Geen Zaanse illegale organisatie had tijdens de Tweede Wereldoorlog zoveel slachtoffers te betreuren als de zogenoemde ‘Stijkelgroep’. Ook de eigenaars en verschillende werknemers van het Koogse horeca-etablissement De Waakzaamheid moesten hun betrokkenheid bij dit verzetsverband – een van de eerste in Nederland – met de dood bekopen.
Hendrik Ero (10-7-1886) en zijn echtgenote Louise Ursule Ero-Chambon (11-2-1891) beheerden De Waakzaamheid sinds 1918. Voordien was Hendriks broer Cornelis de eigenaar, maar die bezweek dat jaar aan de Spaanse griep. Door zeven dagen per week gepassioneerd te werken slaagden de Ero’s er in om hun horecagelegenheid te laten floreren. Alles en iedereen was welkom in de oude herberg, of het nu ging om de kolfclub, een politieke partij, de biljartvereniging of een passant die een bed zocht voor de nacht. Toen in de crisisjaren ’30 de politieke polarisatie een hoogtepunt bereikte, belegden zowel radicaal-linkse organisaties als de Nationaal-Socialistische Beweging vergaderingen in het ‘Hotel Café Restaurant’ aan de Hoogstraat. Op 29 januari 1935, electoraal gezien zijn meest succesvolle jaar, kwam zelfs NSB-leider Anton Mussert langs. Voor een afgeladen zaal hield hij die avond een lang propagandaverhaal. Het leidde onmiddellijk tot een protestmars, waarbij zo’n 150 communisten ageerden tegen het opkomend fascisme.
Toen in de crisisjaren ’30 de politieke polarisatie een hoogtepunt bereikte, belegden zowel radicaal-linkse organisaties als de Nationaal-Socialistische Beweging vergaderingen in het ‘Hotel Café Restaurant’ aan de Hoogstraat.
Oranjegezind
Hendrik en Louise moesten zelf overigens ook niets hebben van de nazistische denkbeelden. Hij beschouwde zichzelf als vaderlandslievend en Oranjegezind. Zij was geboren in het Franse Sanilhac en kon zich maar al te goed de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog herinneren. Bovendien had het stel, in 1913 gehuwd in Parijs, destijds als gevolg van de Duitse aanvalsdrift ijlings Frankrijk moeten verlaten. Buitenlanders waren daar niet langer welkom, ook al hadden ze een Franse partner. Tot 1918 zouden de Ero’s in Londen verblijven, waar Hendrik een baan vond in het prestigieuze hotel The Savoy.
Hun gezamenlijke ervaringen en voorkeuren verklaren Hendriks verzuchting, op 10 mei 1940 op papier gezet in een brief aan zijn twee in Algerije verblijvende dochters. Duitse troepen hadden die ochtend de Nederlandse grenzen overschreden en zouden binnen enkele dagen het hele land bezetten. ‘Ach, lieve kinderen’, schreef Hendrik: ‘Wat zal er van ons worden?’ Aanvankelijk gingen de horecawerkzaamheden van het echtpaar Ero na de Nederlandse capitulatie door als vanouds. Maar hun afkeer van de nieuwe machthebbers werd bepaald niet minder toen zich oppermachtig wanende NSB’ers al tijdens de eerste oorlogszomer een dansavond in De Waakzaamheid verstoorden.
Pioniers
Loe de Jong en andere historici hebben geoordeeld dat Nederland tot medio 1942 slechts enkele honderden verzetsstrijders telde. Hendrik en Louise Ero behoorden bij die pioniers. Hoe en wanneer in 1940 hun intrede binnen de prille illegaliteit plaatsvond is niet bekend. Toen de bezetting van Nederland in 1945 eindigde, was er van hun verzetsgroep bijna niemand over die de ontstaansgeschiedenis kon navertellen. Documenten die een licht werpen op de ondergrondse activiteiten in en rond Koog aan de Zaan zijn zeldzaam en incompleet. En de strafdossiers van de deelnemers aan de Stijkelgroep – de benaming komt van de Duitse rechtbank – gingen verloren. Duidelijk is echter wel dat het echtpaar Ero in de herfst van 1940 al volop weerstand bood aan de afgezanten van het Derde Rijk. In een naoorlogs rapport van de plaatselijke illegaliteit wordt gesproken over ‘de groep van H. Ero’ die ‘reeds kort na de bezetting optrad om verzet tegen de vijand te plegen’. ‘Zij verzorgden het vervoer en het verbergen van wapens, afkomstig van de Artillerie-Inrichtingen Delft en Hembrug, tevens verzorgden zij Engelandvaarders.’ Andere getuigenissen gaan eveneens uit van het eerste oorlogsjaar als start van de illegale activiteiten.
Terugblik
Een terugblik op de ontstaansgeschiedenis van de Koogse verzetsgroep leert dat er een kronkelend lijntje liep van de Haagse reserve-officier en Unilever-directeur Johan Hendrik Westerveld naar De Waakzaamheid. Westerveld begon al in juni 1940 met de opbouw van een door militairen geleide Ordedienst. Zijn organisatie was bedoeld om ongeregeldheden tegen te gaan tijdens het machtsvacuüm dat volgens hem zou ontstaan na de onvermijdelijke Duitse terugtocht uit Nederland. Al snel werd dit voornemen gecombineerd met spionage- en sabotagewerkzaamheden.
Een van Westervelds vroegste medewerkers was de reserve-eerste-luitenant Thomas Roelof van Slooten, in het dagelijks leven reclamechef bij Unilever. Hij werd onder meer belast met het verzamelen van wapens. Van Slooten op zijn beurt was al sinds zijn schooljaren bevriend met de Zaandijker Pieter Hendrik de Jong. Deze directeur van de Zaanlandsche Stoomdrukkerij verzamelde een gezelschap bekenden en streekgenoten om zich heen, onder wie – vanaf augustus – Evert Honig (directielid van de Koogse stijfselfabriek ‘De Bijenkorf’), Fokker-mecanicien Dick de Vries, student Hilko Glazenburg en zo’n tien tot vijftien andere Zaankanters. In een naoorlogs gespreksverslag noemde Glazenburg een veelheid aan ondermijnende activiteiten waarmee deze groep zich bezighield: ‘Sabotage, verzorging van neergekomen piloten, spionage (o.a. van de stellingen van IJmuiden en Den Helder), diefstal van belangrijke plannen van de Fokkerfabrieken – o.a. voor de fabricage van ski’s voor vliegtuigen (Duitse actie tegen Rusland), speciale koppelhaken voor transportzweefvliegtuigen –, alsmede van plannen betreffende de Hembrug en zich daar bevindende wapens.’ Ook zette Evert Honig een ‘nachtveiligheidsdienst’ op poten, die ten doel had om werkloze arbeiders te vrijwaren van uitzending naar Duitsland.
In een naoorlogs gespreksverslag noemde Glazenburg een veelheid aan ondermijnende activiteiten waarmee deze groep zich bezighield.
Spionagemateriaal
Aanvankelijk bezorgde De Jong het verzamelde spionagemateriaal bij Van Slooten, vanaf september 1940 namen op verzoek van Honig achtereenvolgens zijn vriend Hilko en de Koger Jan Neuteboom die taak op zich. Glazenburg: ‘Evert vertelde mij niet wat er in de enveloppen zat, maar ik had wel mijn vermoedens. Het was echter een stilzwijgende code over die dingen niet te praten.’ Veel systeem zat er niet achter, volgens de student aan de Technische Hogeschool in Delft; hij noemde de werkzaamheden ‘vrij ongeorganiseerd’. ‘Te hooi en te gras werd er wat gespioneerd of gestolen in een van de fabrieken.’
Met welke taken het echtpaar Ero zich bezighield is niet helemaal duidelijk. Glazenburg sprak over hun betrokkenheid in Amsterdam bij een ‘noodziekenhuis’ voor neergehaalde geallieerde piloten. ‘De familie Ero was hiervoor zeer in de weer en zorgde voor voldoende levensmiddelen.’ Een celgenoot tekende uit de mond van Dick de Vries op dat ‘hij gedurende zes maanden tezamen met H. Ero en J.C. Thomas de twaalf Engelsen die dichtbij Van Hinte te Wormer verstopt waren en van daaruit spionage en sabotage pleegden, [had] verzorgd en onderhouden’. (Jacobus Cornelis Thomas was net als Hendrik Ero hotelhouder, eigenaar van De Nieuwe Sociëteit in Wormerveer. En De Vries zat vanaf begin april 1941 bij de genoemde familie Van Hinte ondergedoken, na zich eerder een tijdje in De Waakzaamheid te hebben verborgen voor de op hem jagende Sicherheitsdienst.)
Op een door de Stichting Eregraf Stijkelgroep bijgehouden overzicht, tot slot, wordt bij Hendrik Ero’s verdiensten naast pilotenhulp ook spionage genoemd. Al met al is het een vrij lange lijst met verzetsdaden waarmee het echtpaar Ero en hun zoon Jean bemoeienis zou hebben. Een medewerkster die eveneens Zaans spionagemateriaal overbracht naar Tom van Slooten beschouwde hen dan ook als de aanvoerders van de lokale verzetsorganisatie, naast de met hen samenwerkende Evert Honig.
Zendverkeer
Of er ook maar iets van de verzamelde gegevens Groot-Brittannië heeft bereikt, zoals de bedoeling was, is overigens de vraag. De verbindingen met de overkant waren slecht en het lijkt er op dat de Duitsers het zendverkeer naar Londen wisten te onderscheppen. Tot het naar Engeland vervoeren van documenten is het al helemaal niet gekomen. Vrijwel vanaf het begin lukte het de Duitse inlichtingendiensten om te infiltreren binnen de Ordedienst en haar vertakkingen. Te veel mensen waren op de hoogte van het bestaan van deze organisatie.
De betrokkenen schatten de kwaliteiten en het gebrek aan mededogen van hun tegenstanders bovendien totaal verkeerd in. Tekenend daarvoor is dat Tom van Slooten en enkele andere gevangenen na hun arrestatie, eind maart 1941, ongevraagd een boekje opendeden over de Ordedienst, in de hoop op clementie. Het gebrek aan ervaring met de Duitse methoden leidde er ook toe dat veel verzetsstrijders van het eerste uur ondanks waarschuwingen niet onderdoken, maar de ontwikkelingen lijdzaam thuis afwachtten. Een van de slachtoffers verklaarde na de oorlog bijvoorbeeld niet te hebben verwacht dat Van Slooten ‘vrouwelijke medewerkers zou noemen’ als mededaders. De reclamechef was ‘gearresteerd met vijf revolvers, dus had hij over deze dingen helemaal niet hoeven praten’.
Ook zonder die openhartigheid zou de Ordedienst wel zijn opgerold. Het lijkt er op dat de Duitsers de kopstukken van zowel deze dienst als de Stijkelgroep al binnen een half jaar na hun eerste stappen op het illegale pad in het vizier kregen. Er zijn aanwijzingen dat vanaf het begin de pogingen werden gesaboteerd om met een radiozender Londen te bereiken.
Het lijkt er op dat de Duitsers de kopstukken van zowel deze dienst als de Stijkelgroep al binnen een half jaar na hun eerste stappen op het illegale pad in het vizier kregen.
Ontmanteling
Jan van Weezel en Willem van Dam, medewerkers van de Sicherheitspolizei, hadden een grote inbreng bij de ontmanteling. Dit duo kreeg tot taak om mensen op te sporen die joden oplichtten door hen reisdocumenten naar het veilige buitenland te beloven. Van Dam speelde de rol van een in nood verkerende halfjood die tegen forse betaling het land wilde verlaten. Via via kweekte deze zich ‘Casper Gaaikema’ noemende indringer een band met een medewerker van een illegale groep onder leiding van Johan Aaldrik Stijkel uit Den Haag. Die zou hem naar Groot-Brittannië kunnen helpen. Stijkel had onder meer contact met Van Slooten en via hem wist ‘Gaaikema’ ook een lijntje te leggen naar het Zaanse verband, in de persoon van Dick de Vries (die eveneens naar Engeland wilde).
Tijdens hun proces, in 1949, vertelden Van Dam en Van Weezel echter dat de organisatie al geïnfiltreerd was voordat zij er zelf voet aan de grond kregen. Hun beweringen daarover sluiten aan bij de verhalen van de weinige slachtoffers die hun arrestatie overleefden. Centrale man hierbij was de 31-jarige Johannes Bernardus van Ligten. Deze Amsterdammer was volgens zijn chef bij de Sicherheitsdienst, Friedrich Knolle, ‘een van de beste spionnen die ooit voor Duitsland gewerkt heeft’. ‘Van Ligten was altijd perfect gekleed en wist zich in alle kringen met groot gemak te bewegen’, verklaarde Knolle. Ook het in Engeland gemaakte verzetsblad Contra Signaal noemde eind 1943 Van Ligten (‘Gestapo-agent. Zeer verkeerd’) een ‘chic type’. Hij bediende zich voor zijn werk van een lange reeks pseudoniemen (onder meer Von Bülow, Donker, Huet en Van Laar), maar stond bij justitie bekend onder een andere, niet door hemzelf gebruikte naam: ‘het levende lijk’. Die had hij overgehouden aan een oplichtingsaffaire uit 1933. Van Ligten sloot dat jaar een hoge levensverzekering op zichzelf af en zette daarna een auto-ongeluk in scène waarbij hij zou zijn verdronken. In werkelijkheid bevond hij zich in Antwerpen, wachtend op zijn aandeel van de verzekeringspremie. Het leverde hem een gevangenisstraf op. In de latere jaren ’30 zou hij nog enkele malen achter de tralies verdwijnen, meestal wegens fraude. Acteren was Van Ligten dus niet vreemd en dat kwam hem van pas bij zijn ontmoetingen met de Zaanse verzetsorganisatie. Daarbij gebruikte hij een nieuw alias, ‘Johnny’, en deed hij zich voor als een Engelse geheim agent wiens radiozender niet meer functioneerde.
Kelners
Jacob Kerkhoven en Theodorus van Kleef werkten als kelners in De Waakzaamheid en waren op de hoogte van de illegale werkzaamheden van het echtpaar Ero en Evert Honig. Ze verrichtten zelf ook hand- en spandiensten voor de Zaanse tak van de Ordedienst, zoals het brengen van levensmiddelen naar neergeschoten Engelse vliegeniers. Zo kwamen ze, vermoedelijk eind 1940, in contact met ‘Johnny’. Hilko Glazenburg: ‘Hij vroeg de kelners of zij een mogelijkheid voor hem wisten om contact met Engeland te krijgen, opdat zijn zender van de nodige onderdelen vanuit Engeland kon worden voorzien. De kelners, die wel het een en ander wisten van de groep waar Ero in zat, brachten een briefje in het Engels geschreven aan Honig over, waarin verzocht werd van zijn radioverbinding gebruik te mogen maken.’ Evert Honig was echter argwanend, onder meer omdat het gebruikte Engels nogal wat fouten vertoonde. Onderzoek wees uit dat de afzender vermoedelijk een SD-agent was. Glazenburg: ‘De kelners kwamen kort daarop bij Honig aan met het bericht dat zij de “Engelsman” vermoord hadden en zijn lijk in het water hadden gegooid.’ In een naoorlogs rapport van het Zaans verzet heet het dat Van Ligten ‘uit de weg is geruimd door een zekere Van Kleef’. En ook in het boek Zet en tegenzet, dat over de Zaanse illegaliteit gaat, wordt gesteld dat ‘Johnny’ is geliquideerd.
Merkwaardig is echter dat de makers van het ondergrondse blad Contra Signaal in oktober 1943 waarschuwden voor Johan van Ligten, 2,5 jaar nadat die zou zijn gedood. Verder is bekend dat deze SD-man in ieder geval een half jaar na de arrestatie van de Koogse Ordedienst nog als infiltrant werkte, zij het bij een andere organisatie. Het liquidatieverhaal klopte dus niet, maar ging wel een eigen leven leiden. Zodanig zelfs, dat de Duitsers na de arrestatie van de twee kelners in het Zwet hebben gedregd naar het vermeende lijk.
Ongerijmdheden
Hendrikje Lotgering-Hillebrand vertelde in 1946 dat ‘Kerkhoven en Van Kleef vermoedelijk om geld geklikt hebben’.
Er zijn meer ongerijmdheden. Een overlevende van de Ordedienst, Hendrikje Lotgering-Hillebrand, vertelde in 1946 dat ‘Kerkhoven en Van Kleef vermoedelijk om geld geklikt hebben’. Hilko Glazenburg was eveneens weinig complimenteus: ‘Zij eisten nu zwijggeld van Honig! Dit werd dus de reinste chantage.’ Diverse ooggetuigen wisten na de oorlog te vertellen dat de obers al eens door de Duitsers gearresteerd en mishandeld waren. Hoe dan ook, ze leverden inmiddels binnen de Zaanstreek zoveel gevaar op dat ze daar weg moesten. Jean Ero: ‘Kerkhoven kletste destijds nogal veel. Mijn vader deed hem daarom enige tijd verdwijnen.’ De twee werden via Adolf Kroese, die enkele huizen van De Waakzaamheid woonde, overgebracht naar Nijverdal. Die maatregel was niet afdoende. Binnen de kortste keren wist het halve Overijsselse dorp dat de Zaanse nieuwkomers op de vlucht waren voor de nazi’s. Iedereen die interesse toonde kreeg van Kerkhoven en Van Kleef het fantasieverhaal te horen over het doodschieten en in het Zwet verbergen van ‘Johnny’. In het naoorlogse rapport van de Koogse ondergrondse: ‘Van Kleef was inmiddels vreselijk aan het drinken geraakt en flapte in een dronken bui er alles uit.’
Het opmerkelijke feit doet zich voor dat de overlevenden van de Ordedienst beide Waakzaamheid-personeelsleden chanteurs en ‘chicaneurs’ noemden, maar dat Kerkhoven al sinds 1960 op de prestigieuze Erelijst van Gevallenen figureert als gesneuvelde verzetsstrijder. De twee kelners werden in Nijverdal gearresteerd, een paar dagen na de Zaanse leden van de Ordedienst, maar zijn nooit als zodanig erkend. Volgens Glazenburg kregen ze bovendien ‘opvallend lichte straffen’. Ze kwamen in andere gevangenissen terecht dan de andere arrestanten: Theodorus van Kleef stierf desondanks op 19 september 1942 in concentratiekamp Sachsenhausen, Jacob Kerkhoven zou in mei 1945 nabij Bergen-Belsen zijn overleden. Het lijkt er al met al op dat de makers van de Erelijst een vergissing hebben gemaakt door Kerkhoven te eren als verzetsman.
Bom
Zich niet bewust van het naderende drama gingen Hendrik en Louise Ero door met hun horecawerkzaamheden. Ook in hun zaak hadden ze overigens last van de nazi’s. Op zondag 23 februari, in het weekend dat de hoofdstad werd geteisterd door de eerste anti-joodse razzia’s, demonstreerde een groep Zaanse NSB’ers eveneens hun macht. De zwarthemden mishandelden ’s avonds mensen die in De Waakzaamheid aan het dansen waren.
In de nacht van 1 maart 1941, nog geen week voor de eerste in een lange reeks van arrestaties die ook naar Koog aan de Zaan leidde, was er nog meer onheil. Een geallieerde bom zaaide dood en verderf in de Jan Bestevaerstraat. Het was een noodafworp of een navigatiefout van de Britse piloot. Louise haastte zich na de enorme klap naar de tweehonderd meter verderop aangerichte ravage om eerste hulp te bieden. Samen met de huisarts Henricus Hagtingius en een buurtbewoner bekommerde ze zich om de slachtoffers. ‘Mevrouw Ero zag mij zienderogen verbleken, waarschuwde en adviseerde te gaan zitten’, schreef de buurtgenoot ruim veertig jaar later in zijn memoires. “U gaat anders van uw stokje, drink dit maar voor alle zekerheid, dan knapt u wel weer op.” Na de cognac, die zij in een flesje uit haar tas haalde, verdween inderdaad de duizeligheid.’ Het onbedoelde bombardement kostte zes mensen het leven.
Oranjehotel
Begin april werden de Ordedienst-leiders Westerveld en Van Slooten gearresteerd. Vertrouwend op strafvermindering noemden ze tientallen namen van medestrijders. Enkele weken later begon de Sicherheitsdienst in de Zaanstreek met oogsten. Op de 25ste werd Hendrik Ero uit de Waakzaamheid gehaald en afgevoerd. Twee weken later stopte er een zwarte personenauto voor het etablissement en werd ook zijn vrouw opgepakt. ‘Zorg jij voor de kinderen’, kon Louise nog net zeggen tegen haar dienstmeid, Trien Mol. Die zou deze taak uiteindelijk op zich nemen tot haar dood in 1973.
Vertrouwend op strafvermindering noemden ze tientallen namen van medestrijders.
Omdat zijn ouders waren opgesloten in de Scheveningse gevangenis (door de illegaliteit ‘Oranjehotel’ genoemd) nam Jean met enkele familieleden en ’tante Trien’ de zaken waar in De Waakzaamheid. Zijn jongste zus, Jeannette (Netty), slaagde er in om vanuit Algiers naar Amsterdam te reizen, waar ze door Jean op het station werd verwelkomd met de woorden: ‘Papa en mama zijn opgepakt.’ Na de oorlog zou Netty met haar man Dick het beheer van De Waakzaamheid op zich nemen. Via het Rode Kruis kreeg ze op een dag wat kleren terug van haar moeder. In de voering van een overjas vond ze een weggeborgen zakdoekje. Het was volgeborduurd met namen van medegevangenen uit het Oranjehotel, een miniatuurverslag van Louises dagbesteding en vaderlandslievende leuzen (‘In deze bajes zit geen gajes, maar Hollands Glorie, potverdorie!’). De vondst moet een enorme indruk hebben gemaakt op Netty. ‘Ze heeft aanvankelijk zoveel gehuild dat ze de laatste dertig, veertig jaar geen tranen meer had’, registreerde haar zoon Jeroen.
Briefje
Louise en Hendrik Ero zaten in Scheveningen vast op verschillende afdelingen. ‘Zij groette iedere morgen tijdens het luchten haar man door een witte doek voor het celraam te bewegen’, schreef Hendriks medegedetineerde Klaas Abma de Fries in 1945 in zijn boek In deze bajes…. ‘Onze celgenoot bracht dan zijn zakdoek naar de neus om haar groet te beantwoorden.’ Een enkele keer konden de Ero’s een gecensureerd briefje naar de buitenwereld sturen. Op een felicitatiekaart voor haar zwager schreef Louise: ‘Door aanhoudende kiespijn heeft mijn man zijn tanden moeten laten trekken. We zijn enorm afgevallen. Mijn maag kan het eten hier niet verdragen.’
De Fries omschreef Hendrik – in zijn memoires ‘Eureka’ genoemd – als ‘een rijzige man van omstreeks 60 jaar met Grieks bloed in de aderen’. In werkelijkheid was Hendrik pas 54. Hij had volgens De Fries ‘de typische eigenschap van een kastelein: hij mocht graag praten’. ‘De aanwezigheid van een hotelhouder maakte het voor ons al zeer gemakkelijk om een afspraak te maken voor het houden van een reünie en wel in het restaurant van Eureka, bij welke gelegenheid onze gastheer voor een fijn diner zou zorgen. Het menu werd voorlopig vastgesteld en zou zoveel mogelijk aan Scheveningen herinneren. Alleen zou alles smakelijker bereid zijn met boter en andere ingrediënten. Geen onzer kon toen vermoeden dat ik de enige van ons gezelschap zou zijn die de oorlog zou overleven.’
Berlijn
Het verblijf in het Oranjehotel duurde bijna een jaar. Eind maart 1942 werd het echtpaar Ero samen met 45 anderen overgebracht naar Berlijn. De mannen kregen een plek in de immense Kriegswehrmachtgefängnis, Louise ging naar de kleine, oude en smerige gevangenis Charlottenburg. Tussen 1 september en 23 oktober van hetzelfde jaar stonden de verdachten, verdeeld over twintig dagen, terecht in een showproces. Ongeïnteresseerde en bevooroordeelde magistraten waren hun lot. Het Reichskriegsgericht verdacht allen van spionage en ‘Feindbegünstigung’. Hilko Glazenburg: ‘De 47 personen waaruit onze groep bestond werden opgesplitst in kleinere groepen. Pas uit de vonnissen die ik na de oorlog wist te bemachtigen, is mij duidelijk geworden waarom. De Duitsers hadden twee verschillende verzetsgroepen, de groep Stijkel en de groep Westerveld, en een groepje Katwijker vissers die elkaar hadden willen helpen bij een gezamenlijke poging om materiaal naar Engeland te brengen, samengevoegd tot een groot complot.’ Wesselina van Hinte-de Bruin: ‘Het “Stijkelproces” is in vier groepen berecht. Mijn man en ik behoorden tot de laatste groep, waartoe ook de heer en mevrouw Ero en de heren Davidson, Thomas, De Koning en Naber behoorden.’
Op spionage stond in het Duitsland van Adolf Hitler maar één sanctie: de doodstraf. Hulpverlening aan de vijand werd slechts in uitzonderlijke gevallen met minder dan de kogel bestraft. Dat er uiteindelijk toch nog enkele verdachten werden begenadigd (onder andere het echtpaar Van Hinte en Louise Ero) mag dan ook als een klein wonder worden beschouwd. Ze moesten echter wel langdurig naar het tuchthuis of een concentratiekamp –wat als gevolg van de onmenselijke omstandigheden daar voor de meesten een doodstraf op termijn betekende. De anderen wachtten in Berlijn het moment van hun terechtstelling af. Onbekend is of Hendrik en Louise na de rechtszaak nog contact met elkaar hebben gehad. Vast staat wel dat Louise in februari 1943 werd afgevoerd naar het tuchthuis Lauerhof in Lübeck. In het voorjaar van 1944 belandde ze in de ruim honderd kilometer ten zuidoosten van Berlijn gelegen vrouwengevangenis Cottbus en vervolgens in concentratiekamp Ravensbrück. Daar stierf ze op 31 december 1944 aan uitputting en difterie. Hoe het haar echtgenoot was vergaan zal ze niet hebben vernomen.
Voltrekking
De voltrekking van het doodvonnis aan de 32 veroordeelden werd almaar uitgesteld. Pas op 4 juni 1943 kwam een Feldwebel hen in de vroege ochtend vertellen dat ze een paar uur later gefusilleerd zouden worden. Hilko Glazenburg (die tot zijn verontwaardiging te horen kreeg dat hij gespaard bleef): ‘Ze waren beheerst en rustig, bijna sereen en vol Godsvertrouwen. Ze wisten dat ze groot en goed werk hadden gedaan. En ze vroegen mij: “Zorg voor onze vrouwen en kinderen”.’ In een overvolle gevangeniswagen werden de slachtoffers naar de executieplaats in Berlijn-Tegel gereden. Onderweg zongen ze het Wilhelmus. Op de plaats van bestemming aangekomen werden ze één voor één doodgeschoten. De onbedoelde naamgever van de groep, Han Stijkel, stierf om 8.05 uur als eerste. De laatste gevangene werd om 10.25 uur geëxecuteerd. Hendrik Ero viel als nummer 13, om 8.59 uur.
In april 1945 werd er nog een Zaans lid van de Ordedienst doodgeschoten. Niet door de Duitsers, maar door zijn eigen verzetskameraden. De Wormerveerse garagehouder Pieter Jacob Zwart regelde sinds de zomer van 1940 namens de Ordedienst onder meer buitenboordmotoren voor mensen die de oversteek naar Engeland wilden wagen. Hij wist op vrije voeten te blijven toen het merendeel van de Ordedienst in handen viel van de Duitsers en zette zijn illegale werkzaamheden voort. In de door naijver gekleurde verzetsbeweging werd echter gefluisterd dat Zwart een dubbelrol speelde. Om die reden kreeg een lid van de Zaanse Knokploeg, Johan Bak, de opdracht om Zwart te doden. Op 5 april, een maand voor de bevrijding, voerde hij zijn taak uit. Uitgerekend ter hoogte van De Waakzaamheid werd de nietsvermoedende Zwart van zijn fiets geschoten. Hij zou het laatste dodelijke slachtoffer worden van de Zaanse illegaliteit. Twee opdrachtgevers van de moord werden na de oorlog veroordeeld voor hun rol in deze fatale vergissing.
Piet Zwart zou het laatste dodelijke slachtoffer worden van de Zaanse illegaliteit.
Afmeldingsbureau
Drie dagen na de Duitse capitulatie veranderde de bovenzaal van De Waakzaamheid in een ‘Afmeldingsbureau voor Onderduikers’. Negen personen tikten op formulieren de personalia van honderden mannen, vrouwen en kinderen die zich in de omgeving hadden schuilgehouden voor de bezetter. Een van de medewerkers, verzetsman Cornelis Gerrit Bakker, noteerde in zijn dagboek: “Er kwamen erg veel Joden. Bij 1 adres hadden er 14 en later 9 gezeten!’
De kinderen Ero zullen zo vlak na de bevrijding in gedachten vooral bij hun ouders zijn geweest. Pas veel later werden hun angstigste vermoedens van officiële zijde bevestigd. De stoffelijke resten van de in Berlijn-Tegel doodgeschoten verzetsmannen kwamen in juni 1947 terug naar Nederland. Ze werden ter aarde besteld op de Haagse begraafplaats Westduin. Daar is ook een monument opgericht voor de organisatie die ook na de oorlog de naam Stijkelgroep bleef houden. Vlakbij De Waakzaamheid, in het Koogerpark, staat eveneens een stenen herinnering aan de illegaliteit. Zeven van de zestien daar vermelde Koog-Zaandijkse verzetsmensen die de oorlog niet overleefden behoorden tot bovengenoemde groep. Onder hen ook Hendrik en Louise Ero, aan wie in 1983 postuum een Verzetskruis is toegekend.
1 gedachte over “De Waakzaamheid in oorlogstijd”
Mooi verhaal over de Waakzaamheid.
De familie Breeuwer geweldige mensen.
De kinderen van van onze leeftijd.
Henk vriend van me Broer Piet (overleden)
Reinout vriend van Guda Spreeuw en Martha Stadt.
Evert Jan en Sieuwert Breeuwer.
Op 4 mei de stille tocht naar het Koger Park.
Stil staan bij het beeld en als kind onbegrepen!
Op school leerde je het Wilhelmus bij en zingen in het Park,
Bij de uitgang een IJsje toe.
Iedere leeftijd mooie herinneringen aan de Waakzaamheid