Het einde van de twee grootste verzetsiconen die Nederland kent, vond plaats bij een zogenoemde ‘Mauer-muur’ in Haarlem. Hannie Schaft werd er op 21 maart 1945 gearresteerd, Walraven van Hall stierf er anderhalve maand eerder voor een vuurpeloton. Ook een Duitse onderofficier blies er zijn laatste adem uit.
Drama
Aan de Haarlemse Jan Gijzenkade staat sinds 1950 een in Franse kalksteen uitgehouwen beeldengroep. De maker, Theodoor van Reijn, heeft een knielende man en vrouw gecreëerd die samen een krans neerleggen. Op het voetstuk staat de bijbeltekst ‘En nu blijft geloof hoop en liefde deze drie doch de meeste van deze is de liefde.’ Het beeld herinnert aan het drama dat zich 25 meter verder, aan de andere zijde van de weg, heeft afgespeeld. Dat drama begint voor Zaandammer Walraven van Hall op 10 februari 1945, zijn 39ste verjaardag.

Roofbende
Die zaterdag pleegt een groepje voormalige leden van de Raad van Verzet, dat zich de voorgaande weken heeft ontwikkeld tot een roofbende, een gewapende overval.
Die zaterdag pleegt een groepje voormalige verzetsstrijders, dat zich de voorgaande weken heeft ontwikkeld tot een roofbende, een gewapende overval op een rijwielhandelaar. Het betreft de broers Ko en Piet van der Haas, de broers Jakobus en Dirk van der Heijden, Peter van Sloten en Simon van Frank. De zes rijden met hun buit door Haarlem-Noord. Formeel maken ze deel uit van de Haarlemse Raad van Verzet. Daarvan is de leiding in handen van Mattheus Anthonius Franciscus van der Wiel, schuilnaam Frans Bronkhorst. Het wrange toeval wil dat Van der Wiel ook de commandant is van Hannie Schaft, het ‘meisje met het rode haar’. Daarover later meer.
Overvallen
Het van de RVV afgedreven groepje avonturiers heeft in de voorgaande weken al een paar maal eigenzinnig gehandeld en – vooral ten eigen bate – overvallen uitgevoerd. Op 10 februari komen ze na hun laatste rooftocht aangereden uit de richting van het Spaarne. Ze sturen hun auto over de Jan Gijzenkade en naderen de Jan Gijzenbrug, die bij de kruising met de Rijksstraatweg ligt. Bij de brug steekt Marinus Johannes van den Berg zijn hand op; hij wil graag meerijden. Op vrijwel hetzelfde moment maken drie leden van de Feldgendarmerie een stopteken. Ze staan bij de antitankmuur achter de Jan Gijzenbrug en willen de auto als onderdeel van een routinecontrole doorzoeken.
Dan gaat het mis. Om te kunnen wegkomen schiet een van de inzittenden met een machinegeweer op de Duitsers. Een onderofficier valt dodelijk getroffen neer, een Gefreiter (soldaat eerste klas) en Marinus van den Berg raken gewond. Het Rode Kruis van de Wehrmacht vervoert de gewonden naar een lazaret in Heemstede. De Feldgendarmerie bergt het lichaam van de officier.

Todeskandidaten
De Sicherheitspolizei neemt zoals gebruikelijk represailles.
Om 20.00 uur noteert een agent van het bureau Rijksstraatweg de schietpartij in het politierapport van die dag. Even later informeert de Haarlemse politie de Sicherheitsdienst in Amsterdam over het incident. De Sicherheitspolizei, die sinds juli 1944 in de plaats treedt van de opgeheven rechtbanken, neemt zoals gebruikelijk represailles. Dat verloopt via meerdere schijven. In opdracht van Aussenstelle-leider Willi Lages belt zijn ondergeschikte Friedrich Viermann met SiPo-bevelhebber Karl Schöngarth. Die geeft opdracht om acht gevangenen te executeren. Viermann, in 1949: ‘Ik heb toen aan Dr. Schöngarth acht namen van zg. Todeskandidaten opgezonden, die stonden bovenaan de lijst van terdoodveroordeelden.’

Zenuwachtig
Samen met zeven andere gevangenen uit het cellencomplex aan de hoofdstedelijke Weteringschans wordt de twee weken eerder gearresteerde Walraven van Hall op 12 februari 1945 naar de Jan Gijzenkade vervoerd. De Duitsers drijven intussen een groep burgers naar de executieplaats, een lege plek voor de antitankmuur. Onder hen bevindt zich naar verluidt ook Hannie Schaft. De 10-jarige Jan Heerze is er die maandag eveneens bij. Hij beschrijft de gebeurtenissen in het kinderboek Februari ’45. Een verhaal uit de hongerwinter. ‘Duitsers waren zenuwachtig. Onderofficieren liepen snauwend heen en weer, soldaten hielden voortdurend hun machinepistolen op de mensen gericht. “Ze willen ons vermoorden!”, schreeuwde opeens een vrouwenstem uit de menigte. Er ontstond beweging in de rijen. Verwarde uitroepen. Een Feldwebel brulde: “Stilte! Stilte!” Een man die een stap naar voren deed, kreeg een stoot met een geweerkolf tegen zijn borst. Hij tuimelde achterover. Op hetzelfde moment naderden over de Rijksstraatweg met grote snelheid drie overvalauto’s. Het rumoer verstomde. Uit de eerste wagens sprongen SS’ers. Een paar gingen vlak voor de toeschouwers staan, anderen stelden zich op in een lange rij, het geweer aan de voet. Toen ging de klep van de achterste wagen open. Het werd doodstil op de Jan Gijzenbrug. Een man viel half de auto uit, en nog een, en nog een.’

Een Feldwebel brulde: ‘Stilte! Stilte!’
Ingeborg de Wit
Ingeborg de Wit, in 1945 17 jaar oud, schrijft later een brief aan de weduwe van dominee Henk de Jong, een van de acht slachtoffers. ‘Op de dag van de fusillade waren mijn broer en ik op weg om sprokkelhout te vergaren voor mijn moeder. De vorige dag waren wij getuige van het neerschieten van een Duitse officier op een fiets, die over de brug reed. We vlogen vlug terug naar huis van angst om onze moeder hiervan te vertellen. Op diezelfde plaats, een beetje verder van de brug, is uw man vermoord, de volgende dag op dezelfde tijd. Wij werden ruw door Duitse soldaten langs de kade geforceerd tezamen met andere mensen op een zekere plaats te staan. Toen arriveerde de Duitse overvalwagen met SS’ers en soldaten en acht schamel geklede personen.’
Rob Hahn
Ook de 9 jaar oude Rob Hahn moet die maandag toekijken. In 2002 vertelt hij: ‘Ze werden eruit geknuppeld met de kolven van geweren. Anders dan iedereen denkt zijn ze niet op de plaats van het monument neergeschoten, maar aan de overkant. Ze stonden zo dat het schootsveld van de Duitsers over het water van de Jan Gijzenvaart lag.’ De toeschouwers worden gedwongen te kijken. Het is vijf uur ’s middags. De leider van het executiepeloton, Hans Stöver, geeft zijn Wachzug het bevel om te schieten. Ingeborg de Wit: ‘Ik herinner mij nog de explosie van de geweren van de Duitse soldaten. Wij waren verslagen, bang en vol haat. We werden geforceerd langs de slachtoffers te lopen, maar ik wilde niet kijken.’

Bleekemolen
Kort voor de fatale schoten klinkt er een schreeuw. Walraven houdt zich aan de belofte die hij eerder die dag doorgaf aan zijn vriend Jaap Buijs, die één cel verder vast zit. Omstanders horen hem roepen: ‘Ik denk aan je, Tilly.’ Luttele seconden later valt hij dodelijk getroffen neer. Als Rob Hahn later op de dag teruggaat naar de plek van de executie ziet hij de acht lichamen in de loopgraven naast de Rijksstraatweg liggen. ‘Hoe lang ze daar gelegen hebben, weet ik niet meer.’
Kort voor de fatale schoten klinkt er een schreeuw.
De Amsterdamse begrafenisondernemer en trouwe SS’er en NSB’er Johannes Bleekemolen en garagehouder Pierre van der Lee halen de slachtoffers in de vroege avond op en vervoeren ze per vrachtwagen naar het Kennemerduingebied. Daar verwijdert Bleekemolen hun schoenen en ringen. De schoenen neemt hij mee naar huis. Ze dienen als brandstof voor zijn kachel. De ringen overhandigt hij aan de Sicherheitspolizei. De lichamen worden begraven in het duinzand nabij de Zeeweg. Vijf dagen later stuurt Bleekemolen de begrafenisrekening, ƒ 195,- per persoon, naar de gemeente Haarlem.

Mauer-muur
Haarlemmers noemen de versperring de ‘Mauer-muur’, maar het is in werkelijkheid een serie betonblokken met daartussen gespannen prikkeldraad. De hieronder afgebeelde muur, die soms te vinden is bij artikelen over Hannie Schaft, stond een paar honderd meter verderop in Haarlem, bij een toegang tot de wijk De Krim.

Rebecca Sieval
Jo Schaft – ‘Hannie’ in de illegaliteit – heeft in de middag van 21 maart 1945 samen met Truus Oversteegen een poging gedaan om Rebecca Sieval te liquideren. Op de hoek Twijnderslaan-Kleine Houtweg in Haarlem schieten de twee jonge vrouwen meerdere malen op deze informante van de Sicherheitspolizei. Het is prachtig, zonnig weer, maar desondanks draagt Sieval een bontjas. Die redt haar leven; de kogels blijven steken in de dikke vacht.

Familie Elsinga
Na de mislukte aanslag fietst Jo naar de familie Elsinga, die aan de Haarlemse Buitenrustlaan 22 woont. Het is haar vaste onderduikadres. Jo heeft haast; ze is bezig met het in kaart brengen van de Noord-Hollandse kustverdedigingswerken en wil daarmee verder gaan. Na snel wat te hebben gegeten, zegt ze tegen de Elsinga’s niet op de Buitenrustlaan te zullen slapen. Ze wil in IJmuiden overnachten. Jo vertrekt met in haar fietstas een pakje met zes boterhammen en een stapeltje illegale krantjes.
Jo vertrekt met in haar fietstas een pakje met zes boterhammen en een stapeltje illegale krantjes.
In de vroege avond arriveert Jo bij de Jan Gijzenbrug. Twee leden van de Feldgendarmerie houden haar tegen en kijken in haar fietstas. Ze zien de exemplaren van de illegale Waarheid. Onvermijdelijk gevolg is dat ze gearresteerd wordt. Via de Ripperdakazerne en de Ortskommandantur wordt ze overgebracht naar het Huis van Bewaring in Haarlem. Bewaker W.A. Haverkort is er getuige van dat drie Duitse militairen haar de koepelgevangenis aan de Oostvest binnenvoeren: ‘Haar handtas werd leeggehaald, daar kwam een revolver uit. Ik kreeg de indruk dat het een voornaam persoontje moest zijn. Ik dacht nog: “Verdomme, ze hebben er weer eentje van de ondergrondse.” Ze werd gebracht naar cel 18 of 19, op de eerste etage.’
Emil Rühl
Wanneer Kriminalsekretär Emil Rühl diezelfde avond de gevangenis bezoekt, hoort hij daar dat er een jonge, bewapende vrouw gevangen is genomen. Hij besluit om haar mee te nemen naar de gevangenis aan de Amstelveenseweg in Amsterdam. Rühl: ‘Ik zat toen achter in de auto en dacht: “Wie kan dat zijn?” Bij Halfweg wist ik het en vroeg: “Bist du Hannie Schaft?” Ze draaide zich om en zei: “Ja.”’

‘Mörderin’
In het Amsterdamse Huis van Bewaring wacht Jo eenzame opsluiting. Aan haar celdeur komt een bordje met het woord ‘Mörderin’. Ze ondergaat lange verhoren en bekent vijf aanslagen op collaborateurs: Piet Faber (8 juni 1944), Willem Ragut (21 juni 1944), Willem Meindert Willemsen (5 september 1944), Willem Zirkzee (1 maart 1945) en Ko Langendijk (15 maart 1945). Daarmee is haar lot bezegeld. Van hogerhand komt de opdracht om haar dood te schieten.
‘Au’
Op 17 april rijden Maarten Kuiper, Mattheus Schmitz, Fritz Korbs en Willy Hermann Klüting met Jo Schaft ’s avonds via de Zeeweg bij Overveen de duinen in. Ze slaan bij een zandweg rechtsaf en stoppen na zo’n honderd meter. Maarten Kuiper: ‘Nadat wij op de plaats waren aangekomen ben ik uit de auto gestapt met het meisje en liep toen in de richting van de duinen. Schmitz liep achter mij. Ik was de enige die uitgerust was met een machinepistool. Ten tijde dat ik met haar liep te praten, hoorde ik plotseling een schot afgaan, waarop het meisje een kreet liet horen: “Au.” Zij stond nog te sidderen. En daar ik meende dat het schot niet juist was geplaatst, plaatste ik mijn machinepistool op haar linkerschouder en gaf een vuurstoot, waarop zij onmiddellijk in elkaar zakte.’ Schmitz heeft zijn 9mm-FN pistool per ongeluk gevuld met 7,65mm-kogels, wat verklaart dat zijn poging mislukt om Jo te doden met een nekschot.
‘Ik hoorde plotseling een schot afgaan, waarop het meisje een kreet liet horen.’

Duinzand
Gefreiter Korbs graaft een ongeveer 60-75 centimeter diepe kuil in het duinzand. Daarna wordt het lichaam van Jo Schaft daarheen gesleept en met zand bedekt. Zij ligt een paar honderd meter ten noorden van de plek die na de bevrijding wordt ingericht als Erebegraafplaats en die uiteindelijk haar laatste rustplaats zal worden. Walraven van Hall en zijn zeven lotgenoten liggen tot hun herbegrafenis een paar honderd meter zuidelijk van die aanstaande begraafplaats. De Haarlemse Mauer-muur is de twee iconen van het Nederlandse verzet fataal geworden.