De gemeente Almere vernoemde het figuurtje Gijsje Goochem in de gloednieuwe Stripheldenbuurt. Dat was niet zo eh… goochem, maakte de Wormerveerse schrijver Onno Lassooy in januari 2021 bekend. Gijsjes geestelijk vader Jacobus Grosman had namelijk een donkerbruin verleden, als SS-tekenaar aan het Oostfront. De straatnaam in de Stripheldenbuurt was een indirecte, maar geen unieke hommage aan een Nederlandse collaborateur. Bewust of onbewust kregen meer ‘foute’ tekenaars na de Tweede Wereldoorlog eerherstel.
In 2004 konden de eerste Almeerders hun huizen betrekken in de naar stripfiguren en hun tekenaars vernoemde wijk. Van Donald Ducklaan tot Popeyestraat en van Jan Kruisweg tot Goscinnypad; voor iedere stripliefhebber was er wat wils. Zelfs de fan van het nazistisch gedachtegoed kon er zijn/haar hart ophalen. Jacob Grosman vertrok in 1941 naar Berlijn en van daar naar het Oostfront. Hij maakte ter plekke tekeningen voor de SS-Propagandakompanie. Na de oorlog kon Grosman vrolijk door blijven tekenen, onder meer in de Margriet, Eigen Erf en Ons Geïllustreerd Weekblad. Met de kennis van nu zou het Almeerse college van B&W een creatie van deze collaborateur nooit met een straatnaam hebben geëerd, maar op het gemeentehuis ontbrak destijds de benodigde kennis van zaken.
Almere heeft ook een Kuifjestraat. Geestelijk vader Hergé -een pseudoniem van de Belg Georges Prosper Remi Remi (1907-1983)- collaboreerde eveneens met de bezetter, maakte racistische en antisemitische tekeningen en kreeg na de bevrijding tijdelijk een beroepsverbod.
Willy Vandersteen
De grootste stad van Flevoland beschikt verder over straten die zijn vernoemd naar Suske, Wiske, tante Sidonia en Lambik. Hun maker, de ook al Belgische Willy Vandersteen, deinsde tijdens de oorlog -onder de schuilnaam Kaproen- evenmin terug voor het tekenen van antisemitische strips en het anderszins pleasen van de nazi’s.
Hun meegaandheid deerde uiteindelijk zowel Vandersteen als Hergé niet of nauwelijks. Na 1945 werden hun creaties populairder dan ooit en begonnen ze aan een ware zegetocht. Met als kers op de taart dus een eerbetoon op de plattegrond van Almere (hoewel Vandersteen er zelfs op hoge leeftijd niet voor terugschrok om zo nu en dan wat racisme in zijn plaatjes te verwerken).
Maar hoe zit dat met hun Nederlandse collega-striptekenaars? Kwamen zij brandschoon uit de jaren 1940-1945? En hoe verging het ze daarna?
Gelijkgeschakeld
De gelijkgeschakelde -lees: gecensureerde- kranten plaatsten tijdens de bezetting veel ‘beeldromans’. Er ontstond zelfs extra ruimte voor Nederlandse tekenaars, aangezien de import van de voordien populaire Angelsaksische plaatjesreeksen stilviel. De makers dienden uiteraard wel aangesloten te zijn bij de Kultuurkamer. Op het eerste gezicht zou dat een waterscheiding kunnen zijn tussen de ‘goede’ en de ‘foute’ tekenaars. Maar zo simpel lag het niet altijd. Tom Poes-uitvinder Marten Toonder bijvoorbeeld was lid van de Kulturkammer en tekende in de oorlog voor De Telegraaf, maar toonde zich vanaf 1944 ook dienstbaar aan het verzet. Zijn collega Pieter Kuhn (Kapitein Rob) illustreerde in 1943 en 1944 tientallen boeken voor Westland, een nazistische uitgeverij. Ze droegen titels als Stuka’s vallen aan! en De tsaar, de toovenaar en de joden. Kuhn zou naderhand vertellen dat het werk bij Westland een dekmantel was voor zijn illegale werkzaamheden als vervalser van persoonsbewijzen en helper van onderduikers.
Bij iemand als Alfred Mazure is veel duidelijker dat hij aan de juiste kant van de streep stond. Zijn creatie Dick Bos, de detective die zijn tegenstanders dankzij jiu-jitsugrepen van zich afwierp, was tijdens de oorlog zo populair dat er een nazistische versie van zijn hoofdpersoon moest komen. Mazure weigerde. Dick Bos kreeg prompt te maken met een verschijningsverbod. Alfred Mazure nam wraak. Hij leidde een Wassenaarse verzetsgroep en tekende in de illegale pers.
Henk Sprenger
Een andere stripgrootheid, Henk Sprenger (Kick Wilstra) uit Oost-Knollendam, publiceerde in de oorlog in het illegale blad Metro. Dat werd gedrukt bij De Algemene Vrije Illegale Drukkerij (DAVID). Ook hij bleef onbesmet. Anton Pieck, later befaamd vanwege zijn suikerzoete prenten, tekende in de jaren ’20 zo nu en dan een tekststrip voor het blad Zonneschijn. In de oorlog gebruikte hij zijn kennis en kunde om officiële documenten te vervalsen. Hij nam ook joodse onderduikers op in zijn huis.
Strippionier Henk Backer maakte een voortijdig einde aan aan zijn razendpopulaire Tripje-reeks in het Rotterdamsch Nieuwsblad. Hij vertikte het om dat werk in dienst te stellen van de Nationale Jeugdstorm, zoals hem was gevraagd. Eerder had hij al moeten stoppen met zijn strip Adolphus, over een tikje sneue, al wat oudere man. Zijn lezers zouden eens mogen denken dat Backer de Führer bespotte… En Neeltje ‘Toby’ Vos gebruikte haar tekenkwaliteiten tijdens de oorlog niet alleen voor de ‘Kabouterboekjes’ van De Bijenkorf, maar ook om identiteitsbewijzen te vervalsen. Ze bezorgde het ondergrondse Parool en werkte als koerierster. Vos werd opgepakt en verhoord door de beruchte SD’er Willy Lages. Ze wist haar onschuld te bepleiten en kwam weer vrij.
Deze vier mannen en ene vrouw kozen dus voor het verzet, en dat gold ongetwijfeld voor meer tekenaars. Maar waren er ook overduidelijk ‘foute’ Nederlandse stripmakers?
Volk en Vaderland
Cor van Deutekom maakte al voor de oorlog politieke cartoons. Zijn ster steeg toen hij tussen 1940 en 1945 mocht publiceren voor de Nederlands Nationaal-Socialistische Uitgeverij. Verder illustreerde hij onder meer een boek van de nazistische propagandist Max Blokzijl. Ook tekende hij voor NSB-blad Volk en Vaderland en het al net zo extreemrechtse Het Nationale Dagblad. Hoe het Van Deutekom (1895-1981) na de oorlog verging is me niet bekend.
Ook Pax Steen tekende tijdens de oorlog rustig door. Meerdere door de Duitsers goedgekeurde bladen publiceerden zijn tekeningen. Zijn beeldverhaal Bubbeltje en Knor fungeerde zelfs als NSB-propagandastrip. In nota bene de oud-verzetskrant Trouw vond ik de enige verwijzing naar naoorlogs tekenwerk van deze collaborateur. Over Olle en de Peren en Olle en het Varken schreef de dienstdoende redacteur: “Twee fleurig getekende verhaaltjes van Pax Steen, uitgegeven door De Muinck en Co te Amsterdam.” De verslaggever vond het eindresultaat ‘grappig’.
Peter Beekman tekende niet alleen voor meerdere NSB-bladen, hij was ook sinds 1940 lid van die partij. Hij maakte voor uitgeverij NeNaSu (Nederlandse Nationaal-Socialistische Uitgeverij) en Het Nationale Dagblad de krantenstrip Hansje, Ansje en de Meeuw. De hoofdpersoon is actief binnen de Jeugdstorm, de Nederlandse Hitlerjugend. Beekman ontliep desondanks na de oorlog zijn straf en klom zelfs op tot tekenstudiochef van drukkerij Van Boekhoven. Daarnaast tekende hij, onder pseudoniem, voor het marineblad Stella Maris.
Kees Koekkoek zette de nazistische meeloper Koenraad van den Arbeidsdienst op papier en haalde ook nog wat inkomsten uit zijn racistische plaatjes voor het NSDAP-periodiek Het Nieuwe Volk. Een daarop gelijkende nazi-titel in Amsterdam, Werkend Volk, werd geïllustreerd door Sytze Henstra. Die was ook verantwoordelijk voor de tekeningen in Duitse propagandaboeken als Moeder, vertel eens wat van Adolf Hitler en zou de maker zijn van Het lied van Levie, een zwaar antisemitisch werk (De Misthoorn, 1941). Desondanks mocht Henstra na de bevrijding zijn stripwerk bij De Telegraaf hervatten, waar hij voordien ook al zijn brood verdiende.
Bovenstaand overzicht van ‘foute’ striptekenaars is bij lange na niet compleet. Al was het maar omdat sommigen van hen tijdens de bezetting onder een schuilnaam werkten. Een aantal van bovengenoemde illustrators kon na de oorlog doorgaan alsof er niets was gebeurd. En enkelen werden dus zelfs vereeuwigd in de Almeerse Stripheldenwijk.
De Gijsje Goochemstraat is overigens niet veel meer dan een doorgaande steeg zonder woningen. Het lijkt me een relatief kleine moeite om de naam even aan te passen.