De acht laatste (en zwaarste) oorlogsmaanden hield Dick Daalder een dagboek bij. De in Koog aan de Zaan wonende verzetsman was goed op de hoogte van de soms traumatische dagelijkse gang van zaken. Op Mei tot Mei publiceer ik in wekelijkse etappes zijn hele dagboek, met [ ] her en der wat duiding.
Dinsdag 17 oktober 1944
Vanavond heb ik geprobeerd om met mijn vriend M.D. nog wat te wandelen in een stortbui die neerzwiepte onder de vlagen van een harde zuiderstorm. Gearmd hebben wij met horten en stoten ons een weg gebaand door de diepe duisternis naar het politiebureau om te vragen of de lichte ontploffingen die wij meenden gehoord te hebben afkomstig konden zijn van een nieuwe aanslag op de spoorwegen. Op het politiebureau zaten de agenten bij een ouderwets oliepitje met patentolie. Dat was alle verlichting die zij hadden. Zij hadden niets gehoord van een ontploffing en zo werden wij weer wat gerustgesteld. De molen Het Pink draait. Het kamwerk drijft een drukmachientje van Evert Smit aan; in Zaandam is een klein molentje, dat een dynamo drijft om accu’s te laden.
De oorlog schiet in het Oosten flink op, maar in ons land zijn de vorderingen gering. De bevrijding van Zeeuws-Vlaanderen vordert langzaam, maar gestaag. In Brabant is een enkele kilometer terreinwinst op bepaalde punten reeds een soort succes.
Onze gezant te Washington, [Alexander] Loudon, is bij Roosevelt op bezoek geweest om te wijzen op de zeer zorgwekkende toestand van ons land. Minister Gerbrandy heeft een dergelijk bezoek aan Churchill gebracht. De wil om ons te helpen is er wel bij de geallieerden, maar zij zijn onmachtig om iets uit te richten, voorlopig althans. Eens zal het wel komen, het grote offensief dat ons de bevrijding zal bezorgen, maar de tijd voor grote militaire operaties is op het ogenblik naar het schijnt voorbij.
(Wordt vervolgd)