Franciscus Didericus Willemse (Vlissingen, 12-11-1898/Zaandam, 5-2-1945)
Tijdens de Tweede Wereldoorlog brachten Zaanse verzetsstrijders meer dan twintig collaborateurs, zwarthandelaren en andere gevaarlijk geachte personen om het leven. In mijn boek Korte metten. De Zaanse liquidaties (1940-1945) worden deze liquidaties uitgebreid beschreven. Ook de mislukte en verzonnen aanslagen alsmede de dilemma’s die deze beslissingen over leven en dood met zich meebrachten komen in Korte metten uitgebreid aan bod. Het 148 pagina’s tellende boek is te koop via elke boekhandel.
Hieronder het hoofdstuk over de eliminatie van Franciscus Didericus (‘Frans’) Willemse.
Traditiegetrouw trekt er elk jaar in de avond van 4 mei een herdenkingsstoet door Zaandam. De deelnemers lopen dan ook langs een monument op de Prins Hendrikkade. Daar fusilleerden de Duitsers op 9 februari 1945 tien gijzelaars. Het was een vergeldingsactie voor een aanslag door de Gewestelijke Sabotage Afdeling, vier dagen eerder.
In zijn weekrapport (‘3-9 febr. ’45’) deed GSA-lid Frans Bruins zakelijk verslag van de standrechtelijke executie op de loswal naast de Voorzaan. ‘Ongeveer 9 uur kwamen er twee overvalwagens met een luxewagen met “groenen” op de Burcht aan. Er stapten ±40 man uit, die 10 gijzelaars, geen Zaandammers, met zich meevoerden. Deze werden neergeschoten op de Prins Hendrikkade op ongeveer 10 meter afstand. Waarna zij verder met revolvers werden afgemaakt. Daarna werden zij op een auto gegooid, en werd Zaandam verlaten. Het heeft ongeveer een half uur geduurd. De revolverkogels waren 9 mm.’
‘Afgemaakt’
Een tweede bewaard gebleven, anoniem rapport van de illegaliteit biedt wat aanvullende informatie over de Duitse terreurdaad op de kade. ‘Uit de overvalwagen werden door de Grüne Polizei 10 aan elkaar gebonden mannen geladen, die met hun gezicht naar de Zaan op een rij gezet en met mitrailleurs neergeschoten werden. Wie nog tekenen van leven gaf, werd door een revolverschot afgemaakt. Hierop vertrok de personenauto met de Grüne Polizei. De lijken werden in een vrachtauto geladen en deze verdween in de richting Amsterdam.’
Het fusilleren van de in een halve cirkel opgestelde Todeskandidaten verliep chaotisch. SS-Untersturmführer Johann Stöver deelde de slachtoffers, die tegenover de aanlegsteiger van de Zaandammerboot stonden, mee waarom zij zouden worden gedood. Nog voor hij was uitgesproken leegden de Amsterdamse rechercheurs Wouter Mollis en Maarten Kuiper hun wapens. Hierdoor ontstond verwarring onder de paar slachtoffers die niet meteen dodelijk getroffen waren. Een andere schutter, de Zaandijker Luwe Muusse: ‘Omdat de gevangenen aan elkaar waren geboeid, ontstond er een [on]verkwikkelijke situatie, omdat er verschillende vielen, terwijl er nog anderen bleven staan, waardoor wij niet juist konden richten. Zodoende richtte zich later nog een man op die nog niet dood bleek te zijn. Commandant Stöver gaf hem daarna met zijn pistool het genadeschot.’
‘Salvo’
Neeli Binee woonde op de Prins Hendrikkade 4a, schuin tegenover de executieplek, en was getuige van de dramatische afrekening: ‘Op 9 februari 1945, plusminus 9.30 uur voormiddag, stond ik voor het raam van mijn woning, toen ik een militaire auto zag stoppen op de hoek van de Burcht en de Prins Hendrikkade, alhier. Uit genoemde auto stapte een aantal personen van de Groene Politie en werden de straten, toegang gevende tot de Burcht, afgezet. Direct daarop kwamen, ik meen negen, in burger geklede personen door Duitsers begeleid vanaf de Burcht die aan de waterkant werden geplaatst en op de grond gingen liggen. Op last van de Duitsers moesten een paar schuiten die voor de wal lagen worden weggehaald. Aanstonds klonk een salvo, hetgeen over de op de grond liggende mensen heenging, doch direct daarop werd een salvo afgegeven op de op de grond liggende mensen. Toen bleek dat nog enkelen van hen leefden stapte een persoon, ik meen een officier, op die mensen toe en schoot hen met een pistool in de hals. Een andere Duitser in uniform gekleed en met een Rode-Kruisband om de arm, vermoedelijk een dokter, tilde van de op de grond liggende mensen een been op, waarschijnlijk om te constateren dat ze dood waren.’
‘Toen bleek dat nog enkelen van hen leefden stapte een persoon, ik meen een officier, op die mensen toe en schoot hen met een pistool in de hals.’
Een represaille als op de Burcht was de gebruikelijke gang van zaken tijdens de laatste oorlogsfase. Op een moordaanslag door het verzet volgde inmiddels vaak enkele dagen een vergeldingsactie door de Duitsers. De slachtoffers van zo’n fusillade konden willekeurige burgers zijn, maar bijvoorbeeld ook gearresteerde criminelen of opgepakte verzetsstrijders. Op 9 februari 1945 waren de slachtoffers leden van de ondergrondse. Hun dood was een vergeldingsactie voor het neerschieten van een nationaalsocialistische politieagent, op 5 februari.
Trouw
Onder de slachtoffers bevonden zich de Amsterdamse drukker van het ondergrondse blad Trouw, Stephanus Johannes Paul Bakker, en vier van zijn medewerkers. Ze waren op 29 januari 1945 op hun werk opgepakt in een reeks van aanhoudingen die ruim twee weken eerder begon. De arrestatiegolf kostte uiteindelijk verschillende leiders van het Nederlandse verzet het leven, onder wie de Zaanse ‘bankier van het verzet’, Walraven van Hall.
Dat er op 9 februari niet nog meer slachtoffers vielen was onder meer te danken aan het voortijdig vertrek uit Zaandam van Willy Lages, het hoofd van de Sicherheitsdienst in Amsterdam. Die had opdracht gegeven om 25 mannen te executeren, maar werd voor het zover kwam onverwacht weggeroepen voor een klus in Den Helder. Het gaf de Zaanse illegaliteit de gelegenheid om onderhandelingen te beginnen met de overige Duitse autoriteiten die zich op dat moment in Zaandam bevonden. Johann van Marle: ‘Toen werd het een zaak van handjeklap en na een paar uur heen en weer praten wist [politiechef Tonny] Jansen de zaak zo te draaien dat er niemand gefusilleerd zou worden, maar dat men genoegen zou nemen met 100 mannen voor de arbeidsinzet.’ Toen Lages enkele dagen later het onderhandelingsresultaat vernam reageerde hij kwaad en gaf het bevel om alsnog tien mannen uit de gevangenis aan de Weteringschans te executeren. Aldus geschiedde.
Discussie
Binnen de Nederlandse illegaliteit werd begin 1945 gediscussieerd over het al dan niet doorgaan met liquidaties. Met de vrijheid binnen bereik was de vraag elke keer of de eliminatie van tegenstanders niet averechts werkte, aangezien de Duitsers vaak wraak namen. In het boek De mannen van overste Wastenecker, een gedetailleerd verslag uit 1947 van de BS-werkzaamheden boven het Noordzeekanaal, wordt daarover vermeld: ‘Elke onderneming werd op het Stafkwartier besproken en altijd werd nagegaan of het te bereiken nuttig effect opwoog tegen het risico, waarbij ook terdege rekening werd gehouden met het risico dat gevangenen liepen.’ Iedere aanslag op de bezetter moest worden goedgekeurd door de Noord-Hollandse BS-commandant Johan Wastenecker. ‘Die Wastenecker was wel een goeie vent. Hij zei bijvoorbeeld: Elimineren, goed. Maar het moet vaststaan. Niet afgaan op geklets van buiten of zo. En ik moet een rapport hebben voor ik m’n oordeel geef’, blikte Jan Brasser terug in zijn boek Witte Ko, herinneringen uit het gewapend verzet.
In de vele publicaties over de Binnenlandse Strijdkrachten komt het niet ter sprake, maar de groepsexecutie op 9 februari (en de massale razzia een dag eerder, met als resultaat tientallen weggevoerde Zaanse mannen) lijkt het resultaat te zijn van een vergissing binnen het gewapend verzet. Onder leiding van commandant Frans Bruins werd op 5 februari politieagent Franciscus Didericus Willemse neergeschoten, nadat die dagenlang was geschaduwd. Frans Willemse, die eerder als politieman werkzaam was in Delft, laadde al vrij snel de verdenking op zich dat hij activiteiten ontplooide tegen de illegaliteit. Toen hij er ook nog eens van werd verdacht bezig te zijn met een ontmantelingsactie tegen een aantal (veelal Zaanse) illegale bladen viel het besluit om hem uit te schakelen.
Doodsbang
De onderluitenant wist overigens al enige tijd dat hij op de nominatie stond om geëlimineerd te worden. Hij had zijn superieuren meermalen, maar vergeefs gevraagd om een overplaatsing. In de woorden van Johann van Marle: ‘Willemse was doodsbang, reed steeds met andere agenten of met andere mensen mee, zodat het neerschieten niet gelukte. In ieder geval had de bedreiging zoveel uitwerking, dat hij niet meer als gevaarlijk was te beschouwen. Hij deed niets geen kwaad, hield zich rustig en bemoeide zich nergens mee. Begin januari [moet zijn: februari] werd hij plotseling neergeschoten, als gevolg van het feit dat de order daartoe nog niet was ingetrokken.’
Willemse zakte op 5 februari even voor 10.00 uur in elkaar op de hoek van de Zuiddijk en de A.F. de Savornin Lohmanstraat, getroffen door vijf of zes kogels. Hij liet een echtgenote en twee minderjarige kinderen achter. Even daarvoor was hij van zijn woning aan de Burgemeester ter Laanstraat 27 vertrokken. In de woorden van de aanvoerder van ‘ploeg 1’, Frans Bruins: ‘Half acht op stap gegaan voor Willemse, tot 9 uur niets gezien. Om half tien kwam hij uit zijn huis, in uniform, wij hebben hem gevolgd tot hoek stadhuis. Daar is hij neergelegd.’
In een brief uit 1949 nam de Westzaanse RVV’er Jakob Dijkema (alias ‘Frits’ en ‘Fok’) de verantwoordelijkheid voor het dodelijke schot op zich: ‘Van de leiding te Zaandam (d.i. [August] Sabel en [Jaap] Buijs) ontving ik via Frans Bruins opdracht zorg te dragen dat Willemse werd geëlimineerd wanneer hij van zijn woonhuis te Zaandam naar het politiebureau aldaar ging. Hij werd te Zaandam op het raadhuisplein om vijf minuten voor negen neergeschoten.’ De genoemde tijd verschilt met die van Frans Bruins, de locatie niet. De ten tijde van de aanslag 22-jarige Dijkema vervolgde: ‘De avond na de dag van het neerschieten kwam er van de leiding te Zaandam, dat is Sabel en Buijs, het verzoek dat de groep die Willemse neerschoot zich bij de Duitsers meldde om represailles te voorkomen, wat, zoals u begrijpt, door mij werd afgewezen.’ Het verhaal klopt op details niet – zo zat Jaap Buijs als gevolg van verraad al bijna een maand gevangen op het moment dat Willemse het leven liet –, maar ook in een ander verslag werd Dijkema’s betrokkenheid bij de aanslag genoemd.
Furieus
Door mijn Ct. St. werd nadrukkelijk met u besproken dat in de eerstkomende tijd geen aanslagen in Zaandam gepleegd mochten worden om represailles te voorkomen.
Overste Wastenecker reageerde furieus op de dodelijke aanslag, zo blijkt uit BS-correspondentie. Een dag na de eliminatie schreef hij de eigengereide Zaanse GSA-afdeling: ‘Onderwerp: executie Willemse. Door mijn Ct. St. werd nadrukkelijk met u besproken dat in de eerstkomende tijd geen aanslagen in Zaandam gepleegd mochten worden om represailles te voorkomen. Dit is eveneens met Joop [Jan Jongh] besproken. Ondanks dat is Willemse toch in het openbaar neergeschoten. Ik verwacht omgaand uw rapport over de reden hiervan en de maatregelen die u tegen de daders denkt te nemen, die mijn orders volkomen genegeerd hebben. Juist in uw afdeling moet een zeer strenge discipline gehandhaafd worden. Ik reken er dus op dat u dit geval met kracht ter hand zult nemen.’ Wastenecker voelde zijn gezag ondermijnd door de aanslag. Hij voorzag bovendien een genadeloze Duitse tegenactie.
Diezelfde 6de februari bleek uit een rapport van de districtscommandant hoe gevoelig de aanslag op Willemse lag. ‘Op 4 september verdween hij naar Duitsland, doch kwam enkele weken later te Zaandam terug, volgens inlichtingen met een speciale opdracht van de SD. Besloten werd deze man als gevaarlijk voor NBS op te ruimen, hetgeen mislukte. Aangezien Willemse zeer bang bleek te zijn en er generlei activiteit van hem uitging werd van een hernieuwde poging tot opruimen afgezien. Sedertdien bleef W. zeer rustig, terwijl niet de minste hinder van hem werd ondervonden, zodat er hoegenaamd geen aanleiding bestond iets tegen hem te ondernemen. Welke de motieven zijn geweest hem thans dood te schieten, is mij onbekend. Ook in politieke kringen kon geen reden worden opgegeven. Afgezien van de noodzaak, is de uitvoering van deze daad wel zeer onbeholpen, niets ware eenvoudiger geweest dan W., die geregeld bij boeren melk ging halen en uit hoofde van zijn functie opdrachten buiten de bebouwde kom konden worden gegeven, geruisloos te doen verdwijnen. Gezien het verzoek van Delta C geen represailles uit te lokken in Zaandam, is het doodschieten op deze plaats geheel onverantwoordelijk. De gehele actie heeft het karakter van een doelbewust provoceren van represailles, welke dan ook niet uitblijven.’
‘Grote bezwaren’
Hij legde uit dat de onderluitenant zich schuldig had gemaakt aan ‘het opsporen van illegale werkers’ en ‘het aanbrengen van Jodenmensen op zeer grote schaal’.
Per kerende post ontving Wastenecker antwoord op zijn felle brief. De reactie was ondertekend door Jan Jongh. ‘Willemse, luitenant van politie te Zaandam, is 5 febr. j.l. v.m. ±9 uur neergelegd voor het gemeentehuis te Zaandam’, begon de GSA-commandant zijn verklaring. Hij legde uit dat de onderluitenant zich schuldig had gemaakt aan ‘het opsporen van illegale werkers’ en ‘het aanbrengen van Jodenmensen op zeer grote schaal’. De politieman was ‘met een speciale opdracht gestuurd naar Zaandam, n.l. om de verzetsbeweging op te rollen’. Hij wist volgens Jongh dat er op hem geloerd werd. ‘Daar hij bang was voor zijn leven heeft hij meermalen getracht om uit de Zaan overgeplaatst te worden. Integendeel, hij moest blijven. (…) Ruim drie maanden hebben wij geprobeerd hem geruisloos uit de weg te ruimen. Dit is op die wijze niet gelukt, nu is hij op deze wijze uit de weg geruimd. Ik heb gehoord dat het gewest grote bezwaren maakte dat zonder hun medeweten Willemse opgeruimd is. Dit is onjuist. 3 maanden geleden had Wouters [districtscommandant Johann van Marle] het gewest al in moeten lichten dat het gebeuren zou.’ In een P.S. schreef Jongh: ‘Ik herinner aan de uitspraak van de G.C.-S.G. 11 [gewestelijk commandant van de strijdgroepen in gewest 11, Wastenecker], waarin hij het volgende verklaarde: “Ik hoop, mijnheer Joop, dat u met enige maanden kunt melden dat er geen provocateurs meer rondlopen in de districten IV, V en VI.”‘
Tegen de tijd dat deze brief Wastenecker bereikte, waren er al tien mannen uit hun Amsterdamse cellen gehaald en publiekelijk om het leven gebracht. Wastenecker deed nog dezelfde dag een poging om zijn gezag te herstellen en de schade niet verder te laten oplopen. Zijn korte bevel aan de Zaanse GSA: ‘Daar mij ter ore komt dat in uw afdeling plannen voor een nieuwe executie in de Zaanstreek worden gemaakt, wijs ik u er nadrukkelijk op dat zoals reeds door ons besproken werd tot nader order in de Zaanstreek geen represailles uitgelokt mogen worden. Ik reken er op dat u thans hieraan streng de hand zult houden.’ Er volgde nadien nog één aanslag van het Zaandamse verzet op een geüniformeerde nationaalsocialist, op 1 maart. Daarbij sneuvelde de waterpolitiechef Willem Ehlhardt, dit keer wel met Wasteneckers toestemming. De Duitsers namen ook toen wraak.
Competentiestrijd
Het lijkt er op dat de uitschakeling van politieman Willemse en de daarop volgende standrechtelijke executie het gevolg was van de competentiestrijd tussen de diverse groepen binnen de Binnenlandse Strijdkrachten. Overste Wastenecker was een OD’er, net als een aantal andere leidinggevenden. Maar in de rode Zaanstreek bepaalde de RVV, onder leiding van Jan Brasser, vaak zelf wel wat er moest gebeuren. Het wantrouwen over en weer leidde tot eigenrichting en het negeren van dienstbevelen. In voorgaande briefwisseling tussen het hoofdkwartier en de Zaanse manschappen is die argwaan duidelijk zichtbaar. Met als resultaat de fatale gebeurtenissen tussen 5 en 9 februari 1945.