Hongertocht van Zaandam naar Friesland en terug (1)

In januari 1945 reisden twee Zaandamse bankmedewerkers naar Friesland in een wanhopige poging om aan eten te komen voor de leden van de Gereformeerde Kerk in hun woonplaats. Met teksten en tekeningen legden ze hun wekenlange hongertocht per schip vast in een bijzonder dagboek. Deel 1: De aanloop.

In het laatste oorlogsjaar, en met name vanaf september 1944, begonnen veel Nederlanders aan een dagboek. De bevrijding was in zicht en er leefde een breed gedeeld gevoel dat de ontwikkelingen in ieder geval tot dat feestelijke moment moesten worden vastgelegd. In verschillende archieven liggen honderden dagboeken waarin het laatste halve jaar van de oorlog in grote lijnen of gedetailleerd werd vastgelegd. Tot zover weinig bijzonders.

Dat ligt anders bij twee collega’s van een Zaandams filiaal van de Twentsche Bank: Henri (‘Hein’) Ragetlie (25-1-1901/10-12-1983), een bankbediende die in de Frans Halsstraat 12 woonde, en ‘kantoorbediende bij een bankier’ Johannes Petrus Kuntz (7-10-1900/30-9-1962), die zich van het pseudoniem Kees Fonds bediende en in de Langestraat 54 woonde. In januari 1945 ondernamen zij op verzoek van de Gereformeerde Kerk in hun woonplaats een hongertocht naar Friesland. Daarvan deden zij hetzelfde jaar niet alleen verslag in woorden, maar ook via een reeks komische tekeningen. De tekeningen zijn gemaakt door Frederik (‘Frits’) Kuntz (27-12-1925/24-4-2021) uit Nigtevecht. Het geheel leidde tot een bijzondere herinnering aan een van de zwaarste oorlogsmaanden in westelijk Nederland. De letterlijke tekst van hun dagboek en de illustraties heb ik verdeeld over een reeks verslagen. Hieronder deel 1.

Bootreis

Aanteekeningen uit het dagboek van de Heeren H. Ragetlie en J.P. Kuntz, betreffende een bootreis naar Friesland door hen ondernomen in opdracht van de Gereformeerde Kerk in H.V. [Hersteld Verband] en de Gereformeerde Kerk, beide te Zaandam.

PROLOOG

‘Bijkans 4 maanden duurt de door de Nederlandsche regeering in Engeland gelaste spoorwegstaking.’

December 1944. Nederland zucht 4 1/2 jaar onder de bezetting van het Nazi-regime in Duitschland. Bijkans 4 maanden duurt de door de Nederlandsche regeering in Engeland gelastte spoorwegstaking. Handel, industrie en vervoer liggen bijna geheel stil. Slechts het transport langs onze waterwegen is, met gebrekkige middelen en onder groot gevaar vanuit de lucht, nog mogelijk. De voedselpositie wordt nijpend, en nijpender naarmate de overweldiger zijn plan om de bevolking van de provincies Noord- en Zuid-Holland en Utrecht, als straf op de spoorwegstaking, langzaam te laten verhongeren ten uitvoer brengt.

Het toch al karig rantsoen waarvan de bevolking van deze provincies moet leven, wordt vastgesteld op 1 K.G. aardappelen en 400 gram brood per persoon per week. Geen licht, geen gas, geen brandstof, vele uren van den dag zonder water en een hoeveelheid eten, nauwelijks toereikend voor één dag, moet over 7 dagen worden verdeeld. Onder deze omstandigheden gaat Holland de nog komende wintermaanden tegemoet. Het uitzicht is droef en donker. Velen zijn de wanhoop nabij. Inderdaad, maar de Bedehuizen stroomen vol. De wekelijksche bidstonden zijn een verademing en geven diepte aan ons leven van den dag.

Holland zou geen Holland wezen wanneer het niet deed wat in deze omstandigheden van haar geëischt werd.

HOE HET PLAN RAGETLIE RIJPTE

Alvorens het verslag omtrent onze tocht naar Friesland aan te vangen dient eerst een kort overzicht te worden gegeven van de omstandigheden die ons er toe gebracht hebben de tocht te ondernemen. In den grond der zaak is de spoorwegstaking de schuldige. De voedselsituatie werd in het najaar van 1944 meer en meer precair, zoodat het aantal tochten dat ondernomen werd, teneinde zich het noodige te verschaffen, in aantal toenam. Ook onze actieradius, zo een vergelijking te treffen met de Vliegwereld, werd steeds grooter. Daarbij werd het steeds moeilijker zich het benoodigde, ook zelfs door ruiltransacties, te verschaffen. Na de Wormer kwam de Beemster, daarna Hoorn, de Streek, Andijk, Wieringermeer.

De heer Ragetlie moest, om zijn uit 8 personen bestaand gezin in het leven te houden, voor iedere week voor den aanvoer van plusminus 1/2 mud aardappelen zorgdragen. Na zijn laatste tocht naar Hoorn en Omstreken, besloot hij per fiets naar Friesland te vertrekken, teneinde daar eens poolshoogte te nemen. De ondervinding die hij opdeed was dat de berichten omtrent enorm lage prijzen sterk overdreven waren. Wel was er echter nog van alles te verkrijgen. Dit in het oog nemende besloot hij het kleinbedrijf er aan te geven en een grootere transactie te wagen. Op den 22 November was hij uit Friesland thuisgekomen.

1 of 2 December had hij de verklaring der C.C.D. [Centrale Crisis Controle Dienst] waarin alle ambtenaren verzocht werden bij het vinden van andere lading dan aardappelen, geen bezwaar te maken, maar ongehinderd te laten passeeren. Op 5 December 1944 kreeg hij de mondelinge toezegging der V.B.N.A. (Vereeniging ter Behartiging der belangen van de Nederlandsche Aardappelhandel).

De vergunning werd niet gemakkelijk gegeven maar uit betrouwbare bron wist hij dat juist den vorigen dag een transactie der Twentsche Bank voor zijn personeel op basis van 50/50 was goedgekeurd, terwijl hij er bovendien getuige van was dat een Volendamsche priester voor zijn parochie toestemming ontving aardappelen per botter te halen. De hoeveelheid die gehaald zou mogen worden zou vastgesteld worden in verhouding tot het aantal menschen dat van de zaak zou profiteeren.

‘Zijn eerste opwelling was natuurlijk om behalve zijn kleine kerkelijke gemeente te Zaandam ook zijn broeders en zusters in Amsterdam te laten profiteeren.’

Zijn eerste opwelling was natuurlijk om behalve zijn kleine kerkelijke gemeente te Zaandam ook zijn broeders en zusters in Amsterdam te laten profiteeren. Deze gemeente had immers een paar duizend zielen en kon zoodoende aan de financiering van den inkoop haar aandeel nemen.

Op Zondag 10 December kwam de heer Kuntz nog onder den middagmaaltijd bij R.[agetlie] op bezoek met de vraag of hij werkelijk naar Friesland dacht te gaan met de Diaconie der Gereformeerde Kerk omtrent eventueele samenwerking. De opzet zou daardoor nog grootere vormen aannemen. Na het uitwisselen van elkaars meeningen werd besloten ’s avonds na Kerktijd in de consistorie van de Kerk Stationsstraat bijeen te komen om de uitwerking van onze plannen te bespreken. Daar werd dan goedgevonden de tocht gezamenlijk te doen.

Het eerste doel was nu de mondelinge toezegging van den heer Bouman der V.B.N.A. om te zetten in de schriftelijke bewijsstukken die ons in staat konden stellen van de Hafenkommandantur te Amsterdam de vergunning tot varen en passeeren van het IJsselmeer te verkrijgen. Het verdere deel van de maand December zijn we hiermee bezig geweest. Bijna elken dag zaten we in Amsterdam.

De Firma Wessanen van Wormerveer rustte ook een convooi uit en zooals gezegd de Twentsche Bank te Amsterdam. De voordeeligste wijze [was] nu om zich als het kon bij een der convooien aan te sluiten. De Twentsche Bank zou reeds voor Kerstfeest vertrekken. Onze papieren waren nog niet in orde zoodat wij naar een anderen medereiziger moesten uitzien. Bovendien werd de olie der T.B. [Twentscher Bank] die in het kantoor te Zaandam lag opgeslagen en die zwart een waarde van f 13.000,- vertegenwoordigde, in beslag genomen. Wij probeerden het dus te houden op Wessanen. Daarbij hadden we nog een achterdeurtje in de sleepboot van Schotvanger, met wien we, eerlijk gezegd, teneinde hem tegenover ons vast te leggen, bij den sleepvaartcommissaris te Amsterdam reeds een contract hadden afgesloten. Deze vroeg echter f 2.500,- gevarengeld extra.

‘Voorwaar een fijne combinatie!’

Zooals gezegd, alle pogingen werden in het werk gesteld om achter Wessanen aan te gaan en de heer Zwolsman leidde de besprekingen te Wormerveer in. Ons convooi zou bestaan uit 1 bak van v.d. Rijt, een boot van J. de Vries en een van v. Bergen, de laatste door de firma Wessanen welwillend aan ons afgestaan. Voorwaar een fijne combinatie!

Op 1 januari togen wij naar Wormerveer om het schip van v. Bergen, waarin wij zouden bivakkeeren, in oogenschouw te nemen, maar de boot viel ons niet mee. Eerst was hij onvindbaar, later viel hij op door de deplorabelen staat, waarin hij verkeerde. De deuren lagen al uit de hengsels en de roef zag er allerongezelligst uit. Het meest teleurstellende was echter dat we bij een bezoek dat we aan den heer Schoutendorp, de leider van de sleep van Wessanen, brachten, sterk den indruk kregen dat genoemde heer ons niet mee wilde nemen, ondanks de beloften aan Zwolsman gedaan. Heel de middag en avond van de Nieuwjaarsdag ging met praten verloren, maar eindelijk was het zoover dat we op 3 januari mee zouden kunnen gaan.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dit wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand te houden.

ValutaBedrag





Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.