In maart 2024 kreeg Nederland, in navolging van talloze andere landen in en buiten Europa, een Holocaustmuseum. Terzelfdertijd opende de gerenoveerde Hollandsche Schouwburg de deuren, de Amsterdamse verzamelplaats voor te deporteren joden. De Zaandamse Iris Eisendrath werkte vóór de oorlog in de Joodsche Crèche – nu het Holocaustmuseum – en zat in 1943 gevangen in de tegenovergelegen Schouwburg.
Jodenvangers
De Houdini-act van de Eisendraths houdt maanden aan. Jodenvangers, die in groten getale het land doorkruisen, krijgen geen vat op de verspreid over Nederland ondergedoken familie. Beschermd door gebleekte haren, sterloze kleding, pseudoniemen en valse papieren tellen ze de maanden af. Bij dreigend onraad trekken ze zich terug in hun schuilholen. Brieven en tussenpersonen zorgen er voor dat ze onregelmatig contact houden met elkaar. Hoe lang duurt het nog voor de geallieerden via Nederlands zachte onderbuik doorstoten naar het Noorden en Hitler de vernietigende slag toebrengen?
Hendrik van der Kraan
Door stom toeval belandt er roet in de maaltijd. De strooier ervan heet Hendrik van der Kraan. Deze 45-jarige huisvader heeft een lange carrière doorlopen als politieman bij achtereenvolgens het Delftse en het Zaandamse korps. Daaraan komt een abrupt einde wanneer hij in zijn laatste woon- en werkplaats een kolenhandelaar probeert af te persen. Van der Kraan moet de man eigenlijk verbaliseren wegens het overtreden van de prijsregels, maar in ruil voor een mud antraciet tegen een vriendenprijsje is hij bereid de overtreding door de vingers te zien. Zijn opzet mislukt. De verkoper is niet gediend van de chantagepoging en stapt op hoge poten naar het bevoegd gezag. Het is inmiddels februari 1942. Van der Kraan voelt zich onaantastbaar en denkt zonder problemen weg te komen met het akkefietje. Zowel zijn politiechef als de burgemeester is immers, net als hij, trouw lid van de NSB. Dat valt vies tegen. De rechtlijnige Zaandamse burgemeester schorst hem en kort daarna veroordeelt de rechter Van der Kraan tot drie maanden cel. ‘Ik was brodeloos gemaakt’, beklaagt hij zich later, zoals wel vaker anderen de schuld gevend van zijn eigen falen. De schade valt uiteindelijk mee. Hij weet zich na een paar weken zelfmedelijden gered door de hoofdcommissaris. Die bezorgt hem in Amsterdam een baan bij de Zentralstelle für jüdische Auswanderung.
Colonne Henneicke
In één klap is Hendrik van der Kraan uit de zorgen. Niet alleen vangt hij maandelijks een alleszins aardig basisloon van tweehonderd gulden, ook krijgt hij met ingang van maart 1943 de mogelijkheid een extra zakcentje te verdienen. Als lid van de Colonne Henneicke – een vernoeming naar de leider, de voormalige automonteur annex zwarthandelaar Willem Henneicke – mag hij namelijk op zoek naar joden die eigenlijk in het kamp moeten zitten. Elke ontdekte en afgeleverde man of vrouw levert 7,50 gulden op. Binnen een paar maanden weet hij met het binnenhengelen van de soms tegenspartelende, maar uiteindelijk altijd machteloze vissen – een klap hier en een dreigement daar doet wonderen – een paar honderd gulden kopgeld te verwerven. Hij ontpopt zich tot een van fanatiekste premiejagers in Nederland en stroopt stad en ommelanden af.
Joodsche Raad
Wat dat betreft is 24 mei een werkdag als veel andere. Samen met zijn partner Christoffel Bout – een omgeschoolde tabaksbewerker en monteur die pas enkele weken bij de Colonne Henneicke in dienst is, maar al net zo vurig op drijfjacht gaat – loopt hij door de Transvaalbuurt. Her en der pakken ze joden op. Geen onderduikers, maar mensen die om wat voor reden de hoofdstad nog niet hebben verlaten. Er wordt hard gewerkt om het beoogde quotum te halen. In Berlijn heeft men geconstateerd dat er ruimte over is in Westerbork. De aanvoer naar het Durchgangslager stokt bij gebrek aan kandidaten die gehoor geven aan de oproepen om zich te melden. Dergelijke weigerachtigheid is natuurlijk onvergeeflijk. Drie dagen eerder hebben de Duitse verantwoordelijken in Nederland daarom van de Joodsche Raad geëist dat de helft van de veertienduizend verstrekte vrijstellingen komt te vervallen. En als dat niet goedschiks gaat… De voorzitters van de organisatie die inmiddels in de volksmond ‘Joodsch Verraad’ heet, krijgen twintig minuten bedenktijd om hun instemming te betuigen met de halvering van het aantal beschermende stempels. Ze gaan door de knieën, zoals elke keer.
Ondervraging
Voor zover Iris’ Sperr nog een schijn van waarde had, is die nu verleden tijd. Voortaan is ze volledig aangewezen op haar alias en de daaraan gekoppelde bedrieglijke documenten. Maar daarmee misleidt ze niet rechercheur Van der Kraan. Hij ziet tijdens zijn ophaaltocht door de Transvaalbuurt onverwacht een bekend gezicht. Het is een dochter van dokter Eisendrath, realiseert hij zich. Hij heeft haar niet meer gezien sinds haar gedwongen vertrek uit hun beider woonplaats, bijna anderhalf jaar eerder. De rechercheur stapt op de jonge vrouw af, houdt haar staande en begint een ondervraging. Ze doet alleen maar boodschappen, zegt ze, en noemt haar pseudoniem. Als Van der Kraan er naar vraagt, haalt ze haar persoonsbewijs tevoorschijn. Het papiertje deugt niet, valt hem op. En ze draagt ook al geen ster. Binnen de kortste keren is er van Iris’ zorgvuldig samengestelde dekmantel niets over.
Ze wordt gevoegd bij de gestaag groeiende groep uit de Louis Bothastraat, van het Afrikaanderplein en nog wat plekken in dit met duizenden joden volgepakte getto. ‘Iris Harriët Eisendrath’, noteert haar kwelgeest op een slordig papiertje. ‘Geb Zaandam 5/12/15 won Pretoriusplein’ – een schoonheidsfoutje – ‘40 II A’dam 24/5/43. v/d Kraan Bout.’ Hij zet een stevige streep onder haar personalia. Ook onder zijn eigen naam komt een dikke lijn, als beklemtoning aan wie de geldelijke beloning voor deze buit dient toe te vallen. En nog lager op het kladblaadje, in gejaagd handschrift: ‘Vals persoonsbewijs. Zonder ster ondergedoken.’ Om het laatste restje mogelijke twijfel weg te nemen, wordt aan beide zijden van Iris’ naam een vette ‘S’ geplaatst. Strafgeval, betekent dat.
Schouwburg
Van der Kraan en Bout voeren Iris en vijf andere opgepakte joden nog dezelfde dag af naar de Hollandsche Schouwburg. Het zijn vooral Duitse vluchtelingenkinderen uit de Retiefstraat, die parallel loopt aan de straat waarop Iris de laatste maanden bij haar tante uitkeek. De wereld blijkt klein. Twee van hen hebben, alvorens te worden verdeeld over gastgezinnen, de pré-bezettingstijd samen met Hans en Lore Juchenheim doorgebracht in opvangkamp Beneden-Heijplaat. Net als de Juchenheims is het dit stevige, bebrilde jongetje met zijn timide blik en zijn iets oudere huisgenoot mislukt om uit de nationaalsocialistische klem te blijven.
Peter Sukale
Bewaker Peter Sukale neemt het treurige groepje in ontvangst, het zoveelste van die dag. Het is een lucratief etmaal voor de Colonne Henneicke, die deze maandag bijna dertig mensen bij de schouwburg kan afleveren. Sukale tekent het ontvangstbewijs, het Wachezettel, dat Bout en Van der Kraan hem voorhouden. Vanaf nu valt Iris onder zijn verantwoordelijkheid. Eigenlijk hoort Sukale de Führer eer aan te doen door te strijden aan het Oostfront, maar zoals wel meer mannen met een mankement is hij alleen geschikt bevonden om Untermenschen in toom te houden. Hij reageert zijn frustraties af door hen met zijn geweer de schouwburg uit te slaan wanneer ze niet genoeg haast maken om op transport te gaan. De wachtmeester schept er verder genoegen in om de voormalige kassakantoortjes te benutten voor het mishandelen van strafgevallen. Hun gekerm klinkt soms zo luid dat het een verdieping lager hoorbaar is.
S-geval
Dit is het beklemmende, overvolle wereldje waarmee Iris de volgende dagen kennismaakt. Ze staat onder verscherpt toezicht. De ‘S-gevallen’ worden bij elkaar geplaatst en mogen geen contact maken met de andere arrestanten. Eenmaal daags roept de bewaking hun namen af, om te zien of ze er nog zijn. Als Sukale iemand er van verdenkt te willen ontsnappen, voelt hij zich niet te beroerd om hem of haar te laten kaalscheren. Iris is gewaarschuwd.
‘De schouwburg had meer weg van een gekkenhuis dan van mensen die tewerkgesteld zouden worden en ik begreep dat velen deze slag nooit te boven zouden komen’, merkt een vrouw op die kort voor Iris is binnengebracht. ‘Alles was even akelig en van slapen kwam helemaal niets. Hier en daar waren enkele matrassen neergelegd en daar mochten een paar oudjes op liggen. Demonstratiever beeld van emigratie was niet denkbaar. Hoe moest dit alles eindigen? Dit was de vraag die iedereen zichzelf voortdurend stelde.’
Crèche
Vijf dagen en nachten absorbeert Iris de waanzin in en om de voormalige theaterzaal. Dan is het haar beurt om de schouwburg te verlaten. Ze raapt haar weinige bezittingen bijeen en loopt naar de uitgang. Een haag van Grünen schreeuwt haar naar een tram die tegenover de schouwburg wacht. Ze kan nog net een blik werpen op de overkant van de straat. Het is alweer vier jaar geleden dat ze daar achter de deur van nummer 31, in wat momenteel de Crèche heet, peuters verzorgde en een zorgeloze tijd beleefde. Nu wachten er kinderen tot 12 jaar, gescheiden van hun ouders, op transport. Iris krijgt weinig gelegenheid tot mijmeren. Op het station staat de trein naar Drenthe al klaar. Voor sentimentele gedachten over vroeger is tijd noch plaats. Met kleine schokjes rijdt de afgeladen tram weg, gadegeslagen door Amsterdammers die zich gelukkig prijzen dat zij buiten lopen.
2 gedachten over “Een Amsterdamse schouwburg als wachtkamer van de dood”
Mooi artikel weer. Ik heb zelf ook over Henriëtte Pimentel geschreven.
Dank!