De Amsterdamse assistent-jurist Johan (‘Han’) van Lom verraadde in januari 1945 de top van de Nederlandse illegaliteit, in een poging zijn vriendin Tjodina (‘Ini’) Tymstra uit de handen van de Sicherheitsdienst te krijgen. Zowel Ini als Van Loms vrouw Cornelia (‘Non’) schreef over die roerige periode. De liquidatie van de verrader, het lot van zijn slachtoffers (onder wie Walraven van Hall); het komt allemaal aan bod in de verhalen van de hartsvriendinnen Non en Ini. Een feuilleton op basis van hun teksten, met soms wat duiding en aangevuld met foto’s uit familiearchieven en tekeningen van Ini Tymstra.
Deel 1: De aanloop.
Deel 2: De arrestatie.
Deel 3: Blijven of niet?
Deel 4: Een nieuwe arrestatie.
Deel 5: De verhuizing.
Deel 6: De noodwoning.
Deel 7: De buren.
Deel 8: De angst.
‘Voorzorgsmaatregelen’
(Ini Tymstra, februari 1945:) ‘Vanavond is Han weg. Hij komt pas laat terug, heeft hij gezegd. Ik heb hem zo stevig mogelijk laten eten en daarna heeft hij Norit geslikt. Dat zijn zo de voorzorgsmaatregelen voor zijn avondlijke tocht. Ik ben in Han z’n bed gekropen, want de kachel is uit, tegen tien, half elf maak ik ’m nog even aan, dan komt Han tenminste in een warme kamer en krijgt nog een kop koffie. ’t Is hondskoud buiten.’
‘Ik ben bang! Ik kan niet nalaten er telkens op aan te dringen dat hij er mee uitscheidt. Hij waagt er alles aan en geen mens is hem er dankbaar voor. Maar Han is overtuigd dat ’t goed is en als hij iets wil doen wat goed is, gooit hij er alles voor opzij! Han is een zeldzame idealist, want hij stelt zichzelf en alles wat hij heeft in de waagschaal om te kunnen bereiken wat hij zich als doel stelt. En dat doel is niet een mooie positie veroveren na de oorlog, maar alleen om mensen te redden en te waarschuwen.’
‘Geen dank’
‘Een normaal mens zal ook graag helpen, maar er heimelijk op rekenen dat degene die hij geholpen heeft hem erg dankbaar zal zijn. Han rekent hier niet op, want toen ik zei dat degenen die ’t nu niet met hem eens waren hem later, als ze de resultaten zagen, toch wel erg dankbaar zouden zijn, zei Han: “Ze zullen ’t nooit weten, want ik zal ’t ze nooit vertellen.” Han hóeft geen dank. Maar ik weet ’t gelukkig wel en ik zal je m’n hele leven dankbaar blijven, jongen, voor wat je voor mij en voor anderen gedaan hebt, al zal ik ’t je nooit zeggen. Je kunt op mij te allen tijde rekenen als ik wat voor je kan doen.’
”t Vreemde is dat we altijd zo onverschillig mogelijk over dergelijke dingen spreken, maar ’t toch wel heel ernstig menen, en ’t eigenaardigste is dat Han z’n eigen daden tegenover mij altijd zoveel mogelijk kleineert; en ik spreek hem nooit tegen, maar toch ben ik ervan overtuigd dat hij wel voelt hoe ik erover denk, hoe ik hem waardeer en op hem vertrouw, en hoeveel ik van hem houd, maar als van m’n eigen broer.’
‘Erg in angst’
‘Gisteren is Han heel laat teruggekomen en ik heb heel, heel erg in angst gezeten. Ik vind maar dat je die lui [de Sicherheitsdienst] nooit kunt vertrouwen, dat doet Han natuurlijk ook niet, maar Han is overtuigd dat hij slimmer is dan zij, wat tot nu toe ook wel blijkt. Maar hij weet nooit wat ze ondertussen van hem misschien te weten zijn gekomen en of ze ’m niet in de val laten lopen. Han heeft nu beloofd dat hij altijd een telefonische afspraak zal maken. Daaruit kan hij altijd wel opmaken of ’t in orde is of niet. Hij is belangrijke dingen te weten gekomen en is vanmorgen op pad. Ik maak van die gelegenheid gebruik om met Hets gauw een wandeling te gaan maken.’
‘Hij weet nooit wat ze ondertussen van hem misschien te weten zijn gekomen en of ze ‘m niet in de val laten lopen.’
‘Tarwe-goreng’
‘Laten we eerst even kruiden gaan halen voor de tarwe-goreng, Hets. We moeten dan de Haarlemmerdijk op. We gaan langs de Bickerskerk. Heb je ooit zo’n lelijke, sombere kerk gezien? En een toren heeft ie ook al niet. Laten we gauw dit plein oversteken. Zie je hier links die fabriek. Boven de poort staat een gegoten beeld, “de IJzeren man”. Mooi, hè? En nou zijn we al in de Buiten Oranjestr. Hier begint de Jordaan. Wat zeg je, is daar een ongeluk gebeurd? Welnee, ga maar mee, dan zal je wel merken waarom daar zo’n troep mensen staat.’
‘”De lààtste Haagse hapjes!” (f 1,- per stuk). “Nog een bèètje bleekpoeier!” “Èchte Goudse kaarsen.” (f 5,- per stuk). Een dichte drom Jordanees krioelt hier door elkaar. Jongens, meisjes (vanaf 9, 10 jaar), vrouwen staan langs de stoep en in de portieken. Sommige met bordjes in de hand, waarop vliesdunne pannekoekjes liggen, of gekookte aardappels (ook per stuk), anderen met ’n trommeltje snoep, pepermunt, hete bliksem, drop, toffies, fondantjes, borstplaatjes, zuurtjes. ’t Is inderdaad goed spul, maar schandelijk duur. En toch wordt er aan één stuk gekocht. Waar de mensen ’t geld vandaan halen mag Joost weten. En ’t zijn juist weer de werklui en zwarte handelaars die ’t meeste rondscharrelen en kopen. Ach ja, die stikken in ’t geld. Als je zo’n kind ziet wisselen, haalt ze ’n hand vol bankjes los uit haar zak.’
‘Waar de mensen ’t geld vandaan halen mag Joost weten.’
‘Zware shag!’
‘Cigaretten zijn er ook altijd te krijgen. Laten we er maar ’n paar van kopen Hets, want ’t is m’n enige betaalmiddel. Ik krijg er alles voor gedaan. “Zware shag, zware shag!” “Hoeveel?”, vraag ik terloops. “60 Cent”, zegt ’t joch en hij laat me z’n doosje zien. Ze zijn slecht gerold en zien er vies uit. “De lààtste cigaretten!”, hoor ik aan de andere kant. Nu is ’t een meisje die ons een blikje onder de neus houdt. “Zijn ze goed?”, vraag ik nogal stom. “Nou, een Consi is beter, hoor, maar ze gaan best, ‘k verkoop ze veel.” Inderdaad, ze vliegen weg, en ’t zijn altijd dezelfde meisjes die er staan, daarom beduvelen ze je nooit, want dan kom je niet meer terug. Ik koop er dus maar weer vijf en we scharrelen nog een beetje rond. Borstplaten hartjes voor f 17,- en 15 maar liefst. Een reep chocola voor 15 gulden, enz.’
‘Jordaanmoeders’
‘Ineens gaan de trommels dicht en verdwijnen in de tassen. Onschuldig staan ze in de portieken te kletsen, dikke Jordaanmoeders, spichtige bakvissen en kleurige, magere kinderen met ouwewijvengezichtjes en kringen onder de ogen. Een paar dikke agenten komen aanwandelen, op hun dooie gemak. Een hele troep blijft verkopen of is nog bezig, maar schuift voor de agenten uit tot ’t eind van de straat, waar ze uit elkaar gaan, ineens verdwenen zijn in zijsteegjes en in de huizen. De straat is bijna leeg, alleen op de hoeken staan opgeschoten jongens te lummelen en in elke portiek staan een paar vrouwen te kletsen, een tas onder de arm gekneld. Na een kwartier zijn de mannen der wet verdwenen en is de markt weer in volle gang. “Nog één doosje lucifers!” Echte Consi, ’t láátste pakkie (f 60,-).”