De Amsterdamse assistent-jurist Johan (‘Han’) van Lom verraadde in januari 1945 de top van de Nederlandse illegaliteit, in een poging zijn vriendin Tjodina (‘Ini’) Tymstra uit de handen van de Sicherheitsdienst te krijgen. Zowel Ini als Van Loms vrouw Cornelia (‘Non’) schreef over die roerige periode. De liquidatie van de verrader, het lot van zijn slachtoffers (onder wie Walraven van Hall); het komt allemaal aan bod in de verhalen van de hartsvriendinnen Non en Ini. Een feuilleton op basis van hun teksten, met soms wat duiding en aangevuld met foto’s uit familiearchieven en tekeningen van Ini Tymstra.
Deel 1: De aanloop.
‘Duitse zaken’
In oktober 1947 schrijft de weduwe Cornelia (‘Non’) van Lom-van Marle een terugblik op de dramatische winter van 1944/’45. ‘Het is op aandringen van een goede en wijze vriend, dat ik míjn geschiedenis van de oorlog schrijf. En het is voor mijn kind, dat ik het doe.’ De aanloop naar dit verwoestende seizoen begint op 1 maart 1942, wanneer haar aanstaande echtgenoot Johan (‘Han’) van Lom in dienst treedt bij het Amsterdamse advocatenkantoor Bunker, Hendrix en De Pont. Hij wordt daar de assistent van Jan de Pont, ‘die vrijwel niet anders dan Duitse zaken behandelde’.
(Non van Lom, 1947:) ‘Het was geen prettig werk, lopen naar alle mogelijke Duitse instanties, bedelen om inlichtingen, vaak onbeschoft behandeld worden en zo nu en dan letterlijk buiten de deur gezet. Altijd angstige mensen die smeekten toch wat voor hun gevangen familieleden of vrienden te doen. Een enkele keer kon je iemand redden, dan was je ontzettend gelukkig, maar meestal stond je machteloos en moest je nog zoete broodjes toe bakken om de mogelijkheden voor latere gevallen open te houden. Vriendelijk zijn waar je verachting voelde, beleefd blijven waar je ze eens de waarheid zou willen zeggen, je omkeren wanneer je zou willen slaan of erger. En altijd die wanhopige, vaak zelf opgejaagde mensen, wier belangen je in handen had en die van jou hulp verwachtten en die je zo zelden werkelijk helpen kon. Han, die niet in Utrecht wilde studeren om solidair met Leiden te blijven, ging tegen een kleine vergoeding hetzelfde werk voor Mr. De Pont in Den Haag doen. Hij was brutaler, maar tevens veel gevoeliger dan ik en hij trok zich alles nog meer aan, wat hij natuurlijk aan anderen nooit merken liet.’
‘Altijd die wanhopige, vaak zelf opgejaagde mensen, wier belangen je in handen had.’
‘We huilden’
‘Het leven werd benauwend, de maatregelen tegen onze Joodse landgenoten werden steeds ernstiger, de eerste gijzelaars doodgeschoten. Mr. Rob Baelde [een jurist die gevangen zat in St. Michielsgestel en op 17-8-1942 met vier anderen als represaille werd gefusilleerd]. We zaten in de trein toen ik het las in de krant van mijn buurman. Ik wees het Han. We zeiden niets, maar huilden beiden, zomaar midden in de trein. We hebben die dag niets meer gezegd.’
‘20 juni 1943: Twee dagen voor onze trouwdag en we maakten ons huisje schoon. Razzia, de hele buurt afgezet, alle Joden werden uit de huizen gehaald. We ontdekten dat boven ons hoofd een Duitse woonde, ze hing uit het raam en wees aan haar “Kameraden” de huizen aan waar nog Joden woonden. Ook bij ons deed de Grüne huiszoeking.’
Trouwdag
‘22 juni 1943: Trouwdag. We trouwden 2,5 uur te laat door het voortdurend luchtalarm. Maar het weer was stralend en we waren de twee gelukkigste mensen ter wereld. Ik had nu mijn eigen kantoor aan huis en Han nam volledig zijn plaats in bij Mr. de Pont. Hij werkte hard, gaf zich geheel, maar ondervond meer waardering bij cliënten dan bij Mr. de Pont.’
‘September 1943: Ini Tymstra, een al heel oud vriendinnetje uit Den Haag komt bij ons in, omdat zij moest onderduiken, daar zij, werkzaam op het Rijksarbeidsbureau in Den Haag, de mensen waarschuwde die men wilde laten ophalen wegens weigering in Duitsland te gaan werken. Han wist de zaak geseponeerd te krijgen en Ini kwam hier als onderwijzeres werken. Na enige maanden kwam ze naast ons wonen.’
Radio Oranje
‘Oudejaar 1943: Han speelt keihard het Wilhelmus op de piano: dit jaar de invasie en de bevrijding! We praatten en wachtten alleen nog maar op de bevrijding. We sloegen geen uitzending van Radio Oranje over. Het leven was moeilijk, er was veel angst (o, als Han over de afgesproken tijd was!), maar er was ook hoop: het kon nu niet lang meer duren. En ondanks alles waren we ongelooflijk gelukkig, ik verwachtte een kindje en de tuin stond vol bloemen.’
‘6 Juni 1944: eindelijk, de invasie.’
‘8 juni 1944: ons kleine meisje wordt geboren. Toen ik weer thuis was uit het ziekenhuis en we met zijn drietjes bij elkaar waren, als Han ’s avonds in zijn grote stoel zat te lezen of te werken en ik wat naaide of handwerkte, dan was het geluk in mijn huis zo groot, de vrede die er heerste zo in tegenstelling met de buitenwereld, dat ik bang werd: zo’n groot geluk kan nooit lang duren. Han kwam op kantoor in contact met belangrijke mensen van de illegaliteit, die hem vroegen zijn medewerking te verlenen, wat hij van ganser harte deed.’
Ini’s brief
De naast het jonge stel wonende Ini Tymstra is bevriend met Nons zus Hetty, met wie ze in de klas zat. Ze schrijft brieven voor ‘Hetsje’, die in het al bevrijde Nijmegen is. Door het ontbreken van een postverbinding doet ze haar schrijfsels niet op de bus.
(Ini Tymstra, eind september 1944:) ‘Lieve Hetsje, ’t begint me nou te vervelen dat ik je al die tijd niet kan schrijven! Ik heb er meer dan genoeg van om alles op te zouten tot ’t eind van de oorlog. Trouwens, dan zullen we wel belangrijker dingen hebben om aan te denken dan waar ik nu met je over “kletsen” wil. Ach kind, wat weten we weinig van elkaar. Hoe zou het met je gaan; wat zou je doen. Woon je nog in Maria Kinderoord, gaat ’t met “tante An” en “oom Piet” goed??? Wanneer zullen we daar een antwoord op krijgen.’
Gevochten
‘Hoe hebben jullie ’t gehad tijdens de Nijmeegse invasie? Is er op de Groesbeeckseweg gevochten? Zijn jullie gevlucht? Volgens ons kan dat onmogelijk, want overal eromheen werd gevochten. Van Hans, een 16-jarig joch naast ons, hoorden we een beschrijving van de landing (hij is op ’t laatste ogenblik nog weggekomen). Van de een hoor je: Oh, op de Groesb.weg is helemaal niet gevochten. En van de ander: Van de Gr.weg is niets meer over! Wat is er in godsnaam van waar.’
‘Enfin, ’t helpt je allemaal niets, wat je je ook voor vreselijke tonelen voor je ogen haalt, en dus stel je je maar voor wat je ’t liefste wil: dat alles goed gaat, dat jullie geen last van V’s en bommen hebt, dat je moeder krijgt wat ze nodig heeft om beter te worden, dat je vader ’t natuurlijk druk heeft met de Engelsen en de hele dag met ze loopt te praten, dat jij minstens al verloofd bent met of toch in ieder geval wel “in love with” een Engelse officier bent.’
Piekeren
‘Jullie waren natuurlijk nog in Mariaoord en jij doet de huishouding. Ik kan ’t me heus niet anders voorstellen, hoor, en ik wil ’t niet ook. Je moeder zit natuurlijk vreselijk te piekeren over Non en Han en kleine Anneleen [hun in juni 1944 geboren dochter Anne Mathilde] en je vader zal de Engelsen wel uitkafferen als ze die arme drommels in Amsterdam niet gauw gaan bevrijden. Dat Non zich over jullie ongerust maakt spreekt vanzelf, maar ze houdt zich reusachtig wat dat betreft. Alleen als Anneke weer een nieuw geluidje maakt of iets doet waar je echt aan ziet dat ze groter is geworden, dan zegt Non altijd: “Hè, wat jammer dat mamma dat nou nooit ziet.” Jullie missen zo ineens een heel stuk in het groeiproces, wat juist zo enig is om ’t te kunnen meemaken. Maar na de oorlog moet je maar niets meer overslaan.’
‘Je vader zal de Engelsen wel uitkafferen als ze die arme drommels in Amsterdam niet gauw gaan bevrijden.’
‘En Anneke wordt al zo groot! Jullie zullen opkijken. En ze eist iedereen op, zo klein als ze is. De Pipa [Hans begin augustus 1943 bij zijn zoon en schoondochter ingetrokken vader Albertus Marinus van Lom] doet de hele dag niets dan papjes koken en boontjes zeven en appeltjes zeven en de kachel aanmaken om de pap te kunnen koken. Non en Narrie [een andere vriendin van Non van Lom, Narrie Buffart] zie je altijd luiers wassen en voeren en baden en verschonen.’
Luiers
‘Hoe Non dat trouwens klaarspeelt mag Joost weten. Ik heb haar huis al “’t huis met de vele stemmen” gedoopt. Moet je je es even voorstellen: ik kom bijv. binnen, opengedaan door Narrie, met haar armen vol vuile luiers, in de gang kom ik de Pipa tegen met zijn emmer aardappels, die hij zal gaan schillen, ik volg de Pipa met de aardappels naar binnen en tref daar Non, die Anneke aan het baden is op twee stoelen, terwijl Suze, die “even” langskomt, vol belangstelling naar ’t schuitje varen kijkt; als Non dan de blozende baby op de divan afdroogt, wordt tante Giebel, die juist langskomt, zó geroerd door ’t huiselijke tafereeltje (alles geschiedt hier met open gordijnen met ’t oog op de zon) dat ze, na eerst nadrukkelijk geklopt en nog nadrukkelijker geklopt te hebben, door Narrie wel opengedaan moet worden en na de baby begroet te hebben met de vraag: “Waar is sij dan? Waar is sij dan?” begint zij een uiteenzetting over die nieuwe werkster, weet U, mefrouw fan Som. Ik neem met ’t badje de benen en bots bijna tegen Trees, die ’t spreekkamertje uitkomt met ’n cliënt.’
‘Als ik later weer binnenkom, zit Trees verwoed te tikken. Tante Giebel neemt afscheid en verzekert Anneke nog even: “Sij brauw-brauw tandjes krij!” en verdwijnt. Suze neemt ook afscheid, zodat we op deze veelbelovende morgen plotseling nog maar met z’n 5-en zijn.’
Niet veilig
‘Zo gaat ’t niet alleen ’s morgens en ‘middags, maar ook ’s avonds. Zelfs om 8 uur [wanneer de spertijd ingaat] zijn ze nog niet veilig, want dan kan ik nog altijd komen. Non is ook veel te goed, zie je. Je weet, ik at eerst van de kok, en toen dat niet meer ging buiten en toen de restaurants niet meer mochten koken van de [gaar-]keuken en ik maakte wel es wat op school. Maar al te veel kreeg ik beslist niet van die keuken, ’t werd bij Non opgewarmd, dus die zag het wel. Op een dag maakt Non ineens uit dat ik voortaan bij haar kom eten en daarmee uit. En sindsdien eet ik bij Non.’
‘Maar ’t is iets wat me altijd door bezwaart, dat Non en Han nooit alleen zijn.’
‘Ja, ik had natuurlijk juist aan de andere kant van A’dam moeten gaan wonen, dan had ik ook niet op Non kunnen steunen. Maar ja…. dat had ik in ’t begin moeten bedenken. Maar ’t is iets wat me altijd door bezwaart, dat Non en Han nooit alleen zijn. Eerst ben ik er een half jaar geweest, toen kwam al gauw de Pipa, toen Narrie, en nu alle drie tegelijk. En dat met de aanloop die ze toch al heeft… Nee, ’t is bar, hoor.’
‘Maar als de oorlog nou maar eerst afgelopen is, dan wordt ’t wel anders. Dan gaat de Pipa gezellige kamers zoeken. Narrie haar man komt terug. Ik ga minstens naar Indië of IJsland en dan is Non eindelijk “en famille”. Wat zal ze van haar rust genieten. Natuurlijk gaan ze eerst bij jullie logeren. Non zegt: “Als ik mamma op ’t station zie, dan ga ik vast gillen of heel gek doen.” Er staat jullie dus wat te wachten.
Maar ik ga maffen. Dag Hetsje!’
Stichting 1940-1944
Dolle Dinsdag brengt Nederland in rep en roer. De Spoorwegstaking breekt uit. En in diezelfde septembermaand van 1944 wordt Han van Lom gevraagd om de statuten te ontwerpen voor wat dan nog optimistisch Stichting 1940-1944 heet. Hij werkt daar graag aan mee.
(Non van Lom, 1947:) ‘Nu begon de ellende eerst recht. Razzia’s op jonge mannen. We richtten een schuilplaats onder de grond in. Verschillende illegale blaadjes werden door Han en Ini verspreid. Geen gas, geen elektriciteit, geen kolen, geen eten. Han werd magerder en zwakker en hij werkte hele nachten bij ons oliepitje aan de statuten van de Stichting 1940-1944 (toen nog zo geheten).’
Roekeloos
‘Hij werd een keer vastgehouden omdat er nog altijd “student” op zijn persoonsbewijs stond. Hij wist zich eruit te praten en veranderde het direct in “advocaat en procureur”. Al onze vrienden en kennissen werkten koortsachtig in de illegaliteit en waren soms krankzinnig roekeloos. Sommigen werden gepakt. Han zag er heel slecht uit en hij werd prikkelbaar. Ik kon niet geven wat hij nodig had.’
Het echtpaar Van Lom verdient te weinig om op de zwarte markt voedsel te kunnen kopen. De omstandigheden in Amsterdam worden met de dag benauwder. Op 23 oktober liquideert het verzet op de Apollolaan – een paar honderd meter van hun woning – de SD’er Herbert Oelschlägel. Als represaille executeren de Duitsers een dag later bij de plek van de aanslag 29 mannen. Van Loms werkgever Jan de Pont wordt gearresteerd, evenals tientallen anderen die rond de Apollolaan wonen.
(Non van Lom, 1947:) ‘Han was er kapot van. Voortdurend kwamen wanhopige angstige mensen op kantoor en hier aan huis vragen of Han niet wist wie de gefusilleerden waren. We konden er niet achter komen, het was om gek van te worden. Han probeerde enige malen bij de SD te weten te komen, waarom Mr. De Pont werd vastgehouden – de andere gijzelaars werden successievelijk losgelaten –, doch hij werd eruit gesmeten. Mevrouw de Pont, die in verwachting van het derde kind was, was wanhopig.’