Verhalen over de Tweede Wereldoorlog

Het verzet, de verrader, zijn vrouw en hun vriendin (5)

De Amsterdamse assistent-jurist Johan (‘Han’) van Lom verraadde in januari 1945 de top van de Nederlandse illegaliteit, in een poging zijn vriendin Tjodina (‘Ini’) Tymstra uit de handen van de Sicherheitsdienst te krijgen. Zowel Ini als Van Loms vrouw Cornelia (‘Non’) schreef over die roerige periode. De liquidatie van de verrader, het lot van zijn slachtoffers (onder wie Walraven van Hall); het komt allemaal aan bod in de verhalen van de hartsvriendinnen Non en Ini. Een feuilleton op basis van hun teksten, met soms wat duiding en aangevuld met foto’s uit familiearchieven en tekeningen van Ini Tymstra.
Deel 1: De aanloop.
Deel 2: De arrestatie.
Deel 3: Blijven of niet?
Deel 4: Een nieuwe arrestatie.
Deel 5: De verhuizing.

Na de arrestatie van Teus van Vliet, op 26 januari 1945, vindt de Sicherheitsdienst in zijn adresboekje aanwijzingen voor weer een vergadering met verzetsmensen. Die is een dag later en ook daar wordt een inval gedaan. Hierbij wordt onder andere Walraven van Hall, de bankier van het verzet, opgepakt. Hij wordt geëxecuteerd, op 12 februari. Omdat zijn arrestatie alleen indirect met Han van Lom in verband kan worden gebracht, voelen de Duitsers zich niet gebonden aan de afspraak om de nieuwste gevangenen in leven te houden.

Thijs

(Ini Tymstra, 29-1-1945:) ‘Maandag. Om 8 uur op stap, kar gehaald bij Thijs [Thije Kok, haar latere echtgenoot, met wie ze in deze dagen kennismaakt], maar helaas niemand beschikbaar. Alleen Piet.’

‘Bij ’t Museumplein viel Hans af en moesten we ’t verder met z’n 3en doen. We waren dan ook pas om 7 uur binnen. Thijs ontdekte dat hij z’n sleutel had vergeten. Piet ging op touw en blok uit, ik bleef op de kar passen.’

‘Armoede’

‘Zo in de schemer ziet ’t er hier werkelijk romantisch uit. De smalle, hoge geveltjes, nauwe steegjes en kroeg op de hoek, donkere schimmen die erin en eruit zeilen. Als de deur opengaat, hoor je ’t geroezemoes en geschreeuw soms. De deur van ’t benedenhuis staat open. Waarom zou ik niet naar binnen gaan. Als je de deur door bent, kom je in een kleine kamer, aan ’t eind is een soort raam, een onzeker flakkerend licht schijnt naar buiten. Ik kijk beter en zie dat je door dat raam in een soort kelder kijkt; om een rokend kacheltje zitten een hoop kinderen en een vrouw. Een van de kinderen steekt ’t ene takje na ’t andere aan als verlichting. Tussen hen in staat een zak, er is aan één stuk door ruzie en gesnauw. Aan de uitroepen begrijp ik eindelijk dat ze aardappelschillen uitzoeken. De oneetbare gaan in de kachel, de rest in de pan. ’t Is een triest gezicht. Soms is ’t even stil, maar dan ineens beginnen er drie, vier tegelijk te schelden en te schreeuwen. Vooral de vrouw gaat met haar schelle stem tekeer. Zo’n armoede had ik hier toch niet verwacht.’

‘Aan de uitroepen begrijp ik eindelijk dat ze aardappelschillen uitzoeken.’

‘Daar is Thijs en we kunnen eindelijk naar binnen. We brengen de lichte zaken vast naar boven (2 hoog) en gaan dan maar op een kist zitten wachten op touw en blok. ’t Is donker, koud en we hebben honger en zijn bekaf. Beneden ons horen we driestemmig zingen, vrij muzikaal. De indrukken van onze buren zijn wel tegenstrijdig!’

Opgestookt

‘Na ’t takelen gooi ik alle matrassen op elkaar, kruip onder alle dekens en kussens en slaap voor ’t eerst in een bedstee. De planken ervan zijn opgestookt, evenals de deuren en kastplanken. In Thijs heb ik een goede vriend gevonden!’

(Ini Tymstra, 30-1-1945:) ‘Vandaag is de tweede partij opgehaald, maar nu met de slee. ’n Prachtexemplaar die eerst nog in elkaar getimmerd moet worden. ’t Duurde alleen al een kwartier voor we een paar spijkers gevonden hadden. Hier gaat alles trouwens nogal langzaam en verward. We troffen elkaar bij W., [kunstschilder Henri Louis ‘Joub’ Wiertz] waar het een hopeloze vrijgezellenbende is. Piet en W.[iertz] en Thijs en Peter stonden om de kachel te kleumen en vertelden elkaar dat ze verhuizen moesten en wie wie helpen zou. Na een uur gezwam waren ze ’t er eindelijk over eens. Piet werd mij toebedeeld en daar Thijs toch eindelijk ook es moest verhuizen, zou Jan helpen trekken. Thijs zit al zeker een week gepakt en gezakt te wachten op verhuismogelijkheid. Dan klopt dit niet, dan dat niet. Nee, vlot zijn ze niet. Ik denk dat ik van allemaal ’t eerst kant en klaar in m’n hok zit.’

‘Hijsen maar’

‘Met de slee ging het toch heel wat makkelijker, al duurde het nog lang genoeg. Want ’t was allang donker toen we arriveerden. Bij de bruggen kregen we altijd een “hulpie” en halverwege kwam Thijs ons tegemoet. “Ben je al klaar”, vroeg ik nogal verbaasd. “Ach, welnee”, was ’t mistroostige antwoord. “Ik kon d’r nog niet in, want W.[iertz] was er nog niet uit.” Die verhuizing van Thijs is een studie op zichzelf waard. Enfin, we arriveerden met vereende krachten in ons slobje en toen was ’t ook gauw geleden. Touw en blok werden met levensgevaar bevestigd en: hijsen maar, jongens. Voor 8-en was alles binnen. Zelfs de bedden werden nog even in elkaar gezet. Kijk, zei Thijs, je kunt mijn huis precies zien. We kunnen elkaar zelfs seintjes geven. Zijn huis ligt precies tegenover het onze, ook even hoog. (Alleen staat ’t onze op ’n ander eiland.) Waarom vind ik dat zo prettig?!’

‘Gelukkig had ik in de koffer ’t oliepotje van Non gevonden, en met deze feestverlichting probeerde ik een beetje orde in de chaos te scheppen. Van mijn illusie om alles klaar te hebben vóór Han z’n intrede in z’n nieuwe home zou doen, kwam natuurlijk niets terecht. De kachel kon ik niet zetten, de jongens hadden er geen tijd voor. Ach, ik had wel een beetje opgeschept over “Het Huis” en nu me de tijd ontbrak om de ergste gebreken een beetje te camoufleren en ’t er gezellig te doen uitzien, kreeg Han ’t in z’n meest naakte en onaantrekkelijkste toestand te zien.’

‘De pest in’

‘Bah, ik had zwaar de pest in en kon wel huilen van teleurstelling, kou en vooral van de rommel.’

‘Bah, ik had zwaar de pest in en kon wel huilen van teleurstelling, kou en vooral van de rommel. Nee, ’t zou Han niet meevallen, zo van z’n gezellige huis in deze rotzooi te verzeilen. Kon ik nou maar die kachel aankrijgen, maar ook dat lukte me niet met al die rare pijpen. Toen ben ik de bedden maar op gaan maken, en vast gaan opruimen. Alle rommel naar de voorkamer, en alle meubels die we nodig hadden naar de achterkamer. ’t Ging geweldig en Han bleef zo lekker lang weg. Tenslotte stond alles op z’n plaats en kon je zien hoe ’t worden moest.’

Trappenhuis

‘En daar had je Han dan eindelijk. Ik hoorde z’n fluitje en ging met m’n oliepit naar de trap om hem bij te lichten. Hij zal wel geen groots idee van z’n trappenhuis gekregen hebben. Tot overmaat van ramp moest de fiets ook nog naar boven, maar we hebben ’t niet verder gebracht als tot “buurman” en daar staat ie ook best.’

‘Bij al dat gescharrel liet ik net op ’t precairste moment ’t glibberige oliepotje uit m’n handen vallen, zodat we nu in ’t stikdonker stonden. Maar Han had z’n carbidlamp bij zich en hoe hij ’t klaarspeelde in ’t donker begrijp ik nog niet, maar na enige tijd baadden we in ’t licht. Even later snorde de kachel en als toppunt van luxe: we gingen met kruiken naar bed.’

[In deel 6 van dit feuilleton: De noodwoning.]

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dit wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand te houden.

ValutaBedrag





Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.