Hoogleraar Romano Guarnieri, de Italiaanse fascistenleider in Nederland, keerde zich tegen Benito Mussolini. Hij moest het bekopen met een lange gevangenisstraf en de dood van zijn joodse vriendin.
Romano Nobile Guarnieri (20-2-1883) was een telg uit het Noord-Italiaanse plaatsje Adria, kind in een groot, welgesteld en vroom katholiek gezin. Al vroeg kwamen zijn spreektalent en getuigenisdrang tot uiting. Zo verkondigde hij, gekleed in een papieren priestergewaad, als twaalfjarige geestdriftig de bijbelse boodschap aan plaatsgenoten en speelkameraden. De belijdenis van het dorpse katholicisme veranderde echter nog voor zijn twintigste in een keuze voor het wereldse socialisme, het resultaat van ontmoetingen met aanhangers van die politieke stroming tijdens zijn gymnasiumjaren in Florence. Door een opleiding tot genieofficier te volgen en zich in zijn vrije tijd op de filosofie en literatuur te storten, ontsnapte Romano aan zijn conservatieve omgeving. De charismatische, bevlogen jongeling begon gedichten te schrijven en werd kort na de eeuwwisseling medeoprichter van de Società filosofica in Florence.

Arnhem
Zijn bewondering voor klassieke auteurs als Dostojewski en Turgenev deed Romano besluiten om Rusland te bezoeken. “Mijn verlangen ging uit naar onbekende landen, mijn ambities gingen uit naar vreemde talen”, verklaarde hij in 1932. Aangezien zijn moedertaal onvoldoende mogelijkheden bood om zich in het tsarenrijk te kunnen ontplooien, reisde hij in 1906 naar Groot-Brittannië om daar eerst zijn matige Engels bij te schaven. In Londen bleek echter weinig behoefte te zijn aan een leraar Italiaans zonder connecties. Hij behielp zich er noodgedwongen een tijdje met schnabbels en klusjes die weinig vroegen van zijn capaciteiten. Via een bemiddelingsbureau kon hij uiteindelijk een baantje krijgen in het Duitse Hannover. In afwachting daarvan mocht hij een paar maanden lesgeven aan een Arnhemse school. Op 31 januari 1907 arriveerde Romano in deze, op dat moment met sneeuw en ijs bedekte stad. De nieuwe omgeving – in zijn ogen een sprookjestafereel – imponeerde hem. Die gemoedstoestand zou gaandeweg veranderen in aanhankelijkheid. “De nevelen van dit lage land, de kille atmosfeer, de grauwe luchten, de wisselende horizon, de wijde vlakten, ze zijn mij alle vertrouwd en lief geworden”, vertelde hij een kwart eeuw later tegen een journalist.
Het beviel hem zo goed in Nederland dat de inmiddels 24-jarige Italiaan besloot om er te blijven. Hij bood zijn diensten aan bij scholen en particulieren in onder meer Groningen, Rotterdam, Nijmegen en Den Haag. “Ik knoopte connecties aan; ik vond mannen en vrouwen die, ’t zij voor een vakantiereis, ’t zij voor zangstudies, ’t zij voor handelsdoeleinden, zich in het Italiaans wilden bekwamen.” Romano begon met een studie aan de Groningse universiteit en werd in 1910 de eerste die slaagde voor het net ingestelde examen M.O. Italiaans. Zijn mentor en latere vriend Jean-Jacques Salverda de Grave zou hem nadien ook nog een doctoraal examen in de Romaanse taal en letterkunde afnemen en hem introduceren bij enkele Nederlandse universiteiten. Romano werkte hard aan zijn toekomst en zou binnen korte tijd nationale faam verwerven als onvermoeibaar promotor van het Italiaanse levensgevoel.
IJkpunt
Het jaar 1910 werd in meerdere opzichten een ijkpunt in zijn leven. Hij deed niet alleen examen, maar trad ook in het huwelijk, met Marianne Constance van Beuge. Zodoende verbond hij zich definitief aan Nederland. ‘Iete’ van Beuge zou hem twee kinderen schenken, Romana (1913) en Leonardo Francesco Adriano (1915). De verbintenis hield echter slechts negen jaar stand. In 1922 trouwde hij voor de tweede keer, nu met Maria Paulina Josephina de Bosson. Ook dit huwelijk strandde, zonder dat het overigens tot een formele scheiding kwam. De katholieke kerk stak er een stokje voor.

Als docent wist Romano van niets iets te maken door zonder studieboeken toch een sterk inhoudelijk programma op te zetten. Zijn studenten moesten vanaf de eerste dag Italiaans spreken en tegelijkertijd een indruk krijgen van de Mediterrane cultuur. Al doende breidde hij gestaag hun woordenschat en historische kennis uit. Zijn colleges hadden veel weg van theatervoorstellingen. Met brede armgebaren en geïnspireerde betogen hield hij zijn gehoor bij de les. Hij was een publiekstrekker, waar ook veel studenten van andere faculteiten en zelfs buitenstaanders op afkwamen. De ‘metodo Guarnieri’ zou uiteindelijk duizenden volgelingen krijgen, maar was destijds revolutionair.
Met brede armgebaren en geïnspireerde betogen hield hij zijn gehoor bij de les.
Tussen zijn drukke werkzaamheden door richtte Romano de (nog altijd bestaande) cultuurvereniging Dante Alighieri op. Hij verzorgde leergangen Italiaans aan de universiteiten van Groningen en Leiden en werd ook nog docent aan de Tweede Openbare Handelsschool in Amsterdam. Kroon op zijn glansrijke carrière was het bijzonder hoogleraarschap aan de Rijksuniversiteit in Utrecht. Hij betoonde zich een gepassioneerd ambassadeur van zijn vaderland, binnen en buiten de collegezalen. “Het zou ondoenlijk zijn een opsomming te geven van al de activiteiten op niet-academisch gebied van deze onvermoeibare werker, die zelfs tot diep in de nacht arbeidde”, memoreerde een vriendin na zijn overlijden. In 1921 aanvaardde Romano een betrekking als privaatdocent aan de Universiteit van Amsterdam, een benoeming die vier jaar later werd omgezet in een bijzonder lectoraat. Het was in die periode dat hij kennismaakte met zijn pupil Carla Simons. De joodse Amsterdamse viel als een blok voor haar charismatische leraar.
Florentijnse medaille
In een brief uit het midden van de jaren twintig is iets te distilleren over hun prille contacten. Romano schreef aan Carla, die hem om onbekende redenen bloemen cadeau had gedaan: “Ik ben voor een paar dagen op reis, hoop daarna het genoegen te hebben u bij me te zien om me voor te lezen uit uw fragmenten. U weet met welk groot interesse ik uw werk volg.” Carla benadrukte tot tweemaal toe tegen een vriendin, die ze deze zinnen liet lezen, hoe ‘aardig’ ze zijn vleiende woorden vond. Niet lang daarna moet hun relatie vorm gekregen hebben. Carla was toen 21 of 22, Romano twee decennia ouder. Het leeftijdsverschil stoorde hen niet. Romano beschikte nog altijd over zijn jeugdige uiterlijk, door een verslaggeefster van De Groene Amsterdammer omschreven als ‘het profiel van een zeventiende-eeuwse Florentijnse medaille’. Een ‘zeldzaam begaafde’ man was het bovendien met ‘energie, combinatievermogen, een heldere kop en een onverwoestbare gezondheid.’

Benito Mussolini
Romano verbleef veelvuldig in Italië. Zodoende ondervond hij aan den lijve hoe Benito Mussolini zijn land in hoog tempo opstootte in de vaart der volkeren. Romano ontwikkelde zich in de jaren twintig tot een aanhanger van de eveneens in 1883 en slechts honderd kilometer zuidelijker geboren dictator. Die nam na de Eerste Wereldoorlog afscheid van het socialisme – nog een parallel met Romano – en begon in 1921 met zijn Partito Nazionale Fascista (PNF). Daarmee zou hij al spoedig de macht veroveren in Italië. Vijf jaar later konden de Nederlandse krantenlezers vernemen dat Romano de oprichting aankondigde van een fascistische afdeling in Amsterdam, Fascio Italiano genaamd. De Italiaanse consul bood volop gastvrijheid aan de initiatiefnemers. Het zou de derde afdeling van het land worden, na Rotterdam en Den Haag. Op de dag dat hij zijn voornemen wereldkundig maakte, werd Romano – die al langer actief was binnen deze beweging – benoemd tot PNF-erelid in Nederland.

Zwarthemden
Drie maanden eerder, in maart 1926, was Romano al betrokken bij de opzet van een ambitieuze thema-ochtend over de ‘sociale en economische hervormingen van het fascisme’. Het communistische blad De Tribune wijdde er een vernietigend commentaar aan: “Ziehier een sprekend staaltje hoe het fascisme in ons land geïmporteerd wordt”, fulmineerde de dienstdoende redacteur. “En wat erger is, de regering legt deze buitenlandse zwarthemden geen strobreed in de weg.” Hij had een punt. In de jaren twintig werd Mussolini in brede kringen gezien als een bewonderenswaardig staatshoofd dat er in slaagde om de Italiaanse economie uit het slop te halen. Fascistische bijeenkomsten in het buitenland trokken dan ook een breed publiek, tot burgemeesters en andere hoogwaardigheidsbekleders aan toe. Tot de organisatoren van de drukbezochte bijeenkomst op 23 maart behoorde ook de bekende operazanger Luigi Mazzoleni. Zijn op het Italiaanse consulaat werkzame dochter Elsa werd al snel Carla’s beste vriendin. Dat zou ze blijven tot Carla’s dood.
“Ziehier een sprekend staaltje hoe het fascisme in ons land geïmporteerd wordt.”
Veel invloed zou de Fascio Italiano overigens niet krijgen. Het ledenaantal was er simpelweg te klein voor. In heel Nederland leefden nog geen duizend Italianen, en die voelden zich lang niet allemaal fascist. Romano was echter in die begintijd een onvermoeibaar boodschapper van Il Duce en mocht in Nederland zelfs opereren als waarnemend consul van Italië. Het Algemeen Handelsblad van 31 oktober 1927 schreef over een fascistisch lustrumfeest waar Romano het woord voerde: “Met zijn diepe gloed sleepte hij zijn hartstochtelijk instemmend gehoor mee. Hij schetste de geschiedenis van de eenwording van Italië, belichtte de hoofdfiguren die in de loop der eeuwen die geschiedenis hebben helpen maken, huldigde het leger, dat de onafhankelijkheid van het land heeft bevestigd, en tekende tenslotte de fascistische omwenteling, die in Italië vrede en arbeid bracht.”

Biografie
In datzelfde jaar verscheen Giorgio Pini’s biografie van Mussolini op de Nederlandse markt, een eerbetoon dat Romano voorzag van een enthousiaste inleiding. Ten aanzien van het Italiaanse fascisme verkondigde hij dat er ‘een gebrek aan inzicht [was] in de historische betekenis der beweging’ en hij noemde Mussolini een ‘genie’ dat door ‘orde, tucht en hiërarchie’ Italië de klassieke grandeur teruggaf. “Eén man is de wegwijzer: een man met vooruitziende blik.”
Hoe lang Romano aanhanger bleef van het fascisme is niet duidelijk. Gaandeweg trad hij steeds minder naar buiten met zijn politieke voorkeur en het heeft er alle schijn van dat zijn sympathie voor Mussolini in de tweede helft van de jaren dertig definitief verdween. Was dat niet het geval geweest, dan had de vooroorlogse vriendschap met bijvoorbeeld een fervent antifascist als de dichter/journalist Jan Greshoff geen stand kunnen houden. Ook zijn omgang met Giovanni Costetti bleef overeind, een Italiaanse schilder die in de jaren dertig om politieke redenen zijn vaderland ontvluchtte. Costetti portretteerde Romano in 1941. Romano op zijn beurt opende dat jaar een kunstexpositie van zijn ‘caro amico’, waarbij hij hun beider ontsteltenis over de oorlog verwoordde. In de brieven die Carla Simons naliet, is overigens niets te lezen over de politieke denkbeelden van zowel haarzelf als haar partner.
Joodse vrouw
Dat Romano in dit gepolariseerde tijdperk een relatie kreeg met een joodse vrouw is minder opvallend dan het wellicht lijkt. Het Italiaanse fascisme had aanvankelijk niet het antisemitische karakter dat Hitlers nationaalsocialisme vanaf het begin aankleefde. Pas in 1938 introduceerde Mussolini onder druk van Duitsland een aantal tegen joden gerichte wetten. Voordien deed hij antisemitisme af als een dwaalleer en had hij als getrouwde man zelfs jarenlang een joodse maîtresse. Ook in dat opzicht was er dus een dwarsverband met het leven van Romano Guarnieri.

In de vroege ochtend van 10 mei 1940 begon de Duitse krijgsmacht met een overrompelende aanval op Nederland, België en Luxemburg. Na vier dagen strijd capituleerde het Nederlandse leger. Het land werd een speelbal in Hitlers handen. Tot aan de zomermaanden hield de overwinnaar nog de schijn op het beste voor te hebben met zijn prooi. Daarna verschenen de eerste scheurtjes. Langzaam draaide de bezetter de duimschroeven aan bij een ieder die zich niet wilde of kon voegen naar de Germaanse hegemonie. Zo werden om te beginnen joden in toenemende mate geweerd uit het openbare leven. Eerst moesten ze hun plaatsen bij de Luchtbeschermingsdienst afstaan en vervolgens waren ze niet langer welkom in onder meer bioscopen, parken en de horeca. Een baan bij een ‘Arische’ werkgever werd eveneens onmogelijk gemaakt.
Geallieerde bom
Ook Carla en Romano ondervonden de toenemende beklemming, en niet alleen omdat Carla joods was. In september 1941 verplaatsten ze hun gedecimeerde bezit naar een woning even verderop aan de Noorder Amstellaan, nummer 201-2 (een geallieerde bom die vlakbij hun huis neerkwam had een flink deel van de achtergevel en hun inboedel vernield).
Carla en Romano ondervonden de toenemende beklemming, en niet alleen omdat Carla joods was.
In mei 1942 naaide Carla de inmiddels verplichte jodenster op haar kleding, het ultieme symbool van vernedering. Ze was inmiddels uitgesloten van het reguliere literaire en journalistieke werk waarmee ze tot dan haar brood verdiende. Haar publicaties mochten niet langer verkocht of uitgeleend worden. Het nazistische Departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK) had haar op een zwarte lijst geplaatst. Boeken en andere geschriften van joodse schrijvers waren immers verboden.
In mei 1943 eindigt, vrij abrupt, Carla’s dagboek. Die maand werd ze, zoals ze mededeelde, overvallen door een ‘radeloze droefheid’. Ze had het over ‘de dodelijke dreiging’ van alledag, over haar ‘dodelijke onrust’ en zelfs over een ‘doodsverlangen’. Dergelijke uitingen kleurden niet alleen het slot van haar manuscript, ze betekenden ook een literair vaarwel aan hen die weg moesten. In haar eigen woorden, waarin ondanks alles nog steeds hoop doorklonk: “Ik zal afscheid nemen van mijn vrienden, hoe hebben zij zich groot getoond, trouw en moedig. Ik kus moeder goedendag – geen afscheid mag het zijn, maar een teder wederzien.”
In de zomer van 1943 werd Carla pion in een bizar diplomatiek steekspel. Ze ondernam een poging om met Romano uit te wijken naar het veiliger geachte Italië. Dat land toonde zich bereid om het stel op te nemen. Ook Duitsland leek aanvankelijk mee te werken. Hitler en Mussolini hadden al jaren een pact en de Duitsers wilden die vriendschapsband niet op de proef stellen, ook al omdat een prominent vertegenwoordiger als Romano een gunstige invloed kon hebben op zijn landgenoten. Op 28 juli reageerde Eberhard von Thadden vanuit Berlijn op het reisverzoek dat zijn in Nederland verblijvende collega’s naar hem hadden gestuurd. Als Judenreferent bij het ministerie van Buitenlandse Zaken was hij mede verantwoordelijk voor de deportatie van de Europese joden. Von Thadden schreef terug dat hij ‘met de huidige kennis van zaken’ geen reden zag om aan de vraag naar een uitreisvergunning te voldoen. Daarmee brak het zijden draadje.
Arrestatie
Op 3 augustus werd Carla gearresteerd. Haar opsluiting duurde kort, nog geen etmaal. In de tussentijd moet Romano hemel en aarde bewogen hebben om zijn geliefde vrij te krijgen. Hij had op dat moment niet alleen de wil, maar ook volop de tijd om zich te keren tegen haar dreigende deportatie. Slechts weinig studenten hadden de loyaliteitsverklaring getekend, terwijl dat een voorwaarde was om de colleges te mogen bijwonen. Eind 1943 bestond het hoger onderwijs eigenlijk niet meer. In heel Nederland waren er nog maar 1877 studenten ingeschreven bij de in bedrijf zijnde hogescholen en universiteiten. Utrecht bijvoorbeeld telde in december slechts 285 studenten, die bovendien niet allemaal kwamen opdagen. Romano’s werkgevers hadden weinig tot geen behoefte aan een docent Italiaans, tijdens de oorlog toch al niet de meest populaire taal op de universiteiten. Hij kon zich dus volledig richten op het redden van zijn eega.

Romano wendde zijn invloed aan om Carla uit de gevangenis te houden en alsnog met haar naar Italië te reizen. In een lange brief legde Otto Bene, een hoge ambtenaar bij het Rijkscommissariaat (de toezichthouder van het Nederlandse ambtelijk apparaat), zijn collega’s in Berlijn uit wat er was gebeurd. Hij verklaarde dat de Italiaanse leider van de consulaire dienst in Nederland, Nobile Fornari, eerder dat jaar had gevraagd of de ‘Arische’ professor ‘de Nederlandse Jodin Carla Simons’ mocht meenemen naar Italië. De twee waren weliswaar niet gehuwd, schreef hij, maar ze leefden wel al vele jaren samen. “In brede kring geldt deze Jodin als echtgenote van Guarnieri”, maar de Italiaanse wet verhinderde nu eenmaal een scheiding van Romano’s vorige vrouw. Het Reichssicherheitshauptamt had ingestemd met het uitreisverzoek, vervolgde Bene. Probleem was echter dat de höhere SS- und Polizeiführer in Nederland, Hanns Albin Rauter, net had bevolen dat alle nog niet opgesloten joden naar het kamp vervoerd dienden te worden. En daarom was een dag eerder ook Carla opgepakt. Op instigatie van Fornari was Carla weer losgelaten, ‘omdat professor Guarnieri in de Italiaanse gemeenschap hier een belangrijke rol speelt en het op het ogenblik gewenst is dat hij zijn invloed op zijn Italiaanse landgenoten laat gelden’. Otto Bene kon zich daarom vinden in Fornari’s oproep om het stel naar Italië te laten vertrekken.
Hoger plan
De definitieve beslissing werd naar een nog hoger plan getild. Judenreferent Von Thadden was niet onmiddellijk overtuigd van Benes argumentatie. Hij wilde meer bewijs zien dat Romano van politiek belang kon zijn. En dat hij met Carla daadwerkelijk een relatie had als tussen gehuwden. Eind augustus besliste hij alsnog in het voordeel van het niet getrouwde paar. Hij achtte ‘een welwillende behandeling van de aangelegenheid wenselijk’, liet hij schriftelijk weten aan zijn chef Adolf Eichmann, een belangrijke architect van de joodse volkerenmoord.
Onwetend van hetgeen zich boven haar hoofd afspeelde, woonde Carla nog altijd op de Noorder Amstellaan. Ze schreef gedichten die de acceptatie van het onvermijdelijke in zich droegen (‘Ontsluit voor mij de eeuwigheid’) en onderhield contact met haar vlakbij ondergedoken moeder. Haar eveneens joodse vriendin Ro Mogendorff hield zich ook schuil, terwijl tal van anderen uit haar kennissenkring inmiddels waren afgevoerd naar een onbekende bestemming. Carla’s eenzaamheid moet in deze fase van de bezetting immens geweest zijn. Desondanks weigerde ze om een schuilplaats te zoeken en het einde van de oorlog af te wachten. Haar bijgeloof speelde haar parten. “Mijn ouders en Romano Guarnieri zeiden regelmatig dat ze moest onderduiken”, vertelde een vriendin. “Maar dat wilde ze niet. Ze was heel optimistisch en had een diep geloof in waarzeggers, die vertelden dat haar niets zou overkomen.”
Noodlot
Terwijl elke Europese jood met smart wachtte op de ineenstorting van het nazirijk, betekende die geleidelijke ondergang voor Carla juist het noodlot. Door zijn aanvankelijke inspanningen voor het fascisme en zijn nauwe contacten met Italiaanse hoogwaardigheidsbekleders had Romano zijn partner lange tijd uit de handen van de nationaalsocialistische mensenjagers kunnen houden. Maar naarmate de geallieerden verder oprukten werden de mogelijkheden om haar te beschermen met de dag minder. Hadden de twee kunnen trouwen dan was Carla, als gemengd gehuwde joodse, zo goed als zeker gevrijwaard van deportatie. Haar verbintenis met Romano leverde haar aanvankelijk uitstel op. Maar toen het er op aankwam, veranderde dat ogenschijnlijke voordeel in een val waaruit geen ontsnappen mogelijk was.
In Italië werd de met steeds meer oppositie kampende Benito Mussolini afgezet en opgesloten. Het was inmiddels juli 1943. Na anderhalve maand slaagden de Duitsers er in om hem te bevrijden. Hitler maakte zijn aangeslagen bondgenoot opnieuw regeringsleider, dit keer van een – als gevolg van de terrein winnende geallieerde troepen – snel krimpende vazalstaat die het noorden van Italië besloeg. Op 23 september 1943 werd de Italiaanse Sociale Republiek uitgeroepen, met Benito Mussolini als president en premier.
Nobele vertegenwoordiger
In Nederland ging de bezetter over tot het arresteren van alle Italianen die niet of niet langer trouw waren aan Mussolini. Een half jaar eerder was Romano in de gelijkgeschakelde pers vanwege zijn zestigste verjaardag nog gelauwerd als ‘nobele vertegenwoordiger van zijn ras’ en ‘onvermoeibare apostel van het Italiaanse culturele leven’. De man die twintig jaar eerder het Italiaanse fascisme salonfähig probeerde te maken, was echter gaandeweg veranderd in een erkend tegenstander van datzelfde systeem. En dus belandde ook hij in de gevangenis.
Op een oude Rode-Kruiskaart is nog te lezen waar Romano zich bevond vlak voor hij werd weggevoerd (waarschijnlijk stond hij toen al onder Duits toezicht): het Badhotel in Baarn. “Wegens antifascisme gearresteerd”, staat erboven. Dat gebeurde eind september of begin oktober. Hij werd vanuit Nederland met een aantal andere oppositionele Italianen naar Turijn vervoerd. Daar volgde een rechtszaak en een veroordeling tot vijftien jaar celstraf. Vanuit de gevangenis schreef hij talloze brieven naar zijn dochter. Terugkerend thema daarin was zijn angst voor hetgeen Carla moest doorstaan.
“Wegens antifascisme gearresteerd.”
Met het wegvallen van haar steun en toeverlaat vervloog ook Carla’s laatste kans. Al is het de vraag of Romano nog iets had kunnen betekenen als hij wel op vrije voeten was gebleven. Op 27 september had Adolf Eichmann namelijk zijn handtekening geplaatst onder een korte brief aan Eberhard von Thadden. ‘Op grond van de inmiddels opgetreden politieke veranderingen’ was er volgens hem geen aanleiding meer om Carla naar Italië te laten vertrekken. “Ik heb derhalve mijn bureau in Den Haag opdracht gegeven om Simons per omgaande voor tewerkstelling naar het Oosten over te brengen.”
Weerzien
Het duurde vervolgens nog enige tijd alvorens de daad bij het woord werd gevoegd, een periode waarover zo goed als niets bekend is. Haar moeder: “In oktober 1943 kwam ik door Romano en Carla in huis bij een prof[essors-] weduwe, aan de overkant van hun woning. We telefoneerden, Carla en ik, en zij zond mij boeken en eetwaren. Ik zou van hier naar Bussum gaan, na een verblijf van zes weken bij deze dame. Carla zei per telefoon: ‘Maar eerst zullen we elkaar weerzien’.” Het zou er niet meer van komen.
Carla werd, na van huis te zijn gehaald (dat vervolgens werd geplunderd), opgesloten in de Hollandsche Schouwburg, de Amsterdamse verzamelplaats voor te deporteren joden. Cynisch genoeg had Romano negen jaar eerder als lid van een comité van aanbeveling geholpen deze schouwburg te redden van de ondergang toen de joodse eigenaar zijn financiële verplichtingen niet langer kon nakomen.
Vast staat dat Carla op 28 oktober 1943 arriveerde in kamp Westerbork. Ze werd onmiddellijk naar de strafbarak gebracht, een met prikkeldraad omgeven gevangenis binnen de gevangenis. Wie hier werd vastgezet moest in de regel ook het laatste restje hoop laten varen. De gedetineerden in deze beruchte barak 67 werden niet alleen strenger bewaakt dan de andere gedetineerden, maar over het algemeen ook sneller afgevoerd naar het vernietigingskamp.
Carla’s verblijf in Westerbork duurde nog geen drie weken. Op 16 november 1943 was het haar beurt om in de deportatietrein te stappen. Een andere joodse kroniekschrijver, wiens aantekeningen eveneens bewaard bleven, noteerde nauwgezet wat zich tijdens het voorafgaande etmaal in en rond strafbarak 67 afspeelde. “De mannen en vrouwen gaan morgen op straftransport naar Polen”, registreerde de voormalige journalist Philip Mechanicus. “Zij mogen aan de vooravond van de reis geen bezoek ontvangen, zij mogen ook niet meer met oogluikende toelating van de bewakende, in lange, blauwe capes gehulde OD’ers aan de voorkant van de slagboom of achter het prikkeldraad met hun familieleden en vrienden praten. Dus laatste afscheid aan de achterkant, tegenover de latrine, tussen twee rijen prikkeldraad met daartussenin niemandsland van drie meter breed. Aan de ene kant de indigo-scharlaken boeven, aan de andere kant de civilisten, met in de modder vastgezogen voeten, op de achtergrond een natte was, in de vallende avond. Geschreeuw van prikkeldraad tot prikkeldraad, dwars door elkaar heen.” Na die uitwisseling van gedachten, wensen en wanhoopskreten gingen de gedoemden een voor een naar binnen om in de verduisterde barak hun schaarse bezittingen te pakken.
Auschwitz-Birkenau
In de ochtend van 19 november stopten de goederenwagons in Birkenau, een paar kilometer van Auschwitz. Een voor een gingen de deuren open. Na een korte stilte klonk er geschreeuw. Geüniformeerde mannen sloegen met stokken en zwepen en riepen dat de gevangenen ‘raus’ moesten. Die zagen vervolgens hekken, prikkeldraad en magere lotgenoten in blauw-wit gestreepte vodden. Leden van dit Joodse Canada-Kommando probeerden nog om wat mensen de ‘goede’ kant op te dirigeren door te fluisteren: “Zeg dat je gezond bent.” Slechts een enkeling schatte de hint op de juiste waarde. De selectie ging razendsnel. Een SS’er wees met zijn gehandschoende hand waar de in rijen opgestelde nieuwkomers heen moesten. 446 gevangenen werden naar rechts gestuurd, naar het kamp. Het was de route naar een getatoeëerd nummer op de arm en bovenmenselijke dwangarbeid. Slechts zestien van de geprivilegieerden, allemaal mannen, zouden uiteindelijk de bevrijding meemaken. Degenen die naar links werden gecommandeerd, wachtte een onmiddellijk doodvonnis. Ze werden te oud, te jong of te zwak bevonden en moesten de gereedstaande vrachtwagens in. Hun laatste rit ging naar de gaskamers. Daar stierf Carla, samen met de meeste andere gevangenen van transport 81. Het zou nog jaren duren voor het Rode Kruis officieel vaststelde ‘dat Caroline J.S. Simons voornoemd, op of omstreeks 19-11-43 in of in de omgeving van Auschwitz aan de gevolgen van gasverstikking is overleden’.
“Caroline J.S. Simons voornoemd, is op of omstreeks 19-11-43 in of in de omgeving van Auschwitz aan de gevolgen van gasverstikking overleden.”
Romano bevond zich op dat moment in Italiaanse gevangenschap. Het duurde tot ver na de bevrijding van Europa voor hij werd vrijgelaten en Nederland weer bereikte. Zijn reactie op Carla’s dood is niet bewaard gebleven. Wel weet een vriend dat de charismatische professor regelmatig langs bleef komen bij zijn ouders en dat het gesprek dan onveranderlijk over Carla ging. Uit andere aan Romano gewijde herinneringen valt op te maken dat hij de laatste tien jaar van zijn leven getraumatiseerd moet zijn geweest. “Hersteld van de ondergane psychische kneuzing is hij nooit”, schreef zijn collega Herman van den Bergh. “Het leven had hem eenzaam gemaakt; hij had, misschien in menig opzicht wat laat, mens van mens en echt van vals leren onderscheiden.”
Zuiveringscommissie
Wat zijn herstel ook geen goed deed was het feit dat hij na zijn terugkeer in Nederland, in december 1945, onderworpen werd aan het oordeel van een universitaire zuiveringscommissie. Sommigen verweten hem nog steeds zijn flirt met het Italiaanse fascisme. Hij werd echter vrijgepleit en opnieuw toegelaten tot de universiteit. Daar bereikte hij in 1952 de pensioengerechtigde leeftijd. Drie jaar later werd hij in Perugia aangereden door een fietser. De opgelopen verwondingen bleken fataal. Romano stierf op 29 oktober 1955 in een Italiaans ziekenhuis.
