De acht laatste (en zwaarste) oorlogsmaanden hield Dick Daalder een dagboek bij. De in Koog aan de Zaan wonende verzetsman was goed op de hoogte van de soms traumatische dagelijkse gang van zaken. Op Mei tot Mei publiceer ik in wekelijkse etappes zijn hele dagboek, met [ ] her en der wat duiding.
Vrijdag 1 december 1944
Vannacht was het donderen van het geschut uit grote verten weer hoorbaar. Er schijnen artillerieduels te zijn bij Willemstad en in de buurt van Nijmegen. Bij Bussum is gisteren een munitietrein in de lucht gevlogen. Gevolg van aanvallen van Engelse vliegtuigen. Verleden zondag zou een aanval met vliegmachines gedaan zijn op verschillende hoofdkwartieren in Nederland, o.a. Jan Tabak (?), waar de leiding van het 15de leger, dat uit Brabant teruggetrokken is, onderdak gevonden had. Zeker is een aanval op het gebouw van de Gestapo in de Euterpestraat. 11 doden. Dat is niet veel, want de heren zaten juist te lunchen in een vleugel die bij de eerste aanval niet getroffen werd, zodat zij gelegenheid hadden in de kelder te vluchten. Het gebouw van de Sicherheitsdienst schijnt grotendeels uitgebrand te zijn. Ook onder de burgerbevolking zijn slachtoffers te betreuren.
Er wordt beweerd dat wij, of althans Amsterdam, binnenkort suikerbieten op de bon krijgen in plaats van aardappelen, want de aardappelen zijn op. In Friesland en Groningen zijn aardappelen beschikbaar, 1,5 kg. per hoofd. De gemeentes kunnen ze laten halen, maar de schippers durven niet meer over de Zuiderzee te varen.
Morgenavond, 2 december om 24 uur, stopt het PEN. Dat betekent dat de electrisch bemaalde polders geen water meer kunnen uitslaan, dat de ziekenhuizen op hun noodaggregaten aangewezen zijn en dat de waterleiding op dieselolie gaat draaien. Deze heeft nog voor vijf weken olie. Daarna zal de Wehrmacht eveneens zonder electriciteit komen te zitten.
Van de week ben ik weer naar Alkmaar geweest. Het inundatiewater tussen Busch en Dam en Uitgeest stond hoog; het reikte tot 5 cm. boven de laagste stand van de trapper van mijn fiets. Ik heb dus kousen en schoenen uitgetrokken en m’n broekspijpen tot over m’n knieĆ«n opgerold. Ik reed op houten banden, die veel water schepten en maakten dat de fiets zwaar reed.
Toen ik in Uitgeest aankwam, waren mijn benen steenkoud. Op de terugweg heb ik kousen en schoenen aangehouden, en m’n broekspijpen niet omgeslagen. Ik had hierdoor iets minder last van de kou, maar ik wist ook dat er thuis nog een kachel brandde, waarbij ik mijn kleren kon drogen en mijn voeten warmen.
(Wordt vervolgd)