Toen de Zaanse politie in de Hongerwinter de toenemende criminaliteit niet langer de baas was, sprongen de Binnenlandse Strijdkrachten bij. Dat ging op weinig zachtzinnige wijze. Meerdere misdadigers stierven door een kogel van het verzet. De Zaandamse inbreker/zwarthandelaar Gerrit Jan Brinkman, telg uit een familie met veel verzetsstrijders, ontsnapte op het nippertje aan een voortijdige dood.
Meerdere misdadigers stierven door een kogel van het verzet.
Tekorten
De laatste fase van de Tweede Wereldoorlog was voor de meeste inwoners van westelijk Nederland onnoemelijk zwaar. De tekorten namen met de dag toe en de machthebbers stelden zich wreder op dan ooit tevoren. Naarmate het bezette gebied langer geïsoleerd bleef van de rest van de wereld, de terreur toenam en de winterse koude toesloeg, stierven er meer mensen. Een deel – veelal verzetsstrijders – als gevolg van bloedige represailles. Zo’n twintigduizend door gebrek aan voedsel, brandstof en adequate gezondheidszorg. En dan waren er ook nog de mensen die omkwamen als gevolg van een aanslag door de ondergrondse beweging.

Hoe minder er voorhanden was, hoe groter het aantal misdadigers dat de schaarste misbruikte voor eigen gewin. De politie bleek niet meer bij machte om de groeiende groep overvallers, inbrekers en zwarthandelaren te bestrijden. De Hermandad kreeg daarom hulp van gewapende verzetsstrijders die deel uitmaakten van de in september 1944 opgerichte Binnenlandse Strijdkrachten. Die liquideerden niet alleen collaborateurs, maar soms ook dieven en andere misdadigers. Zeven van de vijfentwintig door de Zaanse illegaliteit gedode mannen en vrouwen behoorden tot die categorie. En dan was er ook nog die Zaandamse inbreker annex zwarthandelaar met een engeltje op zijn schouder.
‘Zwaargewond’
‘Met 2 schoten zwaargewond.’
In een summier verslag vermeldde de Noord-Hollandse BS-overste Johan Wastenecker dat op 1 maart 1944 [dat moest zijn 1945] ene ‘B, te Zaandam opgewacht’ was door een Zaanse knokploeg. ‘Met 2 schoten zwaargewond.’ In een ander rapport, uit 1946, kreeg de man wel een (bijna) complete naam: D. Brinkman. Hij zou op 2 maart bij een schietpartij ernstig letsel hebben opgelopen, maar aanvullende bijzonderheden werden achterwege gelaten. Mijn zoektocht naar zijn identiteit belandde daardoor op dood spoor. Het slachtoffer kwam niet voor in de Zaandamse overlijdensregisters en ook verder was er niets over hem te vinden. Wel vertelde een oud-verzetsman 69 jaar later dat het een Assendelftse zwarthandelaar betrof die zich nogal eens in Zaandam ophield om er ‘zaken’ te doen. Er zou sprake zijn geweest van een afrekening onder criminelen. De rest van deze geschiedenis bleef in nevelen gehuld.

Arend Kat
De Zaandamse verzetsstrijder Arend Kat was commandant bij de regionaal opererende Gewestelijke Sabotageafdeling. Hij schreef, zonder hem bij naam te noemen, wat meer over Brinkman. ‘Op 2 maart werd een vent neergeschoten, die overvallen pleegde op boerderijen en zich daarbij uitgevende voor het verzet te handelen. Hij werd gewond en kwam in het ziekenhuis te liggen. Hij was al eens eerder door de marechaussee opgepakt en werd toen opgesloten in hun kazerne nabij Plein 13 te Wormerveer. Het verzet kreeg de tip door, dat hij veel geld bij zich had in een doos en dat zij hem moesten laten gaan, wegens gebrek aan bewijs. Toen hij werd losgelaten, stonden Blonde Joop [het pseudoniem van verzetsstrijder Jan Jongh], Henk Jansen [Henk de Wit] en Henk Pol [Arend Kat] nabij de kazerne op hem te wachten. Hij was op de fiets, net als de verzetsmensen. Ter hoogte van de zeepfabriek De Adelaar hielden zij hem staande. Joop eiste de doos met geld op en gaf hem te kennen, dat als hij weer onder de naam van het verzet zou stelen, dat hij er niet meer levend af zou komen. Het geld liep in de duizenden guldens, ging naar het NSF [het ondergrondse Nationaal Steunfonds, de bank van het verzet].’

Verslag
Dankzij een onlangs opgedoken verslag kan het raadsel van de ‘neergeschoten vent’ grotendeels worden opgelost.
Dankzij een onlangs opgedoken verslag kan het raadsel van de ‘neergeschoten vent’ grotendeels worden opgelost. Het geeft tevens een inkijkje in de werkwijze van het gewapend verzet in de Zaanstreek. De schrijver van de tekst is bovengenoemde Brinkman. Zijn door een verzetskogel veroorzaakte wond belette hem blijkbaar niet om tien dagen na de aanslag op zijn leven schriftelijk verantwoording af te leggen over zijn daden.
Wat daarin als eerste opvalt is dat zijn voornaam niet begint met de in bovengenoemd verzetsrapport genoteerde D., maar met G.J. Het betreft namelijk de op 11 januari 1924 geboren Gerrit Jan Brinkman. Op zijn tiende verhuisde Gerrit Jan met zijn ouders en drie jaar jongere zusje van het Koekoekspad in zijn geboortedorp Koog aan de Zaan naar de Haaldersbroekerdwarsstraat 9b in Zaandam. Daar zou hij blijven wonen tot zijn huwelijk in 1947, met een onderbreking van zo’n anderhalf jaar toen hij naar eigen zeggen was ondergedoken in Wieringermeer.

Concentratiekamp
Gerrit Jan was familie van prominente Zaandamse verzetsstrijders die net als hij uit het gereformeerde milieu kwamen. Zij betaalden een zware tol voor hun geëtaleerde weerstand. Cornelis Brinkman zat vanwege zijn ondergrondse activiteiten vast in diverse gevangenissen en concentratiekampen, maar zou de ontberingen overleven. Willem Brinkman bekocht zijn inzet als provinciaal leider van de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers met de dood. Hij stierf enkele weken voor de aanslag op Gerrit Jan. Arend Brinkman zat evenals Cornelis in Vught en Dachau. Zijn zussen Alie en Rie werden in 1944 een aantal maanden als gijzelaars gevangengezet in kamp Vught. Andere Zaanse leden van de familie Brinkman bleven op vrije voeten, maar hielden zich eveneens bezig met onderduikershulp. Onbekend is hoe zij keken naar het zwarte schaap van de familie.

Dominee Broer
De gereformeerde achtergrond kwam terug in de eerste zin van Gerrit Jans verklaring. ‘Hedenmorgen (12 Maart ’45) kwam Ds. Broer bij mij met een vragenlijst, welke ik bij deze naar waarheid zal beantwoorden’, begon hij. D. Broer was de dominee van de gereformeerde kerk aan de Parklaan in Zaandijk. De Gewestelijke Sabotageafdeling had hem ingeschakeld om Brinkman een paar dwingende vragen voor te leggen over zijn gepleegde misdrijven. De vragen zelf zijn verdwenen, maar de antwoorden spreken voor zich.

Doodsangst
‘Hoogachtend, Uw dienstw. dienaar’.
Gerrit Jan Brinkmans verantwoording straalt vooral angst uit. De tekst komt over als een smeekbede om een levensverzekering. Hij wist ongetwijfeld dat het Zaanse verzet al een handvol ‘collega’s’ uit de weg had geruimd en probeerde doodsbang om zijn eigen hachje te redden. Vandaar zijn onderdanige bekentenis, die werd afgesloten met ‘Hoogachtend, Uw dienstw. dienaar’.
In zijn verklaring noemde Brinkman desgevraagd de namen en adressen van niet minder dan veertien dieven, zwarthandelaren en helers. Geen van hen zou overigens door het verzet worden geliquideerd. In reactie op de vele Duitse wraakacties besloot de top van de Binnenlandse Strijdkrachten om tijdens de twee laatste oorlogsmaanden alleen nog tot eliminaties over te gaan wanneer er huns inziens geen andere mogelijkheden overbleven. Wellicht dat daardoor ook Gerrit Jan Brinkman gespaard bleef. Al kan zijn schuldbekentenis ook een rol hebben gespeeld.

Drie diefstallen
Brinkman gaf toe betrokken te zijn geweest bij drie diefstallen. Hij roofde motorolie bij de firma Pieter Bon op de Westzijde (‘Wij dachten dat die olie voor de Duitsche Wehrmacht was, dus daarom kwamen wij ertoe die olie weg te halen.’). Hij stal met drie anderen suiker bij de Koogse firma Van Delft, waar noodrantsoenen voor de BS werden gemaakt. En hij bekende uit een opslagplaats in de Wormer Knollendammerstraat cacaoboter te hebben weggehaald. ‘Verder heb ik geen diefstallen gepleegd.’

‘Levende God’
Brinkman biechtte ook nog op gestolen goederen verkocht te hebben (‘Dat is allemaal reeds lang geleden.’), zwarthandelaar te zijn geweest en clandestien te hebben geslacht (‘maar alleen eerlijk gekocht vee’). Gecollaboreerd had hij naar eigen zeggen niet: ‘Hierop kan ik zweren bij de levende God.’
‘Hierop kan ik zweren bij de levende God.’
Gerrit Jan Brinkman sloot zijn brief af met een dankwoord annex verzoek om genade. ‘Hopende dat dit U voldoende is, wil ik U bij voorbaat mijn dank betuigen voor het feit dat ik tot nu toe gratie heb gehad en wens ik dat ik die gratie zal mogen behouden. Ik beloof hier nogmaals persoonlijk aan U dat mijn leven beter wordt. Als de oorlog over is, hoop ik dat de naam van de persoon die op mij heeft geschoten mij bekendgemaakt wordt, opdat ik hem kan bedanken voor het schot, dat mij tot inzicht heeft doen komen van het verkeerde van mijn gedrag.’
De Binnenlandse Strijdkrachten waren Brinkman inderdaad genadig. Er werden geen nieuwe kogels op hem afgevuurd. Maar op 8 mei 1945 behoorde hij wel bij de eerste verdachten die door een arrestatieploeg uit hun woning werden geplukt, in zijn geval Haaldersbroekerdwarsstraat 9b. Hij verdween in de tijdelijke gevangenis aan de Zaandamse Stationsstraat, in afwachting van een eventueel proces. De reden van zijn aanhouding lag in het verlengde van een eerdere arrestatie, een jaar eerder.

Landwacht
Gerrit Jan Brinkman vertelde er in 1945 zelf over, na te zijn ingesloten door de Politieke Opsporingsdienst: ‘Op omstreeks 26 mei 1944 ben ik opgepakt door de Landwacht te Zaandijk, ze vertrouwden n.l. mijn persoonsbewijs niet. Inderdaad was dit persoonsbewijs vals. Ik heb toen moeten verklaren hoe ik aan dit zegeltje kwam, ik heb toen gezegd dat ik dit zegeltje van een onbekende ontvangen had, per brief. Ik werd eerst uitgemaakt voor een communist en later, omdat ik kousen en shag bij mij had, voor zwarte handelaar. Hierna heeft de Landwacht bij mij thuis huiszoeking gedaan. (…) Dit zegeltje had ik echter ontvangen van mijn oom Cor Brinkman, Blauwe Arendspad.’
Door omkoping wist hij aan een bestraffing te ontkomen. ‘Ik heb nl. boter, eieren, shag en sigaretten en f 500,- gegeven aan den commandant van de Landwacht, [Frederik Willem] Koot. Hij liet mij toen vrij, maar ik moest trachten vooraanstaande mensen van de Ondergrondse aan te wijzen, dan zou hij ervoor zorgen dat een goede Ausweis in mijn bezit kwam en dat ik dus niet naar Duitsland behoefde te gaan en overal vrij van was. Dit heb ik hem niet beloofd en toen ik eenmaal vrij was, ben ik er natuurlijk niet op ingegaan.’
Operatie
Brinkman vertelde zijn ondervrager van de Politieke Opsporingsdienst ook nog over de aanslag die hem bijna het leven kostte en de beroving door het verzet. ‘Op omstreeks 16 maart 1945 is op mij geschoten [dat was dus 2 maart], waarschijnlijk door de Ondergrondse. Er werden toen 6 schoten op mij gelost; het eerste schot was raak, nl. in mijn rug. Ik ben geopereerd in het St.-Janziekenhuis door Dr. Immink, die ik een gehele verklaring heb afgelegd. Hierop heb ik een gratieverzoek ingediend bij de NBS door middel van dominee Broer van Koog-Zaandijk. Na die cacaodiefstal toen ik uit voorarrest werd ontslagen in februari 1945 ben ik op straat aangehouden door 4 personen die uit mijn zak f 3450,- haalden. Daarna moest ik snel doorrijden, anders zou er op mij geschoten worden. Dit heb ik aan verscheidene personen verteld en ik vermoed dat door hen een aanslag op mij is gepleegd, daar zij zich door mij bedreigd voelden.’
Trijntje Brinkman
Wat bij de POD vooral knaagde was of Gerrit Jan Brinkman een familielid en een Zaandamse ambtenaar had verraden.
Na de bevrijding spitste het onderzoek naar Brinkmans misdragingen zich toe op het al dan niet plegen van verraad. De aangifte tegen hem door N.V. Oliefactorij Pieter Bon Czn, waar hij in 1943 met kompanen tweeduizend liter smeerolie had gestolen, werd terzijde geschoven. Ook de andere diefstallen en de zwarte handel werden hem niet aangerekend. Wat bij de POD vooral knaagde was of hij een familielid en een Zaandamse ambtenaar had verlinkt.

Trijntje Brinkman-Kruijver, die op het Blauwe Arendspad 3 in Zaandam woonde, bevestigde dat haar echtgenoot Cornelis aan zijn neef een zegel had gegeven. ‘Een dag nadat Gerrit Jan Brinkman was gegrepen door de Landwacht is de Landwacht geweest om mijn man te halen, maar deze was reeds ondergedoken’, vertelde Trijntje na de bevrijding. ‘Gerrit Jan Brinkman wist, van wien mijn man het zegeltje had ontvangen, namelijk van Prins, Rustenburg te Zaandam. Dit had mijn man hem gezegd. Ik meen dat hij ook persoonlijk bij hem aan huis geweest is.’ Arie Prins, die op het Rustenburg 5c woonde, was distributieambtenaar en kon daardoor makkelijk aan zegels komen.
Twijfels
Trijntje Brinkman had haar twijfels over de gang van zaken. ‘Deze Prins is gearresteerd door de Landwacht en heeft 7 weken te Amsterdam vastgezeten. Ik weet niet, of hij [Gerrit Jan] het inderdaad verraden heeft, maar merkwaardig genoeg is na zijn arrestatie naar mijn man gezocht, terwijl Prins gearresteerd is.’ In de slotzin van haar verklaring nam Trijntje het toch op voor haar neef: ‘Tien dagen na de eerste huiszoeking zijn weer 20 Landwachters bij ons geweest om naar mijn man te zoeken, maar zonder resultaat. Ik denk echter niet dat hij mijn man heeft verraden.’

Arie Prins
Gelukkig voor Gerrit Jan legde Arie Prins een ontlastende verklaring over hem af. ‘Ik ben op 22 mei 1944 ’s avonds om 11 uur gearresteerd door de Landwacht en overgebracht naar Zaandijk. (…) Ook ben ik geconfronteerd met G.J. Brinkman. Deze zei in mijn bijzijn, mij niet te kennen. Ook ik kende hem niet. Ik weet niet, of hij mij verraden heeft. Hij is niet bij mij aan huis geweest.’
Dat de Landwachters in de navolgende dagen joegen op Cornelis Brinkman was toeval.
Toen zelfs de Zaandamse Landwachter Jan Stam niets nadeligs over hem vertelde, kon Gerrit Jan Brinkman opgelucht ademhalen. Stam legde uit dat hij louter was ‘gearresteerd omdat hij een vals persoonsbewijs had.’ Van verraad door de verdachte was Stam niets bekend. Dat hij en zijn collega’s in de navolgende dagen joegen op Cornelis Brinkman was toeval. De bewoner van het Blauwe Arendspad werd – net als enkele familieleden – (terecht) verdacht van hulp aan ondergedoken joden. Stam: ‘Toen wij bij zijn woning kwamen zag ik hem op een stukje land zitten. Mijn collega wilde toen op hem schieten, maar ik zei tegen hem: “Doe dat maar niet, want de afstand is te groot.” Dit was niet het geval, maar ik voelde er niet veel voor. (…) Verder weet ik van het geval Brinkman niets af. De commandant zei er niets van. Wel zei hij dat hij de familie Brinkman niet vertrouwde.’
Schadevrij
Dat gebrek aan vertrouwen bij deze nazi was terecht. Enerzijds omdat er zoveel Brinkmannen actief waren in de illegaliteit. En anderzijds omdat er eentje was die diefstallen en zwarte handel op zijn CV had staan. Gerrit Jan Brinkman kwam er uiteindelijk schadevrij vanaf. Na een tijdje in de gevangenis te hebben doorgebracht, mocht hij terug naar de Haaldersbroekerdwarsstraat. De procureur-fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam besloot in januari 1947 ‘dat de tegen betrokkene gerezen verdenking ongegrond is gebleken’. Brinkman ontsnapte aan een bestraffing. Voor de derde keer in twee jaar tijd zelfs; door respectievelijk de bezetter, het verzet en de naoorlogse vervolgers.

Na te zijn vrijgesproken trad Gerrit Jan nog hetzelfde jaar in het huwelijk. In het voorjaar van 1948 verhuisde het prille echtpaar naar een woning in Assendelft (vandaar waarschijnlijk de verwijzing naar dit dorp door bovengenoemde oud-verzetsman). Een terugkeer naar het ouderlijk huis vond zeven jaar later plaats. Gerrit Jan en zijn vrouw namen het huis en de boerderij over van hun (schoon-)ouders, die even verderop een door hun zoon gekochte dubbele woning in Haaldersbroek betrokken.

Eigen inzichten
Gerrit Jan begon een grondbedrijf, dat in de loop der jaren flink groeide. Hij was en bleef een zakenman, zoals hij zich ook al – amper twintig jaar oud – voordeed gedurende de oorlog. Alleen handelde hij toen wel volgens geheel eigen inzichten. Brinkman overleed op 20 december 1993 in zijn woonplaats Westzaan, 69 jaar oud. ‘Je wilde zo graag blijven leven/je vocht zo lang je kon./Maar deze strijd was niet te winnen/voor ons blijft de vraag, waarom?’, aldus de eerste regels van de door zijn familie opgestelde rouwadvertentie.
2 gedachten over “Het zwarte schaap van de verzetsfamilie”
Kent U de uitdrukking:
” waar Uw ogen niet waren mag uw mond niet spreken”?
Misschien vindt U deze “oprakeling” van verhalen/feiten uit de oorlog voor U, of algemeen nut een interessante bezigheid?
(80 jaar geleden reeds,maar voor velen, e.v.t nog levende betrokkenen én/óf kinderen van, nog steeds dichtbij in het geheugen)
Het staat n.l allemaal in, nu vrij toegangkelijke, archieven beschreven.
Maar realiseer U ook, dat door dit zo te publiceren, e.v.t nabestaanden van betreffende personen hier ongevraagd wéér mee geconfronteerd worden.
(Goed of fout,Waar of niet-waar)
Het waren andere tijden.
Ik persoonlijk, zie er de “toegevoegde waarde” niet zo van.
Kijk wat er in de wereld van nu gebeurd…..
Geschiedschrijving is nu eenmaal het oprakelen van gebeurtenissen uit het verleden. En soms kunnen we er iets mee in het heden.