Het Gemeentearchief Zaanstad bezit een lang, mooi geschreven oorlogsverhaal met verwijzingen naar niet nader genoemde joodse onderduikers en hun helpers in en buiten de Zaanstreek. Inmiddels is duidelijk waar deze gebeurtenissen zich afspeelden en wie de geanonimiseerde personen waren. Op meitotmei.nl het in drie delen gesplitste verhaal, met tussen [ ] de werkelijke namen. De auteur van het acht A-viertjes tellende verhaal met de titel Nog steeds doden wij elkaar is Trijntje (‘Trien’) Duijs (Zaandam, 12-7-1911).
Deel 2: En daar stond hij, de ondergedoken jodenman.
Weggevoerd
‘De zolder met turf was niet meer nodig. Misschien kon hij nog eens voor anderen worden gebruikt. Zelf dachten ze [Werner Pergamenter en Marie Auguste Pergamenter-Jarozwiez] hem niet nodig te hebben. Hun was immers verteld dat gemengde huwelijken niet in aanmerking kwamen. Maar toen de meeste joden waren weggevoerd, kwamen ze toch aan de beurt. Ook zij werden onverwacht midden in de nacht uit hun huisje weggehaald. En ze werden opgesloten in ’t z.g. Oranje Hotel te Scheveningen. Ze wisten niets van elkaar, want de één was aan een heel andere kant ingesloten dan de ander. Dit heeft vier maanden zo geduurd. Toen werden ze weer losgelaten. Hogelijk vanwege het gemengde huwelijk. Doch de angst weer te worden opgepakt bleef. Wij woonden beneden tantie en meneer en werden altijd in de moeilijkheden betrokken en hielpen naar vermogen.
Ongeveer gelijktijdig speelde zich bij ons het volgende af: het was een donkere miezerige avond, en we zouden vroeg naar bed gaan. De deur hadden we reeds gesloten. De ramen waren al eerder verduisterd. Geen lichtstraaltje mocht er doorbreken. Wonderlijk was het, dat één enkel straaltje licht je leven kon kosten, of tenminste, als je geluk had je vrijheid, en te worden opgesloten zonder te weten voor hoe lang.
Isaäc Wijnperle
Het was die bewuste avond guur en miezerig. We stonden al in nachtgewaad, heel sober overigens, want de punten voor textiel die werden verstrekt waren zo gering dat we genoodzaakt waren deze zoveel mogelijk voor bovenkleding te gebruiken. Toen werd er zachtjes op de deur geklopt. Wie kon dat nog zijn? Het was al acht uur geweest, en dan mocht er niemand meer op straat. Heel voorzichtig deden we open. En daar stond hij. De ondergedoken jodenman [Isaäc (‘Jacques’) Wijnperle (Amsterdam, 2-1-1897 – Laren, 11-2-1978)] van het padje verderop [Blauwe Arendspad 1, Zaandam]. Ondergedoken in een boerderij, waar hij het leven leidde van een echte boer. Greppels spitten, koeien melken, enz. Dit alles om het zo onopvallend mogelijk te doen voorkomen. Opgenomen in dat boerengezin [van Anna Elisabeth (‘Anne’) Brinkman-Graauw (Zaandam, 18-3-1894 – Zaandam, 22-4-1969) en veehouder Gerrit Jan Brinkman (bijnaam ‘Dikke Gerrit’, Zaandam, 22-2-1897 – Zaandam, 30-5-1959)]. We waren met dit geheim op de hoogte en zorgden wel eens voor boeken of andere lectuur voor hem. Hij wilde graag met alle gebeurtenissen op de hoogte blijven. Vandaar zijn belangstelling, vooral voor de illegaal verspreide kranten en pamfletten.
“Ik zal meteen maar zeggen waarvoor ik kom”, viel hij met de deur in huis. “Mijn dochter verkeert in gevaar. Ik heb daarnet bericht gekregen dat ze zo spoedig mogelijk weg moet uit haar onderduikadres. En nu kom ik vragen of ze alsjeblieft bij jullie mag.”
‘Mijn dochter verkeert in gevaar.’
Klein huis
We keken elkaar aan, mijn man en ik. Zonder dat we een woord gesproken hadden, wisten we dat het antwoord ja zou zijn. We hadden maar een heel klein huis. Eén slaapkamer voor ons beiden en ons zoontje. We overlegden. In de ene huiskamer die we bezaten, stond een divanbed. Daar moest ze dan slapen. Voor de nacht de dekens er op, die dan ’s morgens weer werden opgeborgen.
De dochter [Rebecca (‘Betty’) Wijnperle (Schaerbeek, 29-6-1921 – Bussum, 2-6-2005)] was in Zuid-Holland. Hoe moest ze hier zonder op te vallen naartoe komen? De vervoersmogelijkheden waren al spoedig bijzonder moeilijk en fietsen reeds schaars. De enkele fietsen die nog reden, waren voorzien van houten of massieve banden. De Duitsers konden nu eenmaal alles gebruiken en pikten alles in. We wisten wel iemand die nog een tandem had. Zouden ze deze willen uitlenen? Zo ja, hoe moest dat nu weer. We kenden deze mensen amper. Wel hadden we vrienden die ze goed kenden, en ook wisten we dat ze safe waren. Zouden we het wagen? Zouden onze vrienden deze tandem voor ons willen lenen? Alles diende zo spoedig mogelijk te gebeuren, wederom dreigde er gevaar voor een jong mensenleven.
Tandem
Nog dezelfde avond gingen wij in ’t donker naar onze vrienden met de vraag of zij deze tandem voor ons zouden kunnen lenen. En ja hoor, ook zij trokken er onmiddellijk op uit, en wisten dit in orde te brengen. De volgende morgen vroeg werd de tandem door deze kennissen naar de andere kant van de stad gebracht, zodat ik van daar kon vertrekken, want niemand mocht immers zien dat niet zijzelf er op weg gingen, doch ik alleen. De heenweg moest ik er alleen op afleggen met mevr. V.d. Bijl op een fiets met massieve banden naast me, want u snapt het al, terug moest onze onderduikster er achterop.
Het was uren en uren fietsen met dat lange stuk tandem achter me aan. Tijd om zo nu en dan eens uit te rusten gunden we onszelf niet. Doodmoe kwamen we al dichter en dichter bij de plaats van bestemming aan. Hoe zou ik haar aantreffen? Ook daar was zij al verschillende malen van onderduikadres veranderd, uit oogpunt van veiligheid. We moesten daar de nacht blijven slapen, want dezelfde dag nog terugkeren was onmogelijk.
Terugtocht
De volgende morgen begon de terugtocht. Mijn aanstaande pleegdochter vond het heerlijk weer eens buiten in de vrije natuur te zijn. Voor mij was de terugtocht niet zo zwaar als heen. Nu immers trapten we met zijn beiden de tandem voort. Net toen we na een tijdlang peddelen een viaduct onder door waren, en wat van de natuur wilden genieten, hoorden we in de verte vliegtuigen aankomen. We deden er meteen een schepje op. Even later werd het viaduct totaal weggebombardeerd. We waren maar net de dans ontsprongen, en vervolgden na even te zijn bekomen de tocht.
Even later werd het viaduct totaal weggebombardeerd.
Als we door steden en dorpen trokken, moesten we soms groene politie of SS’ers die daar op wacht stonden passeren. Om niet op te vallen, deden we dan zo gewoon mogelijk. Ook moesten we nog over een kanaal, waar voorheen grote ponten de overtocht verzorgden. Deze waren echter door de Duitsers gevorderd en nu werd het verkeer onderhouden met een klein roeibootje. De fietsen met houten banden werden hier opgeladen, evenals onze tandem. Ook zelf gingen we met nog verschillende andere mensen met het wankele bootje naar de overkant.
De thuiskomst moest natuurlijk in ’t donker gebeuren. Het was uit aard der zaak het beste dat zo weinig mogelijk mensen hier getuige van waren. Niet omdat de mensen in onze omgeving niet te vertrouwen zouden zijn, maar wat men niet wist kon men ook niet verder vertellen. Tenslotte ging het om leven en dood. Zodoende kwamen we heelhuids in het benedenhuisje in de lange straat, die naar één van de Waddeneilanden [Schiermonnikoog 20, Zaandam] was genoemd.
Ziek
Mijn man zat al met surrogaatthee te wachten. Haar vader en ook haar moeder [Mietje (‘Mimi’) Wijnperle-Frank (Hilversum, 22-3-1897 – Amsterdam, 16-6-1958)], die eveneens in de omgeving in de naar de Waddeneilanden genoemde straten waren ondergedoken [Blauwe Arendspad 1, Zaandam], hadden we verboden hun dochter overdag te bezoeken. Alleen ’s avonds, als de kust veilig was, kwamen ze.
Toen ze een poosje bij ons was, werd ze ziek. Onze huisdokter Van Wel moest er aan te pas komen. We hebben hem in vertrouwen genomen en de benarde situatie uitgelegd. Gelukkig was hij onmiddellijk bereid te helpen. Het recept voor de medicijnen schreef hij op mijn naam, en zo knapte ze gelukkig spoedig weer op. In deze periode vierden haar ouders hun zilveren huwelijksfeest. Ook dit hebben we nog in een heel kleine en intieme kring gevierd.
Bevrijding
Gelukkig is alles tot de bevrijding goed gegaan. En nu, na veertig jaar, zijn we niet alleen bevriend met elkaar, maar kunnen we dankbaar terugzien op een onvergetelijke tijd, die we tezamen hebben doorleefd.’
(Wordt vervolgd)