Artiesten die zich tijdens de oorlog aansloten bij de Kultuurkamer konden, tot de Hongerwinter toesloeg, vaak een flink salaris bij elkaar sprokkelen. Een particuliere fotoverzameling geeft een aantal van hen een gezicht.
Jarenlang had theater Carré met verlies gedraaid. Maar in het seizoen 1942-’43 was er eindelijk weer winst, ruim 126.000 gulden. Een jaar later ging het nog beter. De baten verdubbelden tot meer dan 253.000 gulden. Dat had mede te maken met de gestegen bezoekersaantallen. Bijna 600.000 Carré-bezoekers bewonderden in 1943-’44 de kunsten van een lange reeks circusartiesten, zangers, komieken, goochelaars en bandjes. De amusementsbehoefte was groot in de door misère getroffen hoofdstad.
De amusementsbehoefte was groot in de door misère getroffen hoofdstad.
Carré was geen uitzondering. De Nederlandse bioscopen trokken meer mensen dan ooit, de theaters draaiden op volle toeren. De oproepen in illegale bladen om het gereguleerde theatervertier te boycotten haalden weinig uit. Iedere afleiding in deze donkere dagen was welkom. Artiesten profiteerden volop van die gretigheid. Dat wil zeggen, de artiesten die zich hadden aangemeld bij de nazistische Kulturkammer. Zonder vergunning optreden was streng verboden. En de toestemming gold uiteraard alleen voor ‘arische’ kunstenaars. Die zich bovendien ook aan een rigide censuur moesten onderwerpen.
‘Herr Künstler’
Alle beperkingen ten spijt zochten veel artiesten tussen 1940 en 1945 het podium op. “We hebben het nog nooit zo goed gehad als in de oorlog”, citeerde Henk van Gelder in zijn boek De schnabbeltoer een anonieme muzikant. “Je kwam uit de crisis waar je als muzikant als oud vuil werd behandeld. En daar kwamen de Duitsers, die van nature al met veel meer respect naar ons vak opkeken. Je werd Herr Künstler. Er was veel werk, er werden goede gages betaald.”
Eén van die Künstler was de Amsterdammer Thije Kok (1919-2000). Net als de meeste van zijn collega’s tekende hij voor de Kultuurkamer. En kon hij dus doorgaan met optreden, in tegenstelling tot de joodse en de principiëler ingestelde artiesten. Kok -die zich op het podium Sjabo Szebano noemde- had weinig moeite met de bezettingsmacht. Voor Vrij Nederland schreven Harm Ede Botje en ik al eens hoe deze multi-artiest de Duitsers in artistiek opzicht ter wille was, maar zich na de bevrijding ten onrechte profileerde als verzetsstrijder. Kok trad onder meer als bandleider op tijdens een door de Sicherheitsdienst georganiseerde feestavond in het toenmalige Koloniaal Instituut (later Tropenmuseum). Tijdens een optreden in Almelo voor Duitse troepen die naar het Oostfront gingen, trok hij volgens een medemuzikant een uniform aan van de Feldgendarmerie en had hij ‘in ganzenpas rond gemarcheerd’. Hij was daarna met de feestende Duitsers mee op pad gegaan en ‘wakker geworden in een pantoffelfabriek tussen de pantoffels’.
Tijdens een optreden in Almelo voor Duitse troepen die naar het Oostfront gingen, trok hij volgens een medemuzikant een uniform aan van de Feldgendarmerie en had hij ‘in ganzenpas rond gemarcheerd’.
In de nalatenschap van deze collaborerende clown bevinden zich tientallen foto’s van collega-artiesten die eveneens met instemming van de Kultuurkamer de planken betraden. De originelen liggen, sinds staatssecretaris Halbe Zijlstra in 2013 het Theater Instituut Nederland failliet liet gaan, waarschijnlijk nog ergens in een bedrijvenloods. Eerst als vrijwel onvindbaar onderdeel van de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam en daarna bij het Allard Pierson. Onlangs ontving ik kopieën van deze uit het zicht verdwenen promotiefoto’s. Vaak staan er namen bij, een enkele keer een datum en/of locatie (waaronder meerdere keren theater Carré). Het betreft artiesten met wie Thije Kok in 1943 en 1944 het podium deelde. Soms krabbelden ze een persoonlijke boodschap voor hem op de verstrekte foto.
‘Armloos wonder’
Tussen de plaatjes zijn enkele Hawaïcombo’s te vinden (de nazi’s hadden de veel populairdere jazz verboden; Hawaïaanse klanken waren second best). We herkennen conferencier Andries Kesselaar alias André Carell (de vader van de later nog veel beroemdere Rudi Carell had er geen moeite mee om op te treden voor de gelijkgeschakelde nazistische cultuurvakbond Vreugde en Arbeid). Er zijn foto’s van Dralle, het ‘armloos wonder’, en van Benny Kolsteren, de jongste Nederlandse goochelaar. Om maar een paar uitersten te noemen.
Tot de zomer van 1944 draaide het amusementscircus op volle toeren. Daarna zakte het als gevolg van de oorlogsomstandigheden in. Maar gelukkig hebben we dus nog de foto’s uit de collectie Kok. Vrijwel de hele verzameling staat hieronder, met waar mogelijk wat duiding. Wie meer kan vertellen over de afgebeelde personen is welkom via info@schaapschrijft.nl.
Tot de zomer van 1944 draaide het amusementscircus op volle toeren.
De ‘internationale buikspreekster’ Florencetta ‘met haar ondeugdende kameraad’ Bobby was voor, tijdens en ver na de oorlog te bewonderen.
“Ook het variétébedrijf gaat diep gebukt onder de moeilijkheden”, schreef redacteur G.K. Krop van dagblad Het Volk op 20 mei 1944.
Niet alle beoefenaars van de vrije kunsten slaagden er tijdens de oorlog in om de portemonnee gevuld te krijgen.
Van Roma en Sinti moesten de nazi’s weinig hebben, maar opvallend genoeg kwam de ‘origineele zigeunerdans’ van Pepita en Boris wel voorbij de censor.
Waardeer dit artikel!
Als je dit artikel waardeert en dit wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand te houden.