Toen de oorlog voorbij was, begon voor duizenden voormalige verzetsstrijders de ellende pas. Ze werden hun verdere leven achtervolgd door de demonen uit het verleden. Dossiers die de Stichting 1940-1945 aanlegde over Zaanse oud-strijders laten zien hoe groot het leed was.
83.000 dossiers
Het Nationaal Archief beschikt over 83.000 dossiers over personen die na de Tweede Wereldoorlog materiële en immateriële steun – meestal mentale hulp – vroegen aan de Stichting 1940-1945. Sinds februari 2024 zijn die onder voorwaarden in te zien. De dossiers zijn waardevol. Veel voormalige verzetsdeelnemers vertelden de stichtingsmedewerkers uitgebreid wat ze zoal deden tijdens de oorlog. In het archief zit flink wat informatie die tot nu toe onbekend was. Het maakt meer dan ooit duidelijk welke offers de betrokkenen brachten voor hun vrijheidsstrijd.
In de eerste helft van 2024 vroeg ik bij het Nationaal Archief van twintig mannen en drie vrouwen dossiers op die de hulpverleners van de Stichting 1940-1945 mogelijk over hen hadden aangelegd. Deze personen hadden een paar dingen gemeen. Het waren namelijk allemaal oud-verzetsstrijders die tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Zaanstreek woonden. De meesten waren daar betrokken bij het gewapend verzet. Het was me vooraf niet bekend óf ze een dossier hadden. Er bestaat namelijk geen openbaar toegankelijk namenbestand waaruit kan worden geput. Pas na het schriftelijke verzoek om de beperkt openbare stukken te mogen inzien, bleek wie er een beroep op de Stichting hadden gedaan.
Demonen
Uit mijn steekproef kwam naar voren dat van deze 23 oud-illegalen er 17 cliënt waren geweest van de Stichting 1940-1945.
Uit mijn steekproef kwam naar voren dat van deze 23 oud-illegalen er 17 cliënt waren van de Stichting 1940-1945. Dat is dus driekwart. Hun dossiers besloegen soms honderden A-viertjes, soms enkele tientallen. Zonder uitzondering worstelden ze met de demonen uit het verleden. Ze waren vrij, maar wisten zich levenslang gestraft. Allen kampten tot aan de dag dat ze overleden in meerdere of mindere mate met PTSS, nog voor die diagnose als zodanig in 1980 werd opgenomen in het DSM-handboek, de classificatie van psychische stoornissen.
De stukken leggen bloot dat een aantal verzetsstrijders al meteen na de bevrijding instortte. Anderen kregen jaren en soms zelfs decennia later dusdanige klachten dat ze, vaak na het lang te hebben uitgesteld, psychosociale hulp zochten. Aan de hand van hun verhalen en ervaringen wil ik hieronder helder maken welke tol deze mensen betaalden voor hun veelal onbaatzuchtige handelen tussen 1940-1945.
Geanonimiseerd
Het is vaak pijnlijk om te lezen welke trauma’s deze mensen het hoofd moesten bieden. Om die reden heb ik, met uitzondering van twee mannen die ik al eerder met toestemming van hun familie bij naam noemde, iedereen geanonimiseerd. Soms leven er nog kinderen van deze voormalige verzetsstrijders en ik wil ze niet via deze weg ongevraagd confronteren met het leed van hun ouders. Een Zaankanter die enkele verraders liquideerde, verwoordde dit anno 1974 tegen een hulpverlener van de Stichting 1940-1945 aldus: ‘Mijn vrouw en kinderen mogen nooit weten dat ik een moordenaar geweest ben.’
‘Mijn vrouw en kinderen mogen nooit weten dat ik een moordenaar geweest ben.’
‘Kwelling’
Een bijna willekeurig voorbeeld van de categorie ‘vroege getroffenen’ betreft een Krommenieër die dag en nacht op pad was om afbreuk te doen aan het nazistische gedachtegoed. ‘Direct na de bevrijding openbaarden zich de volgende verschijnselen: Enorme vermoeidheid als gevolg van het onmogelijk kunnen slapen gedurende plm. de eerste tien dagen na de 5de mei 1945′, noteerde een medewerker van de Stichting 1940-1945. ‘Ook was het een enorme kwelling wanneer hij in een groter, of soms zelfs vrij klein, gezelschap moest verkeren. Dan transpireerde hij vaak dusdanig dat hij, althans zijn onderkleding en gelaat, drijfnat was; nadien openbaarde zich een doffe moeheid. Gedurende de eerste jaren na de bevrijding hebben de hierboven geschetste verschijnselen zich heel vaak voorgedaan.’
‘Drank’-medicijn
Het zou met deze man niet meer goedkomen. Naarmate zijn pensioen dichterbij kwam, namen de nachtmerries en slapeloosheid toe. Enorme rusteloosheid, trillende handen, toenemend gepieker wanneer de Dodenherdenking naderde: hij onderging het allemaal. ‘Om te kunnen slapen gebruikt hij liever een borreltje dan de librium die zijn vrouw hem probeert te laten gebruiken. Ook het “drank”-medicijn echter sorteert weinig effect. Deze mededeling kregen wij van zijn echtgenote, omdat de heer […] hier zelf nooit over praat en dit voor anderen wegdrukt. Is spijkerhard voor zichzelf, zal nooit klagen. Is echter sociaal bewogen voor de ander die in moeilijkheden zit.’
Niet alleen deze man uit Krommenie, maar ook zijn echtgenote werd – na lang aarzelen – cliënt van de Stichting. Vanaf de zomer van 1943 vervoerde en verborg zij wapens en explosieven. Haar woning groeide uit tot een verzamel- en vergaderplek voor gewapende strijders. Ook zij hield er trauma’s aan over. ‘Sinds 1957 lijdt zij aan toenemende klachten van nervositeit, bij vlagen zelfs hypernerveus, daarbij gepaard gaande met ernstige slapeloosheid. Wanneer er gesproken wordt over de oorlog of ten tijde van herdenkingen enz. kan zij in huilbuien uitbarsten.’
‘Over-bescheiden, over-flink’
‘Heel erg graag extra aandacht voor deze – voor mij – zéér speciale hoogstaande vrouw.’
Hun contactpersoon bij de Stichting 1940-1945 had een diep respect voor dit echtpaar. ‘Alles wordt op het privévlak gebagatelliseerd – ze zijn over-bescheiden, over-flink. (…) “Wat we deden was toch doodgewoon en vanzelfsprekend!” Deze mensen horen tot diegenen die eerst een hartinfarct of wat dies meer zij moeten krijgen, willen ze voor zichzelf vinden dat ze een redelijk beroep op de Stichting ’40-’45 mogen doen’, legde hun hulpverlener in 1974 vast in zijn rapportage. ‘Heel erg graag extra aandacht voor deze – voor mij – zéér speciale hoogstaande vrouw.’ Dat gebeurde: zowel zij als haar echtgenoot werden dertig jaar na de bevrijding volledig invalide verklaard en ontvingen een ruim oorlogspensioen.
‘Denkt dat hij dood gaat.’
Een Westzaner die onder meer betrokken was bij het elimineren van vier collaborateurs kwam er ook niet ongeschonden vanaf. Uit een rapport van de Stichting 40-45 de dato 13 september 1977: ‘Ook voelde hij zich soms in het verkeer wel eens bedreigd met de gedachte: “Stel je nu toch eens voor dat een familielid van één der geliquideerde mensen mij op het spoor is en naast mij rijdt.” In zijn droom kwam er dan een auto op hem af stormen of hoorde hij Duitse laarzen. (…) ‘Slaapt bijzonder slecht. Om een uur of drie ’s nachts slaapt hij in. Prakkiseert veel. Denkt, dat hij dood gaat.’
Veel oud-strijders vroegen zich af of de opbrengst van hun inzet opwoog tegen de naoorlogse lasten. Ze waren teleurgesteld over de samenleving. Bovengenoemde Westzaner piekerde en kampte met sombere buien ‘wanneer hij denkt wat er gedaan is in de oorlog en wanneer hij nu om zich heen kijkt’. Dat laatste had hij gemeen met een Wormerveerse medestrijder. ‘Hij is somber geworden, vergeetachtig, tobberig’, schreef zijn psychiater. ‘Trager ook, slaapt slecht, heeft angstdromen. Hij tobt over het feit, dat hij anderen in de oorlog heeft vermoord. Hij ervaart de tegenwoordige tijd als verschrikkelijk.’
‘Koelen bloede’
Ook deze Zaankanter werd achtervolgd door zijn oorlogshandelingen. In 1947 stortte hij voor het eerst in. ‘In 1949 vond een soortgelijke toestand plaats en in 1959 ging het helemaal mis: hij was onder behandeling van een internist, van een huidarts wegens eczeem en van een psychiater.’ De aangeboden hulp bood weinig soelaas, zo bleek een kleine twintig jaar later. ‘Mensen in koelen bloede vermoord te hebben (van al zijn mensen wilde niemand het doen, alhoewel de noodzaak van het besluit eenparig genomen werd) wordt een steeds grotere achtervolging. (…) Zijn enorme strijd (óf hij “de verrader” óf anders 50 andere mensenlevens) en dat wat daarna hem dagen en weken toen al bleef achtervolgen. Nu in nog ergere mate. Verstandelijk weet hij dat het gebeuren moest, maar gevoelsmatig kan hij er nu totaal geen kant mee uit. Heeft nachtmerries, transpireert enorm (zeker 5x per week een kletsnatte pyjama volgens zijn vrouw), schreeuwt, maar heeft nog nooit iets in zijn slaap losgelaten.’
Tranen
‘De knellende hoofdpijnen nemen toe zo alsof z’n ogen eruit gedrukt worden.’
Deze Wormerveerder was medio jaren zeventig geen schim meer van de voorheen uiterlijk onbewogen leidsman die over leven en dood besliste. Zijn hulpverlener: ‘De liquidatieverhalen gingen hortend – steeds mij vragend of ik het begreep en steeds met onderbrekingen door z’n hoofd te draaien om de tranen niet te laten zien. Loopt weg want – blijkt later – moet dan braken van ellende. De knellende hoofdpijnen nemen toe alsof z’n ogen eruit gedrukt worden. (…) Nabije- of verre familieleden van geliquideerde mensen die in het verleden in de winkel kwamen (ook gevolg: weglopen en braken) en die hij nu ergens tegenkomt, doen de hele film weer terugdraaien; maken hem wanhopig depressief door de involutie.’ Deze man en zijn eveneens getormenteerde echtgenote – ook zij was actief in de illegaliteit – zouden op hun oude dag de Zaanstreek achter zich laten en verhuizen naar een andere provincie, in een (vergeefse) poging om daarmee ook de boze geesten achter zich te laten.
Emigratie
Een Zaandammer die tijdens de oorlog met bovenstaande verzetsstrijder samenwerkte, vluchtte nog verder. Hij probeerde aan het verleden te ontsnappen door al in 1948 naar de andere kant van de wereld te emigreren. ‘Mijn gezondheid, die als allround sportsman uitstekend was, is gedurende de oorlogsjaren door spanningen, slechte voeding, weinig slaap/rust achteruitgegaan, wat na rustkuur/-kuren steeds weer terugkeerde bij gebrek aan reserves enz. in uitputting en oververmoeidheid en overspanning’, schreef hij. De symptomen openbaarden zich al meteen na de bevrijding: ‘In juli 1945 door Dr. Haverkamp en Dr. Levend met 4 weken ziekteverlof gestuurd wegens uitputting, bloedend tandvlees, losse tanden & kiezen, maagklachten, te hoge bloeddruk enz.’ In de navolgende jaren zou deze Zaandammer met korte tussenpozen steeds opnieuw worden opgenomen in zieken- en rusthuizen. Dat patroon zette zich voort tot zijn overlijden, begin jaren negentig.
‘Bloedend tandvlees, losse tanden & kiezen, maagklachten, te hoge bloeddruk enz.’
Rienus Bibbe
Eerder schreef ik al over Rienus Bibbe, die naast veel andere acties ook de eliminatie van de zeventienjarige Zaandammer Fred Kater op zich nam. De aanslag ging hem niet in de koude kleren zitten. ‘Hij gaf toe, toen ik hierover met hem sprak, niet te willen praten, daar deze jongen net zo oud was als nu zijn kinderen’, noteerde een medewerker van de Stichting 1940-1945 dertig jaar later. ‘Hij is prikkelbaar, windt zich gauw op, heeft steeds pijn in zijn arm. De kamptijd en de zware opdrachten die hij heeft uitgevoerd, kan hij niet vergeten en komen steeds weer naar boven. (…) Hij is soms de kluts kwijt en weet af en toe niet meer waarover hij het had en begint dan plotseling over wat anders.’ Amper zestig jaar oud werd Bibbe 100% invalide verklaard, een rechtstreeks gevolg van de oorlog.
Jaap Buijs
‘Een der ellendigste dagen van mijn leven’, noteerde de Zaandamse verzetsstrijder Jaap Buijs op 12 februari 1945 toen hij vernam dat zijn vriend en medegevangene Walraven van Hall die dag zou worden geëxecuteerd. ‘Totaal kapot was ik. Wat is de vrijheid duur gekocht.’ Buijs kwam de opgedane ontberingen nooit meer te boven. Hij overleed in 1960 getraumatiseerd, 72 jaar oud.
Jaap Buijs zag de bui al hangen toen hij enkele dagen na de bevrijding eindelijk de cel mocht verlaten. De slotwoorden van zijn gevangenisdagboek: ‘Op 8 mei kwam ik in Zaandam terug. Niet bepaald als een ongebroken strijder, maar verouderd en wel gebroken. Moge God mij de kracht geven mij weer op te richten en te helpen ons land weer omhoog te brengen.’ De smeekbede ten spijt kon Buijs zelden de gewenste kracht opbrengen. Iedere keer wanneer de drie kinderen van Walraven van Hall hem zagen, troffen ze een huilende, door verdriet en (onterechte) schuldgevoelens verteerde patiënt aan.
‘Moge God mij de kracht geven mij weer op te richten.’
‘Nooit meer de oude’
De moord op Van Hall ‘was een zo grote slag voor hem, dat hij mede door de reeds doorstane spanningen, nadien nooit geheel de oude meer is geweest’, legde de Stichting 1940-1945 vast. Vijf jaar na de bevrijding werd hij getroffen door een lichte beroerte. In 1952 moest hij zijn houthandel opgeven; hij kon het fysiek en mentaal niet langer aan. Maar ook toen bleef Jaap Buijs de principiële strijder die hij ook in de oorlog was. Hij had recht op een verzetsuitkering van 15.000,- gulden, maar weigerde het geld aan te nemen. ‘Ik heb het voorlopig niet nodig’, antwoordde hij op het aanbod. Jaap Buijs overleed in 1960, 71 jaar oud.
Geschiedenis
In de decennia na de Tweede Wereldoorlog verging het duizenden voormalige illegaal strijders op min of meer dezelfde wijze als Rienus Bibbe, Jaap Buijs en de hierboven genoemde anonieme Zaankanters. De komende jaren zullen ongetwijfeld vele onderzoekers de dossiers van de Stichting 1940-1945 bestuderen. Soms om de geschiedenis te leren kennen. En wellicht soms ook om te zien wat de naweeën zullen zijn van de oorlogen die nu woeden.