Verhalen over de Tweede Wereldoorlog

Maarten van der Bijl: ontsnapt aan de vlammen

Een Duitse inval bij een verzetsbolwerk in het Gelderse Harfsen kostte vier mensen het leven. Bij het drama op 14 oktober 1944 waren twee Zaankanters betrokken. Plus de latere burgemeester van Zaandam.

Gé Franken

Laat ik beginnen met die Zaankanter-in-wording. Gé Franken krijgt in 1958 de burgemeestersketting van Zaandam omgehangen, maar zit in 1944 nog tot over zijn oren in het verzet rond zijn woonplaats Deventer. In die hoedanigheid is hij ook een enkele keer betrokken bij wapendroppings en -leveranties. Hij werkt onder meer samen met Gerrit Slagman. Zijn boerderij in het nabije dorp Harfsen fungeert als doorgangsadres waar Franken c.s. joodse vluchtelingen en andere opgejaagden huisvesten.

Vervalst persoonsbewijs van Gé Franken alias ‘Hendrik van Essen’, 1944 (R. Franken).

Mestkar

Begin oktober 1944 krijgt Gé Franken in het gewestelijk hoofdkwartier van de Binnenlandse Strijdkrachten het verzoek om door geallieerde vliegers gedropte wapens veilig te stellen. Hij schakelt enkele illegaal werkende kameraden in. Onder hen Jan Sonnenberg, met wie Franken een paar weken eerder met een lijkwagen geweren en springstoffen heeft verplaatst. ‘Het leek mij verantwoord voor het vervoer van de wapens uit Twente wederom een beroep te doen op het duo Slagman/Sonnenberg’, aldus Franken. ‘Zij waren daartoe direct bereid. Als transportmiddel werd gekozen voor een mestkar, welke in dat gebied zeker niet zou opvallen. In de vroege ochtend van 12 oktober ’44 zijn ze op reis gegaan [het was op 13 oktober] en keerden nog diezelfde avond veilig thuis terug. De wapens gingen in de veilige beslotenheid van het hol onder de wagenloods.’
(Een gedetailleerd verhaal over de aanloop naar deze actie is hier te lezen.)

Inval

Die ondergrondse schuilplaats mag relatief veilig heten, de bewoners en onderduikers van De Zonneberg zijn dat niet. Op 14 oktober vindt er onder leiding van de Grüne Polizei een inval plaats. Bijna alle aanwezigen in en rond de boerderij worden gearresteerd, de gebouwen in brand gestoken. Een halve eeuw later – hij is dan al burgemeester-af, maar woont nog steeds in Zaandam – piekert Gé Franken nog altijd over het drama bij Slagman. Velen delen zijn conclusie dat een infiltrant de situatie heeft verraden. Franken wordt daar in 1944 zelf ook van verdacht en ten onrechte tot doelwit gemaakt van medeverzetsstrijders. Hij is zijn leven niet langer zeker. Tot de lucht geklaard is, verdwijnt hij uit het zicht.

Franken wordt in het najaar van 1944 verdacht van verraad.

Van der Bijl

Er zijn ook andere theorieën over de fatale inval bij de familie Slagman. Een daarvan komt van Frankens latere plaatsgenoot Maarten van der Bijl (20-12-1922). Hij en zijn oudere broer worden opgeroepen voor dwangarbeid in Duitsland, net als honderdduizenden andere mannen. De twee Zaandammers voelen daar niets voor en duiken onder op verschillende Achterhoekse adressen. Maarten van der Bijl komt uiteindelijk terecht bij Gerrit Slagman, die samen met zijn zussen Jaantje en Hendrika (‘Heintje’) De Zonneberg runt. Daar maakt hij de inval op 14 oktober mee. Van der Bijl vermoedt dat de Duitsers de boerderij vóór die datum al op het oog hadden, een gevolg van de grote aanloop daar.

Het is inderdaad bijna een publiek geheim dat De Zonneberg (ook wel ‘Het Zonnenberg’ genoemd) gastvrijheid verleent aan onderduikers. ‘Bijna elke dag zag men andere gezichten, die na enkele dagen weer verdwenen waren’, schrijft de plaatselijke melkrijder decennia nadien. Hij komt twee keer daags bij de boerderij en weet zelfs dat zich in en om het bedrijf schuilkelders bevinden. Gezien die brede bekendheid moet het wel een keer misgaan met de illegale activiteiten.

Job Duyvis

Van de dertien illegale werkers en onderduikers die ten tijde van de overval bij De Zonneberg verblijven, weten er slechts twee te ontkomen: Maarten (‘Mart’) van der Bijl en zijn vriend Henk Rauwerdink. Ook Gerrit, Jaantje en Heintje Slagman worden opgepakt. Naast Van der Bijl is er overigens nog een Zaanse onderduiker in de boerderij: student Job Duyvis. Hij woont tot aan zijn vertrek naar Gelderland bij zijn ouders in de Koogse Hoogstraat. Job Duyvis zal na zijn arrestatie de laatste oorlogsmaanden overleven in een concentratiekamp.

Maarten van der Bijl werkt bij De Zonneberg als kok voor de daar verblijvende verzetsstrijders. Kort na de overval op de boerderij beschrijft hij de noodlottige gebeurtenis tot in detail. Ik heb het merendeel van zijn (naar hedendaags Nederlands overgezette) verhaal hieronder geplaatst, met her en der wat duiding. Helaas heb ik geen foto kunnen vinden van Van der Bijl. Wie er wel één heeft of weet: info@schaapschrijft.nl.

De Zonneberg in 1944 (De Elf Marken).

21-10-’44

Terwijl ik deze gebeurtenissen opschrijf, is het juist een week geleden dat ze zich afspeelden. Ik zit hier nu op een klein boerderijtje, ruim 10 km. van de plaats des onheils. Het is een zeer eenzame streek. Niemand behalve Henk [Rauwerdink], dit is mijn collega en lotgenoot, en onze ‘boeren’ weten iets van onze aanwezigheid af, dus acht ik mij veilig genoeg om ons angstige avontuur hier neer te schrijven, om het dan onmiddellijk te begraven, totdat we eindelijk vrij zullen zijn en het gezien mag worden. Opdat men niet vergete….

Niemand behalve Henk en onze ‘boeren’ weten iets van onze aanwezigheid af, dus acht ik mij veilig genoeg om ons angstige avontuur hier neer te schrijven

13 oktober 1944

Het is vrijdagavond 6 uur, het werk op [de Harfense boerderij] Esterholt is voor Henk en mij gedaan. We zijn aan de suikerbieten geweest, en staan ons nu geducht te wassen, want de pap is al opgeschept. De redenen van deze haast is dat we sinds een dag of 10 op de Zonneberg slapen, omdat onze eigen slaapplaats, een ondergronds hol in het bos, is ontdekt door naar wild jagende moffen. We moeten er steeds voor donker zijn, dus is het haasten.

Ook Henk Rauwerdink schreef zijn herinneringen aan de rampdag op in een dagboek (NIOD).

Sicherheitsdienst

De Zonneberg is een prachtige nieuwe boerderij. Dezelfde waar ik circa zes weken geleden een veilige schuilplaats vond, toen ik van Huize ’t Joppe [een paar kilometer ten zuiden van Deventer] moest vertrekken, omdat daar de Sicherheitsdienst (uit Nijmegen gevlucht) zich ging vestigen. Op de Zonneberg vervulde ik de taak van kok voor een groep ondergrondse werkers, welke overdag haar standplaats daar had. ’s Nachts werkten ze meestal. Dit ging zo veertien dagen goed. Tot we plotseling bezoek kregen van een stel moffen welke naar vliegeniers zochten. Er had die dag juist een groot luchtgevecht afgespeeld. Gelukkig konden ze allen ontkomen en Johnny, onze Canadees [Jean Louis Nazaire Warren], zat veilig in de kelder.

Jammer genoeg hadden de moffen een paar jongens hard door de wei zien hollen, en ze vroegen ook nog wat of dat was. We hebben toen aangenomen dat dit voor hen een reden zou zijn om voortaan de boerderij in de gaten te houden en we hebben toen, na een nacht onder de blote hemel te hebben doorgebracht, de volgende ochtend besloten om zo snel mogelijk een andere plaats op te zoeken. Van de twaalf man lukte het er twee. De rest moest dan voortaan maar onder de grond blijven dag en nacht, totdat ‘ze’ kwamen, want de bevrijding zal zich toch niet lang meer laten wachten.

Esterholt

Voor zolang als het nodig was, mocht ik nu bij de familie Smeek op het Esterholt onderduiken, waar ik Henk leerde kennen. We sliepen samen in het bos, maar toen dat niet meer kon en we geen andere schuilplaats hadden, mochten we voortaan op de Zonneberg slapen, waar de baas [Gerrit Slagman], omdat de jongens er dag en nacht moesten zijn, een nieuw hol had gemaakt onder de loods, dus was er plaats genoeg.

Zo gingen we dus ook vrijdagavond 13 oktober, niet wetend dat het voor de laatste maal was… We dachten laat te zijn, maar gelukkig was alles nog op (’s avonds nl. mocht alles in de keuken komen om de pap te eten. Dat was gezellig, want dan zagen we elkaar allemaal, wat overdag niet het geval was vanwege de twee holen). Sinds enige dagen waren er ook 2 Polen bijgekomen (ook vliegeniers). Ze spraken Duits en Russisch en Johnny Frans en Engels, dus was het een internationaal gezelschap.

Hol I

Om 7 uur ging hol I naar bed, dat waren Vabkejan [Fabian Tugokinsk]] en Dabbejan [Damian Tomiczek] (2 Polen), Johnny (Canadees), Henk [Bouthoorn] en Jaap [den Hertog] (2 Haagse onderduikers), Emiel (Jhr. Teding van Berkhout), en Theo [Halben, een Rijksduitser] (onderduiker uit de buurt).

Jean Louis Nazaire (‘Johnny’) Warren.

Hol II

Hol II, onder de loods, had de volgende vaste bemanning: G.[errit] Slagman (de baas), Job [Duyvis] (student/onderduiker), Koos [Dikkers] (onderduiker van ’t Joppe), Henk [Rauwerdink] en ik. Die avond was er een extra, een man van de ondergrondse, ‘Jan’. Hol II had die avond dus zes man. We gaan nog niet naar bed, daar de baas en Jan er nog niet zijn. Waarom ze er niet zijn en waarom we op hen zitten te wachten weten Henk en ik niet, maar Job en Koos schijnen het wel te weten. Ook Jaantje en Heintje, de twee zusters van de baas, kijken steeds op de klok. Om 8 uur gaan we toch maar. Het is te riskant om op te blijven. Jaantje gaat mee om het luik met zand te bedekken en zo het hele hol onzichtbaar te maken.

Jaantje gaat mee om het luik met zand te bedekken.

Ammunitie

We liggen echter nog geen vijf minuten of daar horen we een paard en wagen het erf op rijden. Henk en ik schrikken, maar Job en Koos lachen; daar is de baas! Ze gaan naar boven en komen even later terug met de boodschap dat één man zich moet aankleden en boven komen, en één moet blijven om op te stouwen. Henk gaat naar boven en dan begint het. Voorzichtig jongens; eerst weet ik niet wat het is. Koos geeft me iets door. Het lijkt wel een oud geweer waar het hout af is. Dan nog één, nog één, 2, 3, 5 tegelijk. Steeds meer. Dan weet ik het: Engelse ammunitie… Ik schrik, maar vind het toch heerlijk. Maar er is geen tijd om te denken nu, we moeten werken. Hoeveel zijn er nu al wel? De hoek ligt vol, zeker wel tachtig!

Nu komen er pakjes van jute met rammelende inhoud. Als ik even tijd heb, kijk ik er in. Gedemonteerde Parabel guns, minstens honderd. Maar de stroom gaat door. Twintig zakjes handgranaten, verschillende kisten patronen, ook zakken vol houders voor de stenguns, zes vaten trotyl, een anti-tank, revolvers, enz. enz. Eindelijk om 10 uur hebben we het. Onze handen zien zwart van olie en smeer, maar wat zijn we blij. Niet uitbundig, nee, daarvoor is het te ernstig. De baas trakteert op een fles witte Bordeaux, die ieder op z’n beurt aan de mond houdt. ‘Dat er maar veel moffen door mogen sneuvelen’, zegt de baas. We hopen het ook. Dan gaan we slapen. De ruimte is nu gehalveerd en er is een man extra, dus wordt het een intieme boel.

‘Dat er maar veel moffen door mogen sneuvelen.’

Wakker

Van slapen komt er niet veel bij mij. Steeds lig ik wakker en probeer in het duister de spullen te ontwaren, waar we spoedig mee om hopen te leren gaan voor de grote zaak. Heel anders zou het gaan…

Om 6 uur zijn we wakker, melkenstijd. De baas maakt de jongens wakker, en dan gaan ze om te melken… Henk en ik behoren niet op de boerderij, dus bleven we altijd liggen tot circa 7 uur. Het was altijd de gewoonte dat de baas meteen naar hol I ging om die jongens ook te roepen en meteen het luik te openen, want van binnen uit was dit onmogelijk, daar er een varken bovenop lag. De vliegeniers bleven echter liggen, en het luik bleef zolang open, want direct na het melken gingen de jongens met hun ontbijt er weer in. Henk en ik bleven dus alleen in hol II achter. Meteen gingen we de boel eens nader bekijken, en ik verheugde me te mogen helpen aan de bevrijding van ons land.

Gerrit Slagman (Oorlogsgravenstichting).

‘Moffen’

Zo zaten we echter nog geen 10 minuten, toen we opeens iemand naar het luik hoorden roepen. Het lijkt wel of hij er in wil kruipen, maar dan roept hij: ‘Jongens, geen woord meer spreken, de moffen lopen al op het erf.’ Ik herken de stem van Koos [Dikkers]. Nu doet hij het luik dicht en strooit er zand over. Daar zitten we nu, verstijfd van schrik. We gaan zo voorzichtig mogelijk naar onze plaats en durven niet te spreken, maar proberen te luisteren naar hetgeen er boven gebeurt. Er zijn twee luchtkokers in het hol, die boven de grond uitkomen. Als ik daar voor ga liggen met mijn oor hoor ik zo nu en dan een schreeuw of bevel, maar het is geen Duits. Daar komt een motor aan. Nu horen we veel meer stemmen. Toch is er een enkele mof onder, maar de meesten zijn Hollanders. Ze hebben het over de keuken en over pannenkoeken. Ik begrijp er niet veel van, wat willen ze toch?

Honderd man

Deze geluiden gaan zo door tot naar schatting 11 uur. Henk heeft al een paar maal het plan geopperd om naar boven te gaan, om eens te zien wat of er nu eigenlijk gaande is, maar ik raad het af, temeer daar we niets meer van de jongens of de baas horen. Waar zijn ze? Ik weet het niet. Zouden ze gevlucht zijn? Maar dat is haast onmogelijk. Het lijkt wel of er honderd man op het erf zijn, zoveel stemmen horen we soms tegelijk.

Tegen de middag komen er nieuwe geluiden. We horen auto’s op het erf rijden, ze lossen iets… Begrijpen doen we er niets van. Dan hebben ze het over tabak, dus zijn ze op de hooizolder geweest. Het lijkt wel of ze aan het kapen slaan. De koeien loeien, de varkens gillen, de kippen hebben ze losgelaten. Het is nu wel voor mij zeker; de boerderij wordt geplunderd. Hoe moet dit nu aflopen? En waar zijn de jongens?

Schieten

Plotseling horen we schieten. We krimpen in elkaar, wat zou het zijn? De jongens? We durven niet te denken. De kippen vliegen wild door de loods, er loopt er ook één op het luik. Dan horen we een geweldige klap. Een van de mannen wou de kip pakken, maar sloeg mis, op het holle luik. Hij moet het gehoord hebben en zal ons direct ontdekken. Ze zullen de ammunitie vinden en we worden als honden neergeschoten. Ik wrijf maar steeds met mijn hand over mijn voorhoofd, dat binnen een half uur wel verpletterd zal zijn. Er is geen ontkomen meer aan. Ik zie het in gedachten gebeuren. Ze vinden het luik, slepen ons naar buiten, moeten rechtop staan, een schot, en dan niets meer…

Bidden

Maar neen, zo is het niet. We hebben toch nog een Vader in de hemel, tot Wie wij altijd kunnen gaan? En dan bid ik zoals ik dat nog nooit eerder deed, met de dood voor ogen en het angstzweet op het gezicht. Ik bid, opdat we toch maar gespaard mogen blijven. Dat we ons leven duurder mogen verkopen in plaats van ellendig hier te worden neergeschoten. Ik bid voor de baas en de jongens, die ongetwijfeld ook in angst zitten. Voor Heintje en Jaantje [Slagman], dat we toch allen de bevrijding mogen beleven, om dan onze krachten te geven voor de opbouw van ons geliefd Nederland. Ook bid ik voor de mannen die ons dit alles aandoen. Dat ze hun dwaling mogen inzien en hun handen zullen terugtrekken van het gruwelijk werk waar ze mee bezig zijn. Ik bid het en smeek het, maar ik vroeg niet: ‘Niet mijn wil, doch Uw wil geschiede…’ Dat was me onmogelijk, ik dacht het beter te weten.

Geplunderd

Ik ben nu veel rustiger geworden, hoewel de angst voor het lichamelijk lijden me niet wil verlaten, want dat dit komen zal is voor mij zeker. Ik durf nu te realiseren, hoe we er eigenlijk voor staan. De boerderij wordt geplunderd door moffen en Landwacht, en wij zitten eronder met een complete vliegtuiglading ammunitie, terwijl het heel goed mogelijk is dat er naar ons gezocht wordt. Zou Henk [Rauwerdink] het ook weten, dat we er werkelijk zo ernstig voorstaan? Ik weet het niet, durf het hem niet te vragen ook…

De geluiden worden langzamerhand minder, af en toe nog een motor en wat stemmen. Ik begrijp dit niet, ze zullen toch niet weggaan en de boerderij verlaten? Dat had ik me tenminste anders voorgesteld, hoe loopt immers doorgaans een plundering af? Ik durf er niet aan te denken, maar dat vreselijke zal toch komen… Rustig het einde maar afwachten…

Handgranaten

Plotseling horen we nu ontploffingen, heel dichtbij. De grind rolt langs de kanten naar beneden, ‘handgranaten’. Henk vraagt: wat zou het zijn? Ik zeg het niet te weten, maar ril en beef, want ik weet het wel… Na een paar minuten, die uren schijnen, ruik ik het eerst de brandlucht door de koker, nu is het dus zover! Mijn hart bonst in m’n keel, hoe zal dit aflopen? Levend verbranden? In de lucht vliegen? Henk ruikt het nu ook en begrijpt. Hij wil er direct uit, maar ik weet niet of het zin heeft, dan wacht immers de kogel… Als hij aanhoudt, stem ik toe. Alles is nog beter dan te verbranden in dit hol, dus gaan we, ik voorop, zo voorzichtig mogelijk het gangetje door, voor het luik wacht ik even. ‘Vader in de hemel, help me’, bid ik. Dan duw ik het luik op een kier, een straal zand komt ons tegemoet, en dan zie ik het vreselijke, waar ik al uren aan gedacht heb. Alleen is het nog veel verschrikkelijker. De twee grote schuren zijn één vuurzee. De deuren zijn naar buiten opengebarsten en knetterend slaan er enorme vlammen uit. De hitte die ons tegemoet komt is geweldig.

Weg… weg…

Maar we hebben geen tijd om te kijken, we moeten zien te vluchten, weg… weg… Als ik 2 meter vooruit gekropen ben, en nu het boerenerf kan overzien, zie ik op circa 10 meter afstands van ons 5 soldaten met het geweer in aanslag staan. Ik ga onmiddellijk terug en zeg tegen Henk dat het onmogelijk is te gaan. Ik wil weer naar beneden. ‘Nee’, zegt Henk: ‘Dan maar de andere kant uit.’ Dus gaan we weer, maar nu rechtsom. Het lijkt wel gekkenwerk om onder het oog van die wachtende soldaten het erf over te kruipen, maar wat rest ons? Bij het muurtje waar we langs moeten (om dan via het weggetje de sloot te bereiken waar we uit het grootste gevaar zijn) zie ik tot mijn grote schrik dat ook de 3 roggemijten al in brand staan, welke ons nu de laatste uitweg versperren… Nu is het met ons gedaan, ik weet niets meer te verzinnen. Henk achter mij heeft het ook gezien, we moeten echter weg. Als die soldaten maar even hun ogen van de brandende boerderij af laten gaan, zien ze ons… Achter ons staat de houtmijt, die van boven ook al vlam vat. Daar kruipt Henk even tegenaan om na te denken. Nu zijn we tenminste ook uit het oog van die kerels. Hoe komt het toch dat ze niet op ons schieten? Nu gaat Henk voorop, zonder iets te zeggen. Wat wil hij? Toch langs het muurtje naar de weg? En die vlammen van de roggemijt dan, die slaan tegen de muur. De hitte is ondragelijk. Toch gaan we. Onze handen voor het gezicht, zo vlug mogelijk kruipend langs de muur, door het vuur. Dan zijn we aan het weggetje. Hoe is het mogelijk dat we niet verbranden?

Hoe is het mogelijk dat we niet verbranden?

Landwachters

Maar we zijn er nog niet. Op de weg, 30 meter links, staan circa 5 luxe auto’s met landwachters er omheen. Ik zag ze slechts in een schim en durf er niet meer naar te kijken. Het lijkt wel of ze ons zo zien, maar ze schijnen net als die andere 5 nergens anders oog voor te hebben dan voor de brand.

We kruipen nu langs de achterkant van de loods tot de oprit naar het erf. Dan moet het gebeuren, de weg oversteken… Zonder te wachten of te twijfelen gaan we, naast elkaar, zo plat mogelijk over de grond schurend, elk moment een salvo kogels verwachtend. Maar er gebeurt niets en veilig komen we in de sloot terecht. Allebei zitten we vast in het prikkeldraad, maar wat geeft het? Trekken maar, als we maar wegkomen, weg van hier…

Dorst

De sloot is circa 30 meter lang. We hollen erdoor. Dan moeten we een klein stukje land ‘nemen’ en dan het dichte bosje in. Het gaat goed, nu kunnen we even uitblazen, hoewel we ons nog lang niet veilig voelen, maar we zijn zo moe! En die dorst! Zeker door de hitte van de roggemijten.

Na een minuut of wat gaan we weer. Jansen is het doel, een boerderij vlakbij, die we helemaal door bos en sloten kunnen bereiken. Als we dichtbij komen, zien we de familie buiten staan, als verlamd van schrik naar de brand kijkend. Zij weten natuurlijk precies wat er gebeurd is, en hoe schrokken ze als ze ons zien. Alles was immers gepakt? We leggen het hen uit en vragen om drinken, maar we kunnen niet blijven. We moeten ver weg, hier vandaan. Wie weet wat ze nog van plan zijn.

Schuilplaats

Tegen de avond hebben we een goede schuilplaats voor de nacht gevonden, een roggemijt midden in een bos. De boer van wie het is, belooft direct naar ’t Esterholt te gaan, om te zeggen dat wij in veiligheid zijn en om wat kleren voor de nacht te vragen. Een paar uur later is Anton Smeenk, de baas, er al met truien en jassen. Wat is hij blij ons in welstand aan te treffen. Hoe anders had het ook kunnen lopen. Anton weet ook al een schuilplaats voor ons, nl. in de broeikassen van villa de Houtsnip. Het lijkt ons wel wat dicht in de buurt van de ‘Zonneberg’, maar we nemen het aanbod toch dankbaar aan, daar we niets anders hebben.

Chaos

Na enige weken, als ik op weg ben naar de overblijfselen van de Zonneberg, waar Heintje en Jaantje zich weer gevestigd hebben in een overgebleven varkensschuurtje, hoor ik onderweg al dat er bericht is gekomen van het overlijden van [Gerrit] Slagman, Koos [Dikkers] en Jan [Sonnenberg]. Ik kan het niet geloven en begrijpen, maar als ik bij de zusters Slagman ben, hoor ik dat het de waarheid is. Job [Duyvis] is de enigste van ons hol die levend terug is gekomen, echter met een lichte graad van TBC en moet een half jaar plat te bed liggen. Waarom Henk en ik aan zoveel ellende en gevaar ontkomen zijn, is mij een raadsel, maar ik ben er dankbaar voor. Dankbaar, vooral dat wij nu kunnen meehelpen aan de opbouw van ons ontredderd land, welker bevrijding zoveel van onze beste krachten kostte. Hopelijk zijn zij niet voor niets gevallen en zal spoedig een betere staat komen, om van deze chaos een land te maken waar zij van droomden en als hun ideaal zagen, waar ze alles voor over hadden, zelfs hun leven… 

Waarom Henk en ik aan zoveel ellende en gevaar ontkomen zijn, is mij een raadsel.

Job Duyvis (voorste rij rechts) tijdens een toneelvoorstelling (De Zaansche Molen).

Schotland

Inmiddels ben ik weer na 2 jaar in Zaandam teruggekeerd en heb me gemeld voor de marine, hopelijk ga ik in september naar Schotland voor een korte opleiding, om dan actief deel te nemen aan de bevrijding van Indië, dat immers ook bij Holland hoort. Van Henk ontving ik een brief uit Engeland. Hij is reeds in opleiding voor vliegenier. Misschien komen we nog samen op hetzelfde vliegtuigmoederschip, maar dan moet alles wel heel gunstig lopen.

Zoals ik reeds schreef, hoop ik spoedig naar Engeland te gaan om dan onder de vrijwilligers een betere geest te vinden dan welke hier heerst. Het is onbegrijpelijk, zo weinig als de massa begrijpt van het werk dat (vooral het laatste jaar vóór de bevrijding) door het toenmalige ondergrondse gedaan is. Voor hen die er in medegewerkt hebben, is het een teleurstelling die zij zich onmogelijk hadden kunnen voorstellen.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dit wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand te houden.

ValutaBedrag





Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.