldigingen komt. Deze sinds een week voor de Duitsers werkende verraadster is, als voormalig verzetsstrijdster, goed op de hoogte van het reilen en zeilen binnen communistisch Zaandam. Emil Rühl vertelt na de oorlog dat een collega van ‘de Vertrauensfrau Siffels-de Munck vernam dat Arends contact onderhield met de illegale CPN en van de CPN-leider de opdracht had aangenomen communistische sabotagegroepen te installeren’. Het verhaal is grotendeels uit de lucht gegrepen – iets dat Franci wel vaker doet –, maar uiterst gevaarlijk voor de beschuldigde.
‘Geraffineerd kreng’
Er is de Sicherheitsdienst alles aan gelegen om deze vermeende zware crimineel tot een bekentenis te dwingen.
Hoewel de Sicherheitsdienst de Zaandamse intern betitelt als ‘een geraffineerd kreng’ geldt ze dankzij eerder verstrekte inlichtingen wel als een betrouwbare bron. Er is Rühl dan ook veel aan gelegen om de genoemde gebeurtenissen bevestigd te krijgen. ‘Mij werd ten laste gelegd tot de leiding van de plaatselijke Ordedienst te behoren, het leveren van ontplofbare stoffen, onderhandelingen met communisten, het in brand steken van het Gewestelijk Arbeidsbureau te Zaandam en het verspreiden en voorhanden hebben van Vrij Nederland’, somt Arends op. Zelfs wanneer maar de helft van de beschuldigingen klopt, dan betekent het zijn doodvonnis. De Sicherheitsdienst heeft er veel voor over om deze vermeende zware crimineel tot een bekentenis te dwingen. Waar het eerste verhoor zonder geweld verliep, gaat het er daarom een volgende keer hardhandig aan toe.
Marteling
Emil Rühl zal later beweren dat zijn collega Ernst Wehner de marteling voor zijn rekening neemt. Die kan zich niet verdedigen; hij is in maart 1945 gedood tijdens een vuurgevecht met verzetsstrijders. Tinus Arends weet het echter zeker: het is Rühl die het initiatief neemt voor de brute mishandelingen die hij op 30 november 1945 moet ondergaan. ‘Ik werd toen verhoord door Rühl, die mij nadien achter mijn knieën boeide zodat ik voorover gebogen moest staan. In deze houding heb ik moeten staan van ’s morgens 10 uur tot des avond 6 uur. Gedurende deze tijd ben ik meermalen door Rühl in mijn gezicht geslagen.’ En dat is nog maar het begin van zijn lijdensweg.
Bamboestok
Arends: ‘Na dat verhoor werd ik door hem naar een andere kamer gebracht en weer op dezelfde wijze geboeid. Hij ging toen op een stoel zitten, nam een lange bamboestok van ongeveer een meter en sloeg mij daar verschillende keren mee op mijn rug en in mijn nek. Ik had het idee dat hij niet met volle kracht sloeg, doch niettegenstaande dat hij niet hard sloeg, deed het mij toch pijn. Hij zeide na afloop hiervan dat dit nog maar kinderspel was en als ik nog langer bleef ontkennen, had hij wel andere maatregelen. En methoden om mij tot bekentenis te brengen. Het slaan met de bamboestok heeft ongeveer een half uur geduurd. Hierna kwamen Maarten Kuiper en Mollis binnen en vroegen mij of ik wilde praten, waarop ik antwoordde: “Neen, ik praat niet.” Nadat ik dit had gezegd, sloegen Rühl en Maarten Kuiper mij met kracht met hun gummistokken. De slagen kwamen hoofdzakelijk op mijn rug neer. Als ik van pijn begon te schreeuwen, stopte Mollis mij een doek in de mond. Wanneer Rühl of Maarten Kuiper moe werd van het slaan, dan nam Mollis de gummistok over en roste mij dan af.’
‘Sla mij dan maar dood’
‘Zo nu en dan hielden ze even op met slaan en vroegen dan weer of ik wilde praten. Als ik dan antwoordde “neen”, begonnen ze opnieuw te slaan. Op een gegeven moment zeide Rühl tegen mij: “Als je gaat praten dan zal ik je zwart op wit geven dat je morgen vrij bent en als je niet praat dan slaan wij door totdat je de geest gegeven hebt.” Ik heb toen gezegd: “Sla mij dan maar dood.” Toen heeft Maarten Kuiper een touw genomen en mijn benen vastgebonden en de uiteinden van het touw tussen de boeien door gestoken, zodat ik als een varken vastgebonden was. Hierna ben ik als een beest door Maarten Kuiper op een tafel gehesen. Ik lag toen met mijn benen op de tafel en met mijn hoofd naar beneden. Hierna sloegen Rühl en Mollis met hun gummistok met kracht op mijn rug. Dit hielden ze vol totdat ik bewusteloos was.’
‘Meer dood dan levend’
‘Toen ik weer tot bewustzijn kwam, lag ik in een andere kamer. Ze hadden intussen mij de boeien afgedaan en het touw losgemaakt. Toen ze zagen dat ik weer bij was gekomen, hebben ze mij met mijn hoofd onder de kraan gehouden.’ Vaag hoort hij nog: ‘Haal hem er maar onder vandaan, anders verzuipt hij nog.’ Arends: ‘Daarna hebben ze mij weer naar het Huis van Bewaring gebracht. Toen ze mij in de cel brachten zeiden ze: “Morgenavond komen we weer terug en houden net zo lang vol totdat je gesproken hebt of de geest hebt gegeven.” Inderdaad zijn Rühl en Maarten Kuiper de volgende avond teruggekomen. Ik lag toen meer dood dan levend op een strozak. Rühl kwam naar mij toe, keek naar mij en gaf mij een schop in mijn lendenen, waarop hij zei: “Morgen komen we terug en slaan je in één keer dood.” Later ben ik nog wel weer enige malen verhoord door Rühl, doch niet meer mishandeld.’
Vaag hoort hij nog: ‘Haal hem er maar onder vandaan, anders verzuipt hij nog.’
‘Rauw geslagen’
Arends is de volgende anderhalve week niet tot eten in staat, heeft een breuk, is aan één oor doof en zit onder de wonden. Er bestaat een getuigenis dat de Zaandammer ‘op 30 november 1943 na de door hem ondergane mishandelingen van Rühl, Mollis en Kuiper totaal versuft was; dat zijn rug en zitvlak totaal rauw waren geslagen, zijn oog gezwollen was en hij uit een wond boven zijn oog bloedde; dat hij ten gevolge van deze mishandelingen gedurende tien dagen niet in staat tot eten was, gedurende acht dagen niet naar de WC kon gaan en gedurende vier dagen niet kon urineren.’ Maar door stug te blijven zwijgen, ontkomt hij wel aan de doodstraf.
Bob Pel
Zijn vrijheid krijgt Tinus Arends niet terug. Tijdens volgende, zonder fysiek geweld verlopende ondervragingen blijven zijn kwelgeesten proberen om hem aan het praten te krijgen. Het is allemaal tevergeefs, de havenloods houdt zich hardnekkig van de domme. Ook wanneer de SD’ers via een omweg proberen om hem klem te zetten. Op 18 januari 1944 arresteren ze namelijk de Zaandamse politieman Robert Rudolf (‘Bob’) Pel. Diens naam is aangetroffen in een bij Arends aangetroffen notitieboekje. En dat vinden ze verdacht.
‘Blaadjes’
Ook bij Bob Pel levert een eerste verhoor niets op. Maar daarmee is hij nog niet vrijgepleit. Pel: ‘Na een dag of drie werd ik weer vanuit mijn cel opgehaald en naar het verhoorlokaal gebracht en herhaalde het verhoor zich, weer zonder resultaat, waarna Rühl tenslotte bij wijze van klapstuk zijn troef binnen liet komen, t.w. de mij bekende chef van de Havenloodsen in Zaandam, de heer Arends. In normale tijden loodsten de heer Arends en zijn mannen zeeschepen (meest houtboten uit de Scandinavische landen) van IJmuiden naar de Zaandamse houthaven. Betrokkene, die door de oorlogssituatie weinig te doen had, maakte zich verdienstelijk met het distribueren van illegale blaadjes als Je Maintiendrai, Vrij Nederland, De Typhoon enz. [Het eerste nummer van De Typhoon verscheen pas in het najaar van 1944, dus dat klopt niet.] Regelmatig ontving ik van hem een aantal blaadjes, die ik weer binnen mijn kennissenkring doorgaf.’
Zakboekje
Pel: ‘Bij zijn eerste arrestatie, ter zake het voorthelpen en verbergen van een aantal onderduikers, vond de SD in zijn fouillering een zakboekje, waarin een tiental namen stonden vermeld, waaronder mijn naam met daarachter het getal 25. Tijdens zijn verhoor naar de betekenis van dit lijstje had hij, om iedere relatie tot illegale blaadjes te vermijden, verklaard dat hij van deze personen regelmatig een financiële bijdrage kreeg voor het onderhoud en de verzorging van onderduikers die hij verborgen had en voor welk feit hij gearresteerd was. Bij zijn nadere toelichting zei hij dat er één politiefunctionaris bij was. Natuurlijk uiterst dom om in die tijd met een lijstje met namen in je zak te lopen. Bij mijn verhoor ontkende ik natuurlijk ooit geld aan de heer Arends te hebben gegeven en dat het kleine salaris van een eenvoudig rechercheman dat ook niet toeliet.’
Bij mijn verhoor ontkende ik natuurlijk ooit geld aan de heer Arends te hebben gegeven.
‘Da stimmt etwas nicht’
Bob Pel ontsnapt aan strafmaatregelen, mede dankzij Tinus Arends. Pel: ‘Bij de confrontatie daarna zei Arends dat hij zich dan mogelijk vergist had. Rühl was ontstemd. Ik werd teruggebracht naar mijn cel. Na enige dagen werd ik door Rühl vrijgelaten met de woorden: “Da stimmt etwas nicht. Nächstes Mal, kommen Sie bestimmt daran.” Ik heb toen wel begrepen dat met name mijn positie als politieambtenaar de bijzondere aandacht van de SD had. Arends werd naar Duitsland overgebracht en keerde kort na de bevrijding ongedeerd naar Zaandam terug.’
‘Ongedeerd’ is niet de juiste term voor de conditie waarin Martinus Arends uiteindelijk zal terugkeren naar zijn woning. Hij zit de verdere oorlogstijd opgesloten in binnen- en buitenlandse concentratiekampen, om te beginnen vanaf 29 januari 1944 in Konzentrationslager Herzogenbusch.
Buchenwald
Na kamp Vught (‘Herzogenbusch’) volgt het Duitse Sachsenhausen. Op 12 april 1945 bevrijden de Amerikanen Arends uit Buchenwald. Net op tijd. De Zaandammer weegt nog maar 45 kilo en is er belabberd aan toe. Pas op 4 juni keert hij terug in zijn woonplaats. Voor de buitenwereld lijkt hij ongebroken, maar hij is op allerlei manieren beschadigd.
Overlijden
Ook daarna blijft Arends weinig leed bespaard. Zijn dochters kampen met gezondheidsproblemen. Op 21 september 1949 overlijdt zijn door de oorlogsellende overspannen geraakte vrouw Jobje. Zij heeft hem gedurende de bezetting bijgestaan tijdens zijn ondergrondse werkzaamheden. In Anna Barbara Clara van Zoelen vindt hij een nieuwe partner. Dat huwelijk houdt maar kort stand. Tinus Arends sterft namelijk op 28 juni 1953. ‘Geheel onverwacht’, aldus de rouwadvertentie. ‘Na zijn bevrijding is hij nooit meer de oude geweest’, laat dagblad De Typhoon weten. Arends was al langdurig met ziekteverlof, maar toch zag niemand zijn dood op 62-jarige leeftijd aankomen. Zijn echtgenote Anna zal hem 36 jaar overleven.
Ook na de oorlog blijft Arends weinig leed bespaard.
Laatste eer
Honderden mensen bewijzen Martinus Arends de laatste eer tijdens de uitvaartplechtigheid op de Algemene Begraafplaats in de Zaandam. Wethouder Rinus Hille noemt de overledene ‘een man van een groot en sterk karakter’. Dominee Visser schetst ‘hoe deze figuur, een strijdbaar man, in kwade tijden volkomen zichzelf kon zijn en het in rustiger tijden moeilijk had’. De Zaanse oud-verzetsman Henk Langendijk zegt: ‘Land en volk zullen nooit weten wat zij aan hem verschuldigd zijn.’ Die voorspelling blijkt helaas uit te komen. Er wordt geen straat of brug vernoemd naar Martinus Arends en er valt hem helaas ook nooit een ander betoon van dankbaarheid ten deel.
1 gedachte over “Martinus Arends: de eerste Zaanse verzetsstrijder?”
Een groot man is met lovende woorden is pas in zijn kist tot rust gekomen zal ik maar zeggen. Een straat naar hem vernoemen zal zeker op zijn plaats zijn.