Verhalen over de Tweede Wereldoorlog

De Waffen-SS’er en zijn joodse echtgenote

Omdat er nog enkele direct betrokkenen in leven zijn heb ik de personen in onderstaand artikel een alternatieve naam gegeven. Het verhaal over de Waffen-SS’er en zijn joodse echtgenote is echter te bizar om onvermeld te laten.

Laten we hem Cees noemen en haar Rifka. Twintigers wanneer ze elkaar medio jaren ’30 het jawoord geven. Zij is joods, hij rooms-katholiek. In de navolgende jaren krijgt het stel twee kinderen; één vóór en één tijdens de oorlog. Het is geen vetpot in dit Noord-Hollandse huishouden. Gedurende de crisisjaren zit Cees vaak zonder werk. Zijn gezin is daardoor afhankelijk van een uitkering. Maar kort vóór de Tweede Wereldoorlog uitbreekt lijkt het geluk met hen te zijn. Cees kan de werkverschaffing verruilen voor een baan in een fabriek. Helaas, een maand voor Duitse troepen Nederland bezetten moet de technisch arbeider een rugoperatie ondergaan. Het betekent zijn ontslag. Hij is nu niet alleen afhankelijk van de steun, maar ook nog tijdelijk arbeidsongeschikt.

Judenviertel

Mét de Duitsers komen de antisemitische maatregelen. Die treffen ook Rifka.

Mét de Duitsers komen de antisemitische maatregelen. Die treffen ook Rifka. Ze moet vanaf mei 1942 een jodenster op haar kleding naaien, mag allerlei plekken niet meer bezoeken en krijgt de ene na de andere beperkende maatregel te verwerken. Tot op zekere hoogte heeft ze nog geluk. Hoewel ze ‘van joodschen bloede’ is, zoals de autoriteiten dat tijdens de bezettingsjaren noemen, kan Rifka heelhuids door de oorlog komen. ‘Gemengd gehuwden’ worden namelijk over het algemeen vrijgesteld van de verplichting om naar kamp Westerbork te gaan. Wel moet het echtpaar in het eerste kwartaal van 1942 de eigen woonplaats verlaten en onderdak zoeken in het Judenviertel van Amsterdam. Aldus geschiedt.

Zolang Rifka zich aan de vele anti-joodse maatregelen houdt loopt ze relatief weinig gevaar. Probleem is alleen dat zij en Cees het samen niet kunnen vinden. Dat is één van de weinige zaken waarover ze het nog eens zijn. Rifka klaagt bij haar zus over de belabberde relatie. En Cees stuurt in de zomer van 1942 een brief naar een advocaat. Daarin vraagt hij om zijn huwelijk te helpen beëindigen. ‘Ik ben getrouwd met een volbloed Joodsche vrouw. Ik heb twee kinderen, welke Israëlitisch zijn ingeschreven aan het bevolkingsregister. Ik wil mij van deze vrouw laten scheiden, en roep daaromtrent Uwe medewerking in.’ Waarna hij opsomt wat er allemaal mis zou zijn: ‘Omdat het mij ten eenenmale onmogelijk is, onder de huidige omstandigheden met deze vrouw verder voort te leven, daar zij door haar afkomst mij in mijn positie en studie belemmert. Omdat ik in die 5 jaren dat ik getrouwd ben, geen gelukkige tijd gehad heb. Omdat ik in die tijd dat ik hier in Duitschland werk, hier een vrouw heb leren kennen, waarvan ik overtuigd ben wel gelukkig mee te kunnen worden.’

Arbeidsbureau

Dat Cees in Duitsland verblijft, heeft te maken met zijn gebrek aan mogelijkheden om in Nederland aan de slag te gaan. Na te zijn hersteld van de rugoperatie heeft hij zich bij het Arbeidsbureau gemeld. Dat zendt hem naar het Franse Brest. Daar moet hij dreglijnen maken, waarmee drenkelingen uit het water gevist kunnen worden. Na drie maanden krijgt hij de kans om even naar Nederland terug te keren. Maar drie weken later stuurt het Arbeidsbureau hem opnieuw naar het buitenland. Naar Berlijn ditmaal. Daar werkt Cees als mechaniker in een vliegtuigfabriek. En krijgt hij dus, zoals hij vermeldt in zijn brief aan de advocaat, een relatie met een Duitse vrouw.

Negen maanden duurt zijn Berlijnse avontuur. Dan krijgt Cees verlof om even naar Nederland terug te keren. Hij grijpt die gelegenheid aan om onder te duiken in Amsterdam. ‘Ik had de Duitsers van nabij leren kennen en om die reden wilde ik niet meer terug. Meermalen zijn er ambtenaren van het Arbeidsbureau aan mijn woning geweest om naar mij te vragen, maar mijn vrouw deed tegenover hen voorkomen alsof ik nog steeds te Berlijn was.’

Scheiding

Dat hij dan nog altijd samenwoont met Rifka komt doordat zij hem na zijn komst uit Duitsland heeft gesmeekt de scheiding niet door te zetten, ‘omreden zij volgens haar anders als alleenstaande Joodse vrouw kans liep door de Duitsers te zullen worden gearresteerd’. Daarin heeft zij gelijk. Alleenstaande joodse mannen en vrouwen wacht een reis naar het concentratiekamp, ongeacht de status van hun eerdere huwelijk.

Het was, is en blijft een vechtrelatie.

Het was, is en blijft een vechtrelatie. In 1944, na anderhalf jaar te hebben aangemodderd, verlaat Rifka haar echtgenoot. Ze duikt volgens Cees onder in Dalfsen. Daar verblijft ze drie weken bij een boer. Dan keert ze terug naar Amsterdam. Nu weet ze het een half jaar vol te houden met en bij Cees. Die heeft dan alweer een nieuwe vriendin. Een Amsterdamse dit keer. Zij houdt Cees op de been, door voor hem soubras te maken, stoffen tussenstukjes om transpiratie op te vangen. Door die te verkopen blijft Cees in leven. ‘Uit onze gemeenschap zijn twee kinderen geboren’, verklaart zijn maîtresse na de oorlog. Cees betoont zich desondanks niet erg schatplichtig, zegt ze. ‘Hij bekommert zich in het geheel niet over mij en zijn kinderen.’

Na een half jaar vertrekt de steeds wanhopiger wordende Rifka naar Den Haag. Ze duikt er onder. Met nog driekwart jaar voor de boeg tot de bevrijding gaat het mis. Cees: ‘In begin Augustus 1944 is mijn vrouw gearresteerd door de SD te Den Haag, om reden dat zij zich in een verboden plaats bevond en geen Jodenster droeg. Twee dagen na haar arrestatie vernam ik van een ambtenaar van de Nederlandse Staatspolitie dat mijn vrouw was gearresteerd, en dat mijn jongste kind, hetwelk mijn vrouw naar Den Haag had medegenomen, moest worden teruggehaald.’ Zijn Amsterdamse vriendin brengt het kind vanuit de hofstad naar Amsterdam.

Honger

Rifka belandt in de strafbarak van kamp Westerbork, de gebruikelijke plaats voor betrapte onderduikers. Op 3 september 1944 wordt ze met de laatste trein vanuit Westerbork naar Auschwitz vervoerd. Ze wordt geselecteerd voor dwangarbeid en hoeft niet naar de gaskamer. Vier maanden lang weet ze te overleven in barre omstandigheden. Maar tijdens een dodenmars in januari 1945 sterft ze alsnog. Enkele dagen later bevrijden Sovjet-troepen kamp Auschwitz.

Cees, onwetend van het lot dat zijn vrouw ondergaat, kampt met andere problemen. Het westen van Nederland is begonnen aan de Hongerwinter. Zowel zijn kinderen als hijzelf vermageren met de dag. De kans op een hongerdood is niet denkbeeldig. Cees neemt daarom een radicale beslissing, in de hoop het tij te kunnen keren.

‘Ik ben op 19 Januari 1945 vrijwillig in dienst gegaan bij de Nederlandsche SS. Ik deed dit omdat ik geen eten had.’

Wanneer hij op 13 mei 1945 wordt ondervraagd, probeert Cees de ongebruikelijke stap uit te leggen die hij heeft gezet – cynisch genoeg bijna op dezelfde dag dat zijn vrouw sterft in Polen. ‘Ik ben op 19 Januari 1945 vrijwillig in dienst gegaan bij de Nederlandsche SS. Ik deed dit omdat ik geen eten had.’ Dat herhaalt hij twee maanden later tijdens een nieuw verhoor in een langere verklaring. ‘Op doktersadvies moesten mijn kinderen in een andere omgeving komen, daar de dood er mede gemoeid was, doch ik kon geen vervoermiddel krijgen om deze kinderen weg te brengen, daar kwam bij dat het ontzettend koud was. In wanhoop liep ik door de straten van Amsterdam en dacht mij mijzelf: als ik bij de Duitsche Weermacht ben dan word ik wel geholpen. Op 19 Januari 1945 ben ik toen tot de Landstorm Nederland toegetreden met de bedoeling dat deze kinderen geholpen zouden worden.’

Kommando Niederlande

Zijn toetreding tot dit SS-regiment staat dus in direct verband met de hopeloze situatie waarin zijn gezin verkeert. Het is meer dan opvallend dat de echtgenoot van een joods oorlogsslachtoffer zich meldt bij het SS-Ersatz Kommando Niederlande. Dat is gevestigd aan de Dam 4 in Amsterdam. Relatief weinig Nederlanders voelen tussen 1940 en 1945 de behoefte om zich vrijwillig aan te sluiten bij de nazistische gevechtseenheden. In januari 1945, wanneer vriend en vijand beseffen dat Duitsland op het punt staat om de oorlog te verliezen, belandt de aanwas van nieuw kanonnenvoer op een dieptepunt. En mannen met een joodse vrouw melden zich uiteraard al helemaal niet. Met uitzondering dus van Cees.

Het aanmeldkantoor van de Waffen-SS, Dam 4 in Amsterdam (NIOD).

Wanneer Cees nadien nogmaals wordt verhoord, geeft hij een andere draai aan zijn verhaal. ‘Toen ik van de arrestatie van mijn vrouw te Den Haag bericht had gekregen, heb ik getracht haar nog te kunnen redden uit de handen van de Duitsers, door mij te melden bij de Waffen-SS te Amsterdam in Januari 1945. Nadat ik na mijn aanmelding te Amsterdam bij de SS te Meppel werd gelegerd en aldaar mijn uniform met geweer in ontvangst had genomen, heb ik mij betreffende de arrestatie van mijn vrouw tot mijn commandant van de SS gewend en deze verwees mij naar afdeling ‘6’ te Meppel. Ik trof daar een hoge SS-officier en vroeg hem, daar ik bij de SS was ingedeeld, of de mogelijkheid aanwezig was, dat mijn Joodse vrouw, die gearresteerd was, zou worden vrijgelaten. Die officier antwoordde mij: “Men kan geen goede SS’er zijn, indien men een Joodse vrouw heeft en daar kinderen bij heeft.” Ik heb toen aangeboden afstand te zullen doen van mijn vrouw en kinderen, op voorwaarde, dat mijn vrouw en haar kinderen verenigd mochten worden door haar in vrijheid te stellen. Dit voorstel zou door die officier onder ogen worden gezien en ik moest maar afwachten.’

Cees betoont zich dus op een laat moment een semi-verzetsstrijder. Een man die er alles voor over heeft om zijn vrouw uit de klauwen van de vijand te redden. Het zou heldhaftig – zij het naïef – zijn als het waar is. Maar veel waarschijnlijker is dat hij met een aangepast verhaal probeert om onder een bestraffing uit te komen. In zekere zin heeft hij geluk dat zijn toetreding tot de SS zo laat plaatsvindt. Hij leert nog wel hoe een handgranaat te werpen en wat te doen met een geweer, maar zijn militaire opleiding is nog niet afgerond op de dag dat geallieerde troepen noordelijk Nederland bevrijden, waar hij op dat moment verblijft. Het front blijft hem dus bespaard.

‘Ik had en heb nog steeds spijt, dat door mijn levenswijze mijn Joodse vrouw mijn woning te Amsterdam heeft verlaten.’

De rechtbank ontloopt hij echter niet. In 1947 moet Cees zich verantwoorden voor een tribunaal. Hij heeft dan vijf maanden vastgezeten, na op 12 mei 1945 te zijn gearresteerd in zijn Amsterdamse woning. Vijf dagen eerder is hij daar teruggekeerd uit Duitse dienst. ‘Ik had en heb nog steeds spijt, dat door mijn levenswijze mijn Joodse vrouw mijn woning te Amsterdam heeft verlaten’, verklaart Cees tegen de rechters. Het mag hem niet baten. Het tribunaal is van mening ‘dat de beschuldigde zich in strijd met de belangen van het Nederlandse volk’ heeft gedragen. Het ontbreekt hem aan ‘waardigheid en betrouwbaarheid’. De rechters veroordelen Cees tot twee jaar cel met aftrek van voorarrest. Hij komt er desondanks genadig vanaf. De internering wordt op bevel van de rechtbank ‘niet ten uitvoer gelegd.’ De veroordeelde mag direct terug naar zijn – inmiddels derde – vriendin en kinderen. De voormalige Waffen-SS’er kan in een Noord-Hollands dorp beginnen aan een nieuw huwelijk en het opbouwen van een carrière. Niets herinnert daarna nog aan het oorlogsdrama waarin hij een doorslaggevende rol had. Cees sterft in 1974, bijna dertig jaar na zijn eerste vrouw.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dit wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand te houden.

ValutaBedrag





Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.