Verhalen over de Tweede Wereldoorlog

Gevlucht. Zaandam/Westerbork/Koog-Zaandijk

Elders op deze website is te lezen dat tussen juli 1942 en april 1945 rond de driehonderd joodse gevangenen uit kamp Westerbork wisten te ontsnappen. Bij zes van hen was er sprake van een Zaanse link.

Jacques Presser en Loe de Jong hielden het er op dat van de ruim 100.000 joden die in het Durchgangslager Westerbork werden opgesloten er 210 in slaagden om te vluchten. Later onderzoek wees uit dat ruim driehonderd vluchtelingen dichter bij de realiteit kwam. Hoeveel het er precies waren, zal nooit helemaal duidelijk worden. Vast staat wel dat tussen 1 juli 1942, toen Westerbork een doorvoerkamp werd, en de plaatselijke bevrijding, op 12 april 1945, in ieder geval zes joodse gevangenen wisten te ontsnappen die aan de Zaanstreek kunnen worden gelinkt. Vijf van hen woonden daar tot hun gedwongen vertrek in 1942. Eén man kon na zijn vlucht uit het kamp onderduiken in Koog-Zaandijk. En dan was er ook nog een Zaandammer die kort na zijn deportatie uit Westerbork uit de deportatietrein ontsnapte. Hieronder hun ervaringen, in chronologische volgorde.

7 juli 1942: Nandor, Elsa en Dorrit Pollak

Vader, moeder en hun negentienjarige dochter Dorrit Polak waren op 2 februari 1942 van Zaandam naar kamp Westerbork vertrokken. Als gevolg van ziekte gaf dit Slowaaks-Oostenrijkse echtpaar twee weken later dan de andere buitenlandse joden in die gemeente gehoor aan het bevel om naar Drenthe te vertrekken. Op 27 juni van dat jaar stuurde de Rijksrecherchecentrale in Den Haag een brief naar de commandant van Westerbork. Daarin stond dat er geen bezwaar was ‘aan den oproep van den Joodsche Raad om op 1 Juni 1942 naar Amsterdam te komen gevolg [te] geven’. De oproep gold een aantal Westerbork-gevangenen. Tussen de ‘begunstigden’ (die dag waren dat onder anderen elf Zaanse joden) bevond zich ook het gezin Pollak. Dat greep deze kans aan om onder te duiken. Op 13 juli stuurde Westerbork-commandant Jac. Schol een brief naar de Zentralstelle in Amsterdam: “Von Transport, dass am 7. Juli nach Amsterdam ging (bis 11.7) sind nicht zurückgekommen Nandor Pollak, Elsa Pollak-Goldman, Dorrit Pollak.” Vader, moeder en dochter Pollak doken onder en haalden levend het eind van de oorlog. Onbekend is waar ze tussen juli 1942 en mei 1945 verbleven. De familie Pollak had, voor zover tot nu toe bekend, een primeur. Zij waren de eersten van ruim 250 joden die zonder toestemming Durchgangslager Westerbork verlieten.    

Kaart van Dorrit Pollak uit de Joodse Raad-cartotheek

28 februari 1943: Eugen Suschny

Zaandammer Eugen Suschny (1895) belandde tot driemaal toe in Westerbork, maar wist telkenmale te ontkomen aan deportatie naar Oost-Europa. In de winter van 1943 ontsnapte hij uit het kamp en bleef drie maanden op relatief vrije voeten. Hij werd daarna opmerkelijk genoeg niet onmiddellijk, zoals meestal gebruikelijk was, voor straf naar een concentratie- of vernietigingskamp gestuurd. Dat betekende zijn redding.

Eugen Suschny woonde al sinds 1920 in Zaandam. Hij werd daar ingeschreven als ‘Oostenrijker, zonder religie en meubelfabrikant’. Van 1925 tot en met 1942 was zijn adres de Ooievaarstraat 43 in Zaandam. Op 19 januari 1942 werd hij ingeschreven in kamp Westerbork. Hij werd vanuit zijn woonplaats naar Drenthe verbannen, net als de meeste andere Zaandamse joden van buitenlandse komaf. De Nederlandse joden kregen nog even uitstel van een transport naar Westerbork. Zij werden aanvankelijk in grote meerderheid samengedreven in het Amsterdamse Judenviertel, het voorportaal van Westerbork.

Zijn vroege komst naar het kamp betekende dat Suschny een plek kreeg op de Stammliste. Op die schijnbaar beschermende lijst stonden de geïnterneerden die vóór 1 juli 1942 in kamp Westerbork kwamen, met name buitenlandse joden. Het betekende uitstel, maar uiteindelijk voor bijna niemand afstel van deportatie. Eugen Suschny beheerste het Nederlands en was handelaar. Wellicht werd hij daarom ingezet als inkoper. Dat gaf hem de mogelijkheid tot reizen en om bij bedrijven bestellingen te plaatsen ten bate van kamp Westerbork. Misschien dat de Zaandammer tijdens één van die dienstreizen is ontsnapt.

Zowel in de kampadministratie als op een kaart van de Joodse Raad is te lezen dat Suschny op ’18-2-43 vermist’ werd. Hij moet op of kort vóór die datum de benen hebben genomen. Een nieuwe aantekening maakt duidelijk dat hij op ’29-5-43 weer in Westerbork’ was. Hij was opgepakt in de Amsterdamse Deurloostraat, waar hij sinds 19 mei ingeschreven stond op nummer 120 II.

Suschny ontliep de deportaties. Met behulp van medewerkers van de Antragstelle (die bemiddelde bij het verkrijgen van een transportvrijstelling) overtuigde hij de kampleiding ervan dat hij een Mischling was, een kind van een joods en een niet-joods persoon. Hij wist aan een nieuwe Sperre te komen en werd zelfs in oktober 1943 uit kamp Westerbork ontslagen. Maar amper een jaar later werd hij daar voor de derde keer vastgezet. Ditmaal belandde hij zelfs in de strafbarak. Vanwege zijn (vermeende) status als kind van gemengde ouders hoefde hij toch niet mee met de deportatietrein naar een buitenlands concentratiekamp. Hij kon zelfs tot de bevrijding in Westerbork blijven, als een van de weinigen. Eind juni 1945 keerde hij terug naar de Ooievaarstraat. Op 2 januari 1973 overleed Eugen Suschny in Zaandam.

Kaart van Eugen Suschny uit cartotheek Joodse Raad. “18-2-43 vermist”

29 mei 1943: Iris Harriët Eisendrath

Aan de ontsnapping van Iris Harriët Eisendrath (1915), die tot haar gedwongen vertrek met haar familie in de Zaandamse Bootenmakersstraat woonde, wijdde ik een hoofdstuk in mijn boek Eisendrath, een verzonken familie (1845-1945). Dat neem ik hier onverkort over. Iris’ ontsnapping uit het Durchgangslager betekende overigens alleen uitstel. Enkele maanden later werd ze als gevolg van verraad opnieuw gearresteerd. Een tweede vluchtpoging uit Westerbork, ditmaal met haar eveneens opgepakte zus Leonie (‘Lidy’), mislukte. Op 3 september 1943 werden beide zussen in Auschwitz vergast.

Het is een wat vreemde dag in Westerbork. Niet omdat de kampcommandant een jood trapt die zijn achterwerk naar hem heeft gericht. Eerbied moet er zijn en ook al heeft de man zich alleen maar afgedraaid opdat hij goederen kan laden, zulk wangedrag mag niet ongestraft blijven. Aan die schop is dus niets vreemds. Evenmin merkwaardig is de oekaze van diezelfde commandant dat zijn gevangenen vanaf heden gedurende werktijd niet meer midden op de hoofdweg, de Boulevard des Misères, mogen wandelen. De zijkant is voor hen goed genoeg. Het bijzondere zit hem ook al niet in de aankomst van 354 nieuwe ‘gasten’ uit Amsterdam. Er is bijna dagelijks verse aanvoer en deze kunnen nog wel worden toegevoegd aan de ruim elfduizend die hier al logeren. Afwijkend is wel de opsluiting van drie ariërs in de strafbarak. Ze worden voorzien van een ster op hun kleding en een band om hun arm met daarop een niet te missen ‘S’. Het trio is even eerder in het kamp doorgedrongen om één hunner echtgenotes een pakje te bezorgen. Eén ongewenste bezoeker had nota bene een NSB-speldje op. Nu ze zijn betrapt, lopen ook deze ‘jodenvrienden’ het risico van een transport oostwaarts.

Het trio past nog in barak 67, want – ook dat is apart – er zijn deze 29ste mei twee personen uit Westerbork gevlucht. Hoe ze dat voor elkaar kregen weet niemand, maar vrijwillig terugkomen doen ze niet. Onverwacht zijn er dus plekken beschikbaar in het gevangenisdeel waar normaal alleen joden met een overmaat aan vrijheidsdrang zitten, in afwachting van hun versnelde deportatie.

“Vlak achter het prikkeldraad van het kamp bloeien statig de paarse lupinen”, legt een Westerborker begin juni in zijn dagboek vast. “Tussen de lupinen verheffen zich om de paar honderd meter de torens, waar marechaussees met de barse helm op de rode, boerse kop en de angstwekkende karabijn binnen het bereik van de hand de wacht houden om ontvluchting te voorkomen. Langs het draad patrouilleren marechaussees met de karabijn aan de forse schouder. Ook de lupinen staan onder strenge bewaking.” Op hetzelfde moment schrijft in Amsterdam een jonge joodse vrouw op een velletje briefpapier dat ‘duiken’ niet meevalt. “Als je je altijd moet verbergen word je ook gek, maar toch geloof ik dat ik dat nog verkiezen zou, want ik geloof dat Polen voor de meesten absoluut het einde is. Als je alleen maar hoort hoe de mensen van Westerbork worden vervoerd naar Polen, dan houd je niet veel illusies meer over.”

De angst voor de bewaking, het prikkeldraad, de wachttorens en de karabijnen weerhouden Iris Eisendrath en haar stadgenoot Gottfried Cosman er niet van om te kiezen voor de gekmakende onderduik. Het duurt even tot hun ontsnapping, een zeldzaamheid in kamp Westerbork, wordt opgemerkt. Pas de volgende middag zendt de detachementscommandant een opsporingstelex naar de politie waarin hij Cosmans vermissing meldt. “Opsporingsmaatregelen zijn getroffen.” Er gaat nog een nacht overheen voordat ook Iris op de telex verschijnt. Buitenstaanders schrijven haar naam zelden correct. Meestal verwisselen ze de laatste twee letters van haar familienaam, soms krijgt haar tweede voornaam een verrassende wending. Maar zo verbasterd als dit keer is een unicum. “Op 29-5-1943 te plm. 22.00 uur is uit het jodenkamp te Westerbork ontvlucht de jodin: Iris Harrjet Eundrach.” Tegen de tijd dat de politie deze naampuzzel weet te ontcijferen, heeft Iris allang weer een veilig dak boven haar hoofd.

Naar Amsterdam kan ze niet terug. Het gevaar is daar te groot. Ze belandt in Utrecht, waar onder anderen een oom en tante wonen. Haar zusters vriend Gerbrand de Jong, die zijn economiestudie heeft afgebroken omdat hij de verplichte loyaliteitsverklaring niet wil tekenen, is bovendien in Utrecht directeur geworden van de gaarkeuken. Ze heeft dus de nodige vertrouwelingen binnen handbereik. Voorzichtiger dan ooit hervat ze haar ondergrondse bestaan.

Gottfried Cosman heeft minder fortuin. Hij wordt opgespoord en nogmaals naar Westerbork gevoerd. Twee weken na zijn geslaagde uitbraak sterft hij in de gaskamer van Sobibor.

Iris Eisendrath (rechts) met wat vriendinnen (M. van der Horst)

17 juli 1943: Isaac Mouwes

De meeste ontsnappingen uit kamp Westerbork vonden plaats in 1943, en dat gold behalve voor Eugen Suschny en Iris Eisendrath ook voor Isaac Mouwes (1905). In de maanden voordat deze Amsterdamse winkelier naar Westerbork werd gedeporteerd, probeerde de Zaandamse verzetsman Piet Bosboom hem er meermalen tevergeefs van te overtuigen om onder te duiken. Toen Mouwes in het voorjaar van 1943 alsnog in Westerbork belandde, was het te laat.

Na 3,5 maand kwam hij weer vrij. Over zijn ontsnapping in de zomer van 1943 en de navolgende periode zweeg hij na de oorlog meestentijds. Maar in het Nieuw Israëlietisch Weekblad van 5 mei 1978 lichtte hij desgevraagd een tipje op van de sluier: “‘Die mensonterende toestanden daar sterkten mij in de wetenschap dat ik wat moest gaan doen. Zeker toen ik het geluk had er uit te komen’, zegt hij, het ontslagbriefje tonend dat hij via via heeft weten te bemachtigen.” Mouwes werkte bij de postdienst van het kamp. In die hoedanigheid wist hij een ontslagbriefje te regelen waarmee hij langs de kampwacht naar buiten kon komen. Piet Bosboom zorgde er vervolgens voor dat hij enkele dagen kon onderduiken op een onbekend adres in Koog aan de Zaan of Zaandijk. Isaac Mouwes, een orthodoxe jood, zou zich nadien inzetten voor het ondergrondse christelijke blad Trouw en heelhuids de bevrijding halen.

Hij hervatte in 1946 zijn winkel in koosjere levensmiddelen, dit keer in de Utrechtsestraat. Eerder zat zijn, tijdens de oorlog onteigende, winkel in de Jodenbreestraat. Isaac Mouwes overleed in 1979.

Ontslagbriefje van Isaac Mouwes (B. Mouwes)

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dit wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand te houden.

ValutaBedrag





1 gedachte over “Gevlucht. Zaandam/Westerbork/Koog-Zaandijk”

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.