De ene Ragut verblijdde de joodse gemeenschap met een bijdrage voor de te bouwen synagoge, de andere Ragut plunderde tachtig jaar later datzelfde Zaanse godshuis en joeg de joden richting concentratiekamp.
Op 15 oktober 1862 doopt Johan Ragut zijn pen in de inkt. Hij begint aan een lange volzin. “Ter voldoening aan de bevelen van Zijne Koninklijke Hoogheid den Heer Prins Hendrik der Nederlanden heb ik de eer hierbij aan de Commissie voor het houden eener Loterij ten behoeve van den bouw eener Synagoge te Zaandam, als bijdrage van van [sic] dit Schrijven te doen toekomen twee stuks bronzen candalabers, van welker ontvangst ik verzoek te mogen worden onderrigt”, schrijft de secretaris van Prins Hendrik in zijn Haagse werkvertrek. Het koningshuis is de synagoge goed gezind. Een jaar later levert ook de koningin een bijdrage aan de loterij, in de vorm van een pendule.
De loterij is hard nodig. Het ontbreekt de joodse gemeenschap – 38 Zaanse huishoudens – aan een eigen sjoel. Aangezien het merendeel van de toch al weinige leden uit ‘minvermogende lieden’ bestaat, lukt het niet om zelfstandig de vervanging van de eerdere, inmiddels bouwvallige synagoge en bijbehorende godsdienstschool te financieren. Er is dus hulp van buitenaf nodig om het gewenste gebouw aan het Kuiperspad (de latere Gedempte Gracht) te realiseren.
Immink
Stadsarchitect Ludovicus Johannes Immink maakt op verzoek van het synagogebestuur een plan voor een nieuw complex. Hij begroot de bouwkosten op 8.500 gulden. Omdat de overwegend arme lidmaten gezamenlijk niet meer dan 560 gulden kunnen inbrengen, zoeken ze naar alternatieve fondsen. Een loterij maakt deel uit van de queeste naar geld. Een bedelbrief richting het koningshuis leidt tot de schriftelijke reactie van Johan Ragut. Het geschenk van zijn broodheer wordt een van de loterijprijzen. Na aftrek van alle kosten brengt het Zaanse kansspel, mede dankzij de koninklijke klok en de prinselijke kandelaars, 2600 gulden op. Gevoegd bij de andere inkomsten is er eindelijk voldoende geld in kas om te kunnen overgaan tot een aanbesteding. Op 10 januari 1865 kan aan de Gedempte Gracht een fraaie synagoge worden ingewijd, waar in de navolgende decennia duizenden joodse gelovigen uit de verre omtrek naartoe komen voor diensten, lessen en bruiloften.
Begin 1880 wordt Johan Ragut, tweede secretaris van prins Hendrik, na 32 jaar trouw dienstvertoon ‘op de meest eervolle wijze uit die betrekking ontslagen’. Zijn werkgever is een jaar eerder gestorven en daarmee houdt de hofbaan op. Vijf jaar en vier dagen na Hendrik van Oranje-Nassau overlijdt ‘na een langdurig lijden’ ook Ragut. Hij laat – net als de prins – geen mannelijk nageslacht achter. Met Johan eindigt deze mannelijke tak van de familie Ragut.
Uit een andere loot van de familie Ragut komt, zeventien jaar na Johans dood, Willem Marinus ter wereld. Hij wordt niet in de hofstad geboren, zoals de voormalige secretaris van prins Hendrik, maar in Leiden. En dichter bij het koningshuis dan als escort van een andere prins Hendrik en diens echtgenote, koningin Wilhelmina, zal Willem niet komen. Hij, dan inmiddels opgeklommen tot politiechef, begeleidt hen bij twee verschillende bijeenkomsten in de IJmond, zijn werkgebied.
Zentralstelle
Kort na het bezoek van Wilhelmina aan Wijk aan Zee, in 1939, gaat het mis met Willem Ragut. Hij ontwikkelt nazistische sympathieën en sluit zich na de bezetting aan bij de NSB. In 1943 gaat hij in Amsterdam aan het werk bij de nazistische Zentralstelle für jüdische Auswanderung. Dat deze politieman helpt bij de deportatie van joden naar de concentratie- en vernietigingskampen is opvallend. Tien jaar eerder nam hij nog zitting in een comité van aanbeveling dat zich sterk maakte voor Duits-joodse vluchtelingen.
Tachtig jaar nadat zijn verre familielid de Zaans-joodse gemeente deed juichen, verhuist Willem Ragut naar Zaandam. Hij mag er korpschef worden. Het is een vorm van eerherstel. Ragut is enkele jaren eerder ontslagen, omdat hij zich zou hebben vergrepen aan een voorraad door de politie in beslag genomen kaas. Maar de wind is inmiddels gedraaid. De Duitsers hebben alle hulp nodig van collaborerende dienders. Ragut staat inmiddels bekend als genadeloos jager op verzetsmensen, zwarthandelaren en joden. Precies wat de rode, dwarse Zaanstreek kan gebruiken, menen zijn superieuren.
Borstel
Na de bevrijding legt Raguts Zaandamse collega Hendricus de Vogel tijdens een verhoor een verklaring af over de plundering van de Zaandamse synagoge. Willem Ragut heeft daarbij de leiding. De Vogel: “In de zomer van 1943 werden er aan het politiebureau verschillende voorwerpen gebracht, die afkomstig waren uit de synagoge. Hierbij was aanwezig een zeker Van der Hoeven, welke de voorwerpen per handwagen naar het politiebureau bracht. In de synagoge waren geweest Ragut, Jansen en vermoedelijk nog een politieagent. In het politiebureau werden binnengebracht een grote kast en een kroonlamp. Verhaal, Geertsema en ik moesten deze kast, welke vreselijk zwaar was, naar boven sjouwen. Deze moest op de kamer gebracht van Ragut. Ik heb mijn verontwaardiging niet onder stoelen of banken gestoken, omdat ik, als nationaalsocialist, geen joodse eigendommen in mijn kamer wilde hebben. Op de kast was een Joodse ster, welke Jansen er met een borstel afgeslagen heeft.”
Waar zijn verre familielid Johan acht decennia eerder de synagoge hielp opbouwen, rondt Willem Ragut de onttakeling van de synagoge af. Na het godshuis te hebben leeggehaald, gebruiken de nazi’s het gebouw om er hun paarden te stallen. Zowel met de gebruikers ervan als met de sjoel zelf zal het nooit meer worden zoals het was.
Kort na de oorlog leven er in heel Nederland (slechts) vijftien Raguts. Willem Marinus is daar niet bij. In 1944 schieten Hannie Schaft en Jan Bonekamp deze collaborateur dood wanneer hij van zijn huis in de Westzijde naar het politiebureau rijdt. Hij sterft op nog geen vijf minuten van de door hem onttakelde synagoge.