Een aantal Zaanse bedrijven liet tijdens de oorlog de oren hangen naar de bezetter. Soms uit loyaliteit naar de nieuwe machthebbers, soms omdat er goed kon worden verdiend. Bij de Zaandamse essencefabriek Polak & Schwarz werd juist alles in het werk gesteld om de nazi’s te dwarsbomen.
De geur- en smaakstoffenfabriek Polak & Schwarz telde aan het begin van de Tweede Wereldoorlog meer joodse medewerkers dan welk ander Zaans bedrijf ook, op de Artillerie-Inrichtingen na. De tijdens de bezetting door de joodse eigenaars benoemde niet-joodse directeur Cook Brummer stelde zich op alle mogelijke manieren teweer tegen de nazi’s. Hij kreeg daarbij steun van meerdere werknemers. Maar ook zij konden niet voorkomen dat sommige Polak & Schwarz-collega’s in vijandige handen vielen. Ondanks alle verzet behoorde de Zaandamse essencefabriek tot de zwaarst getroffen bedrijven in de Zaanstreek.
Na de bevrijding maakte de onderneming de oorlogsbalans op. Hieronder is het verslag te vinden van de wederwaardigheden. Daarin is van een aantal – het overzicht is niet compleet – medewerkers de lotgevallen tussen 1940 en 1945 weergegeven.
‘Afdeling personeel.
1943 t/m 1945.
Aanvullend verslag.
VOORWOORD
Begrijpelijkerwijs waren er in de oorlogsjaren tal van gebeurtenissen, welke wij niet in ons verslag durfden opnemen. Er zijn toen in klad enige aantekeningen van gemaakt, voor zover dit mogelijk was. Na de bevrijding hebben wij dit trachten uit te werken en aan te vullen, opdat toch verschillende bijzonderheden bewaard zouden kunnen blijven. Het resultaat vindt u hierachter.
1943
Reeds in het begin van 1942 was er telkens een aan het Gewestelijk Arbeidsbureau toegevoegde Duitse ambtenaar, Beets genaamd, bij onze directie op bezoek geweest, opdat arbeiders zouden worden aangewezen voor werk in het buitenland. Dit is in het begin volledig tegengehouden.
In januari 1943 was dit echter niet meer mogelijk, zodat op 6 februari 1943 6 werknemers naar Duitsland vertrokken, hoewel niet aangewezen door de directie. De eis was geweest: 8 arbeiders. Toen de directie vroeg wie zich wilde aanmelden, opdat mensen wier gezin het minst kwetsbaar was of die nog geen gezin hadden het eerst zouden gaan, meldden zich 6 personen en er is toen net zo lang gepraat tot Beets met dat aantal genoegen nam.
Op 28 mei kregen wij plotseling bezoek van Leichner van de Rüstungsinspektion, met zijn assistent Schulze, om opnieuw een onderzoek in te stellen naar de personeelssterkte, gebouwen, enz. O.a. vroegen zij wat onze reizigers eigenlijk deden. De heer Brummer [Constant Cornelis ‘Cook’ Brummer, de directeur van Polak & Schwarz] was niet aanwezig. Zij werden dus te woord gestaan door de heren [J.J.] Bleeker en Scheerman en vroegen aan de Chef Personeel Afdeling een lijst in te zenden van alle personeelsleden. Op deze lijst moest achter de naam tevens de functie van de persoon vermeld worden. Hieraan is geen gevolg gegeven.
1944
4 Januari 1944 werd de heer A.A. [de voormalige joodse directeur Aaron Adolph] Schwarz weggevoerd naar [de gevangenis in] Scheveningen. Op 22 februari kwam hij weer terug, om echter op 31 maart opnieuw weggevoerd te worden.
Op 1 februari hebben wij zelf legitimatiebewijzen ingesteld, waardoor het onze werknemers mogelijk was zich bij één of ander onderzoek op straat of bij razzia’s te legitimeren en wegvoering, resp. arrestatie te voorkomen. Dit was een waagstuk, daar wij dit geheel op eigen initiatief hebben gedaan en er desondanks in hebben vermeld dat betrokkene zijn werk in overleg met de Duitse instanties ongehinderd moest kunnen voortzetten.
Er zijn ons 2 gevallen bekend waarin deze legitimatiebewijzen dienst hebben gedaan. De heer J.P. Baas, vertegenwoordiger, is daardoor ontsnapt in Groningen aan fietsenvordering en mejuffrouw [Vera] van Hall, maatschappelijk werkster, heeft daardoor op een bepaald moment, toen er afzetting was in Hilversum, vrij doorgang gekregen.
‘Op 12 mei werd mejuffrouw W. Wilson weggevoerd.’
Op 12 mei werd mejuffrouw W.[ilhelmina, ‘Wietske’] Wilson weggevoerd [ze had haar joodse verloofde en collega Martijn Prins proberen te helpen bij diens onderduik] en op 22 mei de heer J.J. Bleeker. Laatstgenoemde kwam op 22 juni weer terug.
Inmiddels hadden wij een “sociale voorman” moeten aanstellen. Het NAF (Nederlands Arbeidsfront) wilde M. Koene. Wij daarentegen benoemden K. Woudt. Deze heeft één keer een vormingsbijeenkomst bijgewoond en daar zulke afwijkende meningen verkondigd, dat men hem als sociale voorman wilde afzetten. Na een onderhoud met een propagandist van het NAF, afdeling Zaandam, nam deze er toch genoegen mee dat K. Woudt sociale voorman bleef. Hij heeft zich echter nooit veel aan de oproepen van het NAF gelegen laten liggen. Een bedrijfsappèl is in ons bedrijf nooit gehouden.
Op 23 oktober was er een grote razzia in Hilversum. Alle mannen werden op het sportterrein bij elkaar gebracht. De avond vóór de razzia kwam de heer Brummer met zijn zoon en Noordijk hierheen gevlucht. Hij heeft op de dag van de razzia zelf, door verschillende van onze arbeiders een wenk te geven, gemaakt dat zij uit de rij konden glippen. Verscheidene van deze mannen zijn later gedwongen om graafwerk te doen op de Veluwe, in Overijssel, enz.
Op 7 december werd de nachtwacht in Zaandam, welke van het begin van de oorlog af was ingesteld, vooral met het oog op brandgevaar bij bombardementen, voor de mannen beneden 40 jaar gevaarlijk, omdat zij de kans liepen zomaar voor arbeid in Duitsland te worden weggehaald. Daarom is toen de wacht ingesteld voor mannen boven de 40 jaar. Tot de bevrijdingsdag (5 mei 1945) heeft deze wacht gefunctioneerd.
BIJZONDERHEDEN OVER VERSCHILLENDE PERSONEELSLEDEN
H.[enri] van Witsen [Amsterdam, 23-10-1895 – Auschwitz?, 22-5-1944?]
Is in 1944 naar Brussel gegaan en is daar ondergedoken met vrouw en kinderen. De heer van Witsen is kort voor de bevrijding van België verraden door een Poolse Jood, die werktuig van de SS was. De heer Van Witsen heeft 5 dagen gevangen gezeten op Avenue Louise en is daarna met een speciale trein via Westerbork naar Auschwitz gebracht. Aldaar zijn bij aankomst alle mannen boven 45 jaar in de gaskamers gebracht, n.l. 1500 van de 2000. Onder deze mannen bevond zich ook de heer Van Witsen.
Ph.[ilip]Pool [Amsterdam, 6-2-1907 – Sobibór, 16-7-1943]
Was ondergedoken en heeft zich te veel op straat vertoond. Hij is toen gearresteerd en naar Westerbork vervoerd. Zijn vrouw en kind [Matthijs] eveneens. Het kind is in het z.g. “weeshuis” aldaar gebracht, omdat het ziek was, en is daar gestorven. In september 1944 is de heer Pool vanuit Westerbork weggevoerd [klopt niet, hij werd ruim een jaar eerder afgevoerd naar Sobibór], terwijl zijn vrouw ziek lag, zodat zij hem niet meer heeft gezien. In het kamp is het 2e kind geboren. Van de heer Pool is nooit meer iets vernomen.
‘Was ondergedoken en heeft zich te veel op straat vertoond.’
S.[iegried Joseph] Pop [(Amsterdam, 15-5-1902 – Bergen-Belsen, 22-2-1945]
Is met zijn vrouw weggevoerd uit Amsterdam. Was in veel concentratiekampen in Duitsland. Mevrouw Pop is viermaal ziek geweest. Zij heeft typhus, geelzucht, ischias en vlektyphus gehad. Haar man is van uitputting gestorven. Een week vóór zijn dood heeft zij hem nog gezien. Toen de Russen kwamen opzetten, is zij met 2000 anderen in een trein gezet, gedurende 14 dagen. Al die tijd kregen zij per persoon 2 stukjes brood, ter dikte van 3 sneden, en 2 x 4 aardappelen per dag. 500 Mensen zijn in die trein overleden. In Tröbitz is zij door de Russen bevrijd. Daarna stierven nog ongeveer 300 mensen.
Mejuffrouw W.[ilhelmina ‘Wietske’] Wilson [Zaandam, 11-4-1920]
Op 12 mei 1944 gearresteerd wegens Jodenbegunstiging. Naar Vught gebracht. Kort na haar veroordeling en na het grote offensief van september in Frankrijk op de trein gezet. Zij was toen nog niet geheel genezen van een operatie. Heeft uit de trein een briefje geworpen met de mededeling dat zij waarschijnlijk naar Oranienburg ging.
In 1945 kwamen wij tot de conclusie dat zij in Ravensbrück was. Op 17 augustus werd een telegram ontvangen uit Halmstadt met het bericht dat zij verpleegd werd wegens “weakness“. Later is zijn naar Lidingö (Zweden) vervoerd, naar een Nederlands ziekenhuis. In april 1947 thuisgekomen.
J.[oseph] Fransman [Amsterdam, 5-5-1907]
Ondergedoken op 21 februari 1942. Heeft op verschillende adressen gewoond. Stond geregeld met zijn vrouw in contact. Is na de bevrijding in mei 1945 weer opgedoken.
L.[eo] Zeldenrust [Amsterdam, 5-11-1905 – Koog aan de Zaan, 26-12-1966]
Was ook met gezin ondergedoken bij onze werknemer C.[or] Flipse. Dook na de bevrijding weer op.
Ir. L.[eonardus] Kuiper [Surabaja, 28-4-1911]
Is ondergedoken toen zijn vrouw [Elly Kuiper-Hofste] in mei 1944 gearresteerd was wegens Jodenbegunstiging. Zijn vrouw is eerst naar Vught gebracht en in september 1944 naar Ravensbrück getransporteerd, waar zij is overleden. De heer Kuiper dook na de bevrijding weer op.
A.[ndries] Davids [Rotterdam, 30-11-1905 – Golleschau, winter/voorjaar 1945]
Was tot 4 september 1944 in Westerbork. Daar hij inkoper voor het kamp was, kon hij het gehele land doorreizen en kwam dan ook regelmatig aan de zaak. Tevens kon hij berichten meenemen van andere in Westerbork aanwezige Joden. In september werd hij naar Duitsland vervoerd. Zijn zuster heeft hem in januari 1945 gezien in het kamp Golleschau. Later is hij van daar geëvacueerd met onbekende bestemming.
‘Op 26 oktober 1945 ontvingen wij bericht via het Nederlandse Rode Kruis dat de heer Cohen Beer is omgekomen bij torpedering van het schip waarmee hij van Thailand naar Japan werd gebracht.’
E.P.A. [Ernst Paul Alexander] Cohen Beer [Amsterdam 23-3-1904 – Subic Bay, 21-9-1944]
Op 26 oktober 1945 ontvingen wij bericht via het Nederlandse Rode Kruis dat de heer Cohen Beer is omgekomen bij torpedering van het schip waarmee hij van Thailand naar Japan werd gebracht. Hij was bij het uitbreken van de oorlog in Palestina. Daarna is hij naar Indië gegaan. Hij moest dienst nemen en is later als krijgsgevangene naar Singapore gebracht.Van daar naar Thailand met het bovenvermelde gevolg. Zijn vrouw [Annie Sara Rabbie] is in een concentratiekamp op Java geweest. In oktober 1945 ontvingen wij van de firma Ellinger bericht dat zij in een ziekenhuis was opgenomen. Later is zij naar Nederland vervoerd en in het Centraal Israëlitisch Ziekenhuis verpleegd. Na haar herstel is zij naar Amerika vertrokken.
A. Goldsteen
11 april 1939 gemobiliseerd ingevolge B.O.U.V. (buitengewone oproep uitwendige veiligheid). Tot 30 april 1940 gestationeerd geweest aan de Moerdijkbrug (Luchtverdedigingspunt Willemsdorp). Toen overgeplaatst naar Dordrecht-Zwijndrechtbruggen (Luchtverdedigingspunt Zwijndrecht), waar op 10 mei 1940 de gevechten tegen Duitse parachutisten geopend werden. Na 10 dagen krijgsgevangenschap in vrijheid gesteld, daarna belast met de afwikkeling en demobilisatie van zijn onderdeel en vervolgens medio juli 1940 met groot verlof.
Werkzaamheden bij P.&S. hervat ten kantore Zaandam. In oktober 1940 op reis gezonden, speciaal voor het pousseren van Mokafé en Teroma bij koffie- en thee-importeurs en -handelaren te Amsterdam. Daarna speciaal belast met het bewerken van banketbakkers te Amsterdam, Den Haag en Rotterdam, in samenwerking met de resp. grossiers ter plaatse (A.B.C. Kalmeyer en “Maasstad”). In 1942 ook de stad Utrecht erbij gekregen, voor het winnen van nieuwe relaties. Route werd toen Amsterdam en Utrecht, waar alle firma’s bezocht mochten worden die voor onze producten in aanmerking kwamen en nog geen klant waren.
In 1943 door onmogelijkheid van reizen alleen te Amsterdam gewerkt. Januari 1944 opgeroepen voor arbeidsinzet (Schiphol Amsterdam), doch via attesten steeds uitstel gekregen.’
[Het vervolg van de tekst ontbreekt, waardoor de exacte personalia en het lot van A. Goldsteen niet bekend zijn.]