Onder de kop Ontwikkeling van het L.O-werk in Krommenie schreef Sjoerd Hondema (24-11-1921/10-1-2012) in augustus 1945 zijn oorlogsherinneringen op. Hondema was de plaatselijk leider van de Landelijke organisatie voor hulp aan onderduikers (LO) en daarmee de spin in het web bij de hulp aan joodse en niet-joodse personen die een schuilplaats, etensbonnen en andere basisbehoeften nodig hadden. Via de LO-Krommenie zijn naar schatting zo’n tweehonderd onderduikers in veiligheid gebracht.
Zijn kort na de bevrijding geschreven relaas biedt een bijzonder inkijkje in het illegale werk van de hervormde timmerman Hondema en zijn familieleden. Ik heb het merendeel van zijn verhaal hieronder geplaatst, met [ ] her en der wat duiding.
Blikfabrieken
‘Mei 1942. Grote opschudding in Krommenie. Honderdvijftig man, personeel van de Blikfabrieken [de Verenigde Blikfabrieken in Krommenie], hebben aanzegging gekregen dat zij binnen een week vertrekken moeten voor werk in Duitsland. Schrik, angst, haat vlamt op in de ogen van allen die dit horen, en velen beginnen nu pas goed te beseffen wat het zeggen wil bezet te zijn door het Germaanse ras.
‘Schrik, angst, haat vlamt op in de ogen van allen die dit horen.’
De meeste mensen zijn verlamd en weten niet beter te doen dan te schelden en te razen en hun gal uit te spuwen op die rotmof, doch ze gehoorzamen. Ze gaan of laten ze gaan, en er is niemand die aan de mogelijkheid denkt om te weigeren.
Niemand?
Neen, voor het oog der mensen niet. Maar in het verborgene, daar waar allen een enkele ingewijde doordrong, werden plannen beraamd die, hoewel los van elkaar, toch bewezen dat er een leger begon te groeien wat zich niet knechten liet, maar dat zou strijden totdat de overwinning was behaald.
Nog zie ik hem voor mij, die stille zwarte jongen. Vrijwel alleen stond hij op de wereld, niemand die hem raad gaf. Zelf moest hij zijn weg zoeken. Hoe het kwam weet ik niet, maar toen ik hem zo zag lopen nadat hij van de keuring terugkwam kon ik het niet laten om op hem toe te stappen en hem de vraag te stellen: “Wat ga je doen, zeg.” “Weet jij een plaats voor mij? Ik wil wel duiken, maar ik ken hier niemand.”
Verantwoordelijkheid
Dit antwoord verraste mij, daar ik het van hem niet direct verwachtte, en het deed mij tevens inzien dat ik er niet mee klaar was om iemand aan te sporen tot weigeren zonder dat ik hem de weg wees die hij gaan moest. “Kom vanavond maar eens bij mij, dan kunnen we zien wat wij doen moeten.” Dit was het enige wat ik hem op dat moment kon toezeggen, wilde ik hem niet geheel alleen in de kou laten staan, maar met deze woorden laadde ik meteen een grote verantwoordelijkheid op mijn schouders, want ik zag aan zijn ogen die begonnen op te lichten dat hij op mij rekende.
Die avond zijn we begonnen met gebed. Alleen, nog met z’n tweeën, waren we niet in staat om ook maar één stap in de toekomst vooruit te zien. En ofschoon dit altijd zo was geweest, nooit hadden wij dit zo sterk gevoeld als nu. Steil afhankelijk voelde we ons van Hem die ieders leven leidt, en in deze gezindheid legden we onze plannen die die middag bij ons op waren gekomen aan de Vader voor, om Hem er Zijn zegen over af te smeken. Hij heeft ons verhoord.
‘Die avond zijn we begonnen met gebed.’
Predikant
Ons plan brachten wij ten uitvoer. We schreven een brief naar een predikant die wij goed kenden, welke in een plattelandsgemeente woonde, en wij hoopten dat hij er in slagen zou een goede plaats te vinden. Dagen van spanning volgden, maar eindelijk kwam er bericht dat hij met de meeste spoed moest overkomen.
Als wij nu, achteraf, de maatregelen nagaan die wij hebben getroffen om zijn vertrek te camoufleren, dan schieten we in de lach. Alles ging zo voorzichtig en omslachtig, alsof iedereen op ons lette en eropuit was om onze plannen te dwarsbomen. Het halen van de distributiebescheiden was bijvoorbeeld een ding waartegen wij opzagen als een berg. Mijn moeder, die dit zou doen, zo onopvallend mogelijk tegelijk met onze andere kaarten, stond met een angstig kloppend hart in de rij te wachten op haar beurt, en ik weet nog goed hoe blij ze was als zij weer heelhuids thuiskwam met de kaarten, waaronder ook die ene. Het was alsof er een pak van haar hart gevallen was, zoals zij zei.
Gekraakte bonkaarten
Dat er later pakken met “gekraakte” bonkaarten door haar handen zouden gaan, dat zij een bevolkingsregister in haar provisiekast zou verbergen en vuurwapens voor ons zou bewaren heeft zij toen niet in de verste verten kunnen vermoeden. Gelukkig maar, er zouden aan haar slapeloze nachten nog vele zijn toegevoegd geweest. Ook wij hadden er toen nog geen begrip van hoe deze zaken, die wij begonnen waren omdat wij er ons persoonlijk verplicht toe wisten, zich zouden ontwikkelen tot een organisatie waar de vijand machteloos tegenover stond.
Door bepaalde omstandigheden ontmoette ik een kennis van mij die zich ook bezighield met het probleem van de mensenroof door de bezetter, en samen besloten wij om het wegvoeren van onze mensen tegen te gaan, door plaatsen te zoeken waar zij konden opgeborgen worden om aan de greep van de slavendrijver te ontkomen. Nog zie ik ons samen op een zolderkamertje ons neerbuigen voor onze God, om Hem te smeken ons kracht te geven en de wegen te wijzen waarlangs wij ons doel konden bereiken. Voor alles wat wij hebben mogen doen, komt Hem alleen de eer toe. Hij wekte ons op, gaf ons kracht en heeft ons deze jaren gedragen. Zonder Hem konden we niets doen.
Assendelft
Nadat wij verschillende dingen overwogen hadden, besloten we om Assendelft voorlopig als operatieterrein te nemen, omdat daar veel boeren woonden. Vele avonden achtereen gingen we samen op stap om te trachten de boeren te bewegen tot hun plicht, die bestond in het opnemen van onderduikers. Menige teleurstelling ondervonden wij hierbij, maar telkens werden we weer opgewekt door de spontane medewerking van enkelen die werkelijk begrepen waar het om ging.
‘Menige teleurstelling ondervonden wij.’
Willem Brinkman
Iedere keer als wij weer een of twee onderduikers konden plaatsen, gingen we naar de boekwinkel van [Willem] Brinkman in Zaandam, die in plaats van boekwerken nu in mensen handelde. Op deze plaats is menige jongen van kosthuis en van meester voor kortere of langere tijd verwisseld. Helaas is deze “handelaar” in de handen gevallen van de duivels tegen wie hij streed. Uit machteloze woede hebben dezen hem doodgemarteld.
In het begin kregen alleen die onderduikers welke nog over een stamkaart beschikten hun bonkaarten, en ik weet mij nog goed te herinneren hoe blij wij waren toen eindelijk de mogelijkheid open kwam om ook degenen die niets meer hadden van hun distributiebescheiden te voorzien. In Wormerveer verrees naast het gewone distributiekantoor nog een kantoor, waar de LO de administratie en uitreiking van hun bonkaarten regelde. Dit kantoor, dat groot genoeg was om auto’s vol met distributiebescheiden te bevatten terwijl er dan nog voldoende ruimte overbleef voor degenen die er werkten en soms ook slapen moesten, was praktisch onvindbaar.
Antoon Beernink
Het was een goede tijd die wij daar hebben doorgebracht, doch één ding stemt ons steeds weer droevig als wij eraan terugdenken, dat Antoon Beernink, die het kantoor mede heeft ingericht en een groot deel van de administratie heeft verzorgd, nooit meer terug zal keren.
Veel moeilijkheden heeft de mof ons in de weg gelegd, maar waar het op de verzorging van bonkaarten aankwam was hij helemaal op zijn felst, daar hij terdege inzag dat vooral op het terrein van de voedselvoorziening ons zwakke punt lag en als hij hier de slag kon winnen, dan hadden wij voor het grootste deel onze kans verspeeld. Het was in die tijd net een wedstrijd, en telkens kwamen wij als overwinnaars uit deze strijd tevoorschijn, hoewel vaak met zware en bloedige offers.
Tweede Distributiestamkaart
Toen kwam de klap op de vuurpijl, de Tweede Distributiestamkaart. Dat zou ons de das omdoen. Met bedenkelijke gezichten hebben we zitten puzzelen hoe deze zaak opgelost moest worden, en zoals altijd kwam er ook nu weer uitkomst. Met hetzelfde wapen dat de vijand tegen ons ophief om ons te verpletteren hebben wij hem een klap toe kunnen brengen waar hij aardig pijn aan heeft gehad. Op de meeste plaatsen, ook bij ons in Krommenie, hebben wij het in overleg met de ambtenaren van de secretarie zover kunnen brengen dat nu alle onderduikers, ook zij die niets meer bezaten, voorzien werden van een Tweede Distributiestamkaart, zodat zij voortaan zelf weer hun eigen bonnen konden halen, wat voor ons een hele verlichting betekende. De kuil was gegraven voor ons. Op de rand hebben we staan lachen om die stomme spitters, die er zelf in lagen.
De tijd ging voort. Het werk breidde zich steeds meer uit. De taken moesten verdeeld worden over meerdere medewerkers. De een zorgde voor de bonnen, de ander voor het geld, en weer een ander voor het plaatsen der onderduikers. Wij begonnen te voelen dat er noodzakelijk contact moest komen met andere organisaties en personen die ook met de zorg van onderduikers belast waren. Na veel polsen en zoeken kwam dit contact eindelijk tot stand, en samen vormden we het Plaatselijk Bureau, waarmede we voortaan geregeld vergaderden om de verschillende problemen te bespreken en zo mogelijk tot een oplossing te brengen.
R.K. werker
Reeds in het begin van ons werk waren wij met een R.K. werker in aanraking gekomen, die zelf ook in LO-verband stond, maar hier nog geen contactpunt wist en daarom altijd zijn bonkaarten uit de top van Noord-Holland haalde, waar hij wel aanknopingspunten bezat. Deze omwegen kwamen wel vaker voor, en om de zaak zo eenvoudig mogelijk te houden werd besloten om de uitreiking van de bonkaarten voortaan te centraliseren, zodat op iedere plaats één man was die de bonkaarten verzorgde en hiervoor verantwoordelijk was.
We kregen opdracht van onze leiding om met deze LO-werker in contact te treden, maar toen wij hem opzochten wou het gesprek niet erg vlotten. We hebben een poosje om elkaar heen lopen draaien en geprobeerd elkander met vriendelijke, achterdochtige vragen uit te horen. Het heeft wel een tijdje geduurd voor wij elkander vertrouwden, maar toen het dan ook zover was hebben we reuze goed met elkaar gewerkt en tot het einde toe een grote steun aan elkaar gehad.
‘We hebben een poosje om elkaar heen lopen draaien.’
Razzia’s
Het aantal dergenen die wilden onderduiken werd steeds groter, doch velen van hen konden we helpen door eens rustig met hen te praten en hen zodoende op hun gemak te stellen, daar het voor de meesten praktisch niets meer uitmaakte op welke plaats zij waren, want overal werden langzamerhand de razzia’s gehouden, zodat iedereen gevaar liep. Zoveel mogelijk werden diegenen die hiervoor in aanmerking kwamen voorzien van valse papieren of van een nieuw persoonsbewijs.
Toen in januari 1945 de meldingsplicht bekendgemaakt werd voor de mannen tussen de 18 en 40 jaar hebben we onze afdeling die de uitgifte van vervalste textielvergunningen en andere vervalsingen verzorgde uitgebreid met een lithograaf, die stapels persoonsbewijzen, stamkaarten en rouwboekjes vakkundig heeft bewerkt, met het gevolg dat de een plotseling een paar jaar ouder en de ander een paar jaar jonger werd.
Hongerwinter
Het voedselprobleem waar bijna ieder mens de laatste winter van de bezetting mee te kampen heeft gehad, stelde ons ook voor grote moeilijkheden. Er waren mensen die met grote bereidwilligheid onderduikers in huis hadden genomen, maar dit nu onmogelijk vol konden houden vanwege het voedselgebrek. Deze zaak hadden we echter aan zien komen, en in de tijd dat er op de bonnen nog volop eten te verkrijgen was hadden we de bonkaarten die over waren van diverse “kraakjes” vastgezet bij enkele vertrouwde kruideniers en bakkers, die hiervan voor ons een voorraad vormden waaruit wij putten konden indien dit nodig zou zijn.
Zodoende is het ons mogelijk geweest om van het begin van de winter af tot de bevrijding aan toe elke onderduiker die wij verzorgden te voorzien van extra brood en diverse artikelen meer. Aardappelen werden opgekocht in de kop van Noord-Holland door de LO-afdelingen daar en werden per schuit vervoerd naar de Zaanstreek. De verdeling van al deze levensmiddelen werd geregeld door een speciale commissie, die zorgde voor het gehele district. We waren in die tijd net één groot gezin.
Met de Noodorganisatie, die mede uit de illegaliteit was voortgekomen en legaal-illegaal werkte, stonden we op goede voet, en samen hebben we verschillende malen de spoorwegstakers een levensmiddelenpakket en aardappelen kunnen bezorgen. Liep er iets fout, dan was de N.O. altijd de vlag die de lading moest dekken.
Burgemeester Westra
Het gebeurde eens dat burgemeester Westra een bakfiets vol met levensmiddelen, bestemd voor onderduikers, bij onze opslagplaats ontdekte en door de politie in beslag liet nemen. Direct werd de N.O. in de arm genomen, die op hoge benen naar Westra toestapte om te vragen waar het goed voor was om eigendommen van de N.O. in beslag te nemen. Heel gauw werd alles toen terugbezorgd aan het N.O.-gebouw, vanwaar het verder werd verdeeld onder degenen voor wie het bestemd was.
Toen de bevrijding langzamerhand dichterbij scheen te komen werden er plannen beraamd om te komen tot een organisatie die direct na de bevrijding aan het werk kon gaan om de schade die ons volk geleden had te herstellen. Het Centraal Bureau van de LO stuurde ons de richtlijnen door en spoorde ons aan om de organisatie van Nederlands Volksherstel, zoals de naam na veel veranderingen zou luiden, ter hand te nemen. Op het plaatselijk bureau, waar alle belangrijke zaken met elkaar besproken werden, besloten we een van ons hiervoor aan te wijzen die deze zaak zou opknappen.
Volksherstel
Met volle energie is deze taak aangepakt en direct na de bevrijding was het zodoende mogelijk om de vele opduikende en repatriërenden te registreren en van bewijzen te voorzien die nodig waren voor het verkrijgen van hun distributiebescheiden. Het werk van Volksherstel heeft een belangrijke plaats ingenomen in ons volksleven en het zal nog wel enige tijd duren voordat deze grootse taak beëindigd is.
‘Het zal nog wel enige tijd duren voordat deze grootse taak beëindigd is.’
Los van het NVH is nog uit de illegaliteit ontstaan de Stichting 1940-1945, die zich ten doel stelt de nabestaanden van illegale werkers of deze werkers zelf, indien zij steun behoeven in enigerlei opzicht, deze te helpen, zoveel als in hun vermogen ligt. De verzorging zal in beginsel uitsluitend geschieden door medewerkers uit de illegaliteit, zodat naast de financiële steun ook een hartelijk contact met hun vrienden blijft bestaan. De Stichting zal nog vele jaren in het middelpunt der belangstelling van ons volk moeten staan. Niet als een liefdadigheidsinstelling, maar als een Ereplicht waar men zich niet zonder meer vanaf kan maken.
Dit is in het kort een weergave van het LO-werk in Krommenie. Om misverstand te voorkomen moet er bij vermeld worden dat vooral de dingen die de laatste tijd tot stand zijn gekomen, mede te danken zij aan hen die hetzij in organisatorisch verband of individueel buiten de LO veel werk hebben verzet voor de onderduikers.’
1 gedachte over “De oorlogsherinneringen van verzetsman Sjoerd Hondema”
Graag zou ik willen weten wat er met de bonnen en stamkaart uit die tijd gedaan kan worden zodat het bewaard kan blijven met groet Dea
Eric Schaap wat ben je toch super goed om de nare tijd, van de mensen toen en hun kracht en eerlijkheid te weergeven