Jan ‘Keefman’ Arends solliciteerde in mei 1943 bij de Duitse Kriegsmarine in Amsterdam. Deze tot nu toe onbekende misstap was het begin van een deprimerende zwerftocht die de rest van zijn korte, door een sprong van de vijfde verdieping beëindigde leven zou duren. ‘Schrijvers worden getrapt.’
Oorlogsverleden
‘Het is nog 1972. Arends wilde zich aan het schrijven zetten en had zich voorgenomen een boek te schrijven over zijn jeugd’, sloot Nico Keuning hoofdstuk 16 af van zijn levensverhaal over Jan Arends (1925-1974). Vier pagina’s verder leek de biograaf daar opnieuw aan te refereren, toen hij noteerde dat Arends nog wel eens wilde terugblikken op de jaren 1940-1945. ‘In Rotterdam trof ik Louis van Gasteren’, citeerde Keuning de getormenteerde dichter en schrijver, inclusief diens spelfouten. ‘Van Gasteren vroeg naar mijn oorlogsverleden. Daar heb ik over nagedacht. Daar wil ik alles van vertellen, dag voor dag. Er is nog nooit iemand van de [Bezige] Bij geweest die mij daarna gevraagd heeft. Ik begrijp niet hoe dat kan met een uitgever uit het verzet. Als van gasteren komt praat ik uit tot vandaag. Dat is voor mij een morele zaak van algemeen belang.’
‘Van Gasteren vroeg naar mijn oorlogsverleden.’

Sprong van flat
Het zou niet gebeuren. Nog geen jaar later sprong de door persoonlijkheidsstoornissen en depressies geplaagde Jan Arends (‘Alle mensen zitten in de zon en ik sta in de regen’) van de flat aan het Roelof Hartplein waar hij sinds het najaar van 1972 woonde. Cineast Louis van Gasteren noch Nico Keuning kreeg uiteindelijk zicht op zijn oorlogservaringen. In de (aanbevelenswaardige) biografie Angst voor de winter komen met name Arends’ laatste oorlogsjaren summier aan bod, bij gebrek aan bronnen. Dat is jammer, want die periode lijkt mede bepalend te zijn geweest voor zijn latere leven. Het is ook begrijpelijk. Niets wees er op dat de Politieke Recherche na de oorlog een onderzoek tegen de schrijver begon wegens mogelijke collaboratie. Keuning kende zijn CABR-dossier niet, dat ter inzage ligt bij het Nationaal Archief.
Marinewerf
Begin 1948 waren de meeste Nederlandse NSB’ers, SS’ers en andere deutschfreundlichen opgespoord en al dan niet veroordeeld. Jan Arends behoorde tot de laatsten die werden doorgelicht. De verdenking: hulpverlening aan de vijand. In het archief van de Amsterdamse marinewerf waren namelijk voor hem belastende documenten gevonden van het Arbeitsbereich der NSDAP in den Niederlanden, de Nederlandse afdeling van de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei.
‘Nu heeft hij een baan gevonden als muzikant en trekt hij zijn aanmelding bij de Weermacht in.’
Op 29 juni 1943 stuurde het Arbeitsbereich een brief aan de Weermachtcommandant in Amsterdam. ‘Betreft: rekrutering van vrijwilligers van verwante Noordse volkeren voor de Duitse Weermacht’, luidde de aanhef. Daarachter stond de naam van een nieuwe kandidaat: ‘Johannes Arends, Yselstraat 1’. De sollicitant had zich gemeld ‘omdat hij geen werk kon vinden in zijn beroep’. Er was echter een kink in de kabel gekomen: ‘Nu heeft hij een baan gevonden als muzikant en trekt hij zijn aanmelding bij de Weermacht in. Daarmee vervalt de noodzaak voor een politieke beoordeling. Heil Hitler!’

Ora et Labora
Toen de Politieke Recherche in 1948 Arends aan de tand voelde over zijn sollicitatie gaf hij zijn inschrijving voor het Duitse leger onmiddellijk toe. Naar eigen zeggen had hij op 15 februari 1943, twee dagen na zijn achttiende verjaardag, het katholieke internaat in Rijswijk verlaten waar hij sinds vierenhalf jaar verbleef. Wie zijn biologische vader was wist hij niet en zijn door reuma geplaagde, in november 1941 overleden moeder had niet voor hem kunnen zorgen. In Huize Ora et Labora ontfermden missiebroeders zich over jongens als hij, afkomstig uit beschadigde gezinnen. Jan Arends leerde in Rijswijk schoenen poetsen en repareren. De navolgende jaren zou hij als schoenmaker zijn karige brood verdienen. ‘Toen ik het internaat verliet, was ik geheel op mijzelf aangewezen en vertrok naar Amsterdam, waar ik in de IJselstraat aldaar ging wonen. Ik voorzag in mijn onderhoud door nu en dan een dag te werken bij de een of andere schoenmaker in Amsterdam’, aldus zijn proces-verbaal.
‘Niet geheel normaal’
Hij vond een kamer op de hoek van de IJselstraat. Zijn hospita, de weduwe Christina Elisabeth de Wilde, vond hem maar een wonderlijk figuur. ‘Ik heb altijd de indruk gehad, dat Arends niet geheel normaal was. Hij handelde dikwijls zeer vreemd.’ Rechercheur Leendert Kooijman, die alle verklaringen vastlegde, had eveneens zijn twijfels. ‘Ook mij verbalisant is het opgevallen dat verdachte Arends niet geheel is zoals normale personen. Het gelukte mij slechts met grote moeite een samenhangende verklaring van verdachte te krijgen, omdat hij op sommige ogenblikken geheel afwezig was en met zijn hoofd op de tafel ging liggen, waarbij ik niet de indruk had dat hij simuleerde.’
‘Ook mij verbalisant is het opgevallen dat verdachte Arends niet geheel is zoals normale personen.’
Tolhuis
Jan Arends speelde inderdaad geen toneel. Van jongs af was hij ‘anders’ en hij zou een groot deel van zijn leven doorbrengen in psychiatrische instellingen. Tegen Kooijman vertelde hij onsamenhangend, maar wel waarheidsgetrouw over zijn oorlogshandelingen. Te beginnen met het moment dat hij in mei 1943 ‘vanaf de Tolhuispont, welke de verbinding tussen de IJ-oevers te Amsterdam onderhoudt, werd getroffen door het bedrijf van de Kriegsmarine, wat gevestigd was in het Tolhuis’. Zijn moeilijk te onderdrukken impulsiviteit speelde hem weer eens parten. ‘Ik besloot mij bij de havencommandant te vervoegen teneinde mijn nieuwsgierigheid te bevredigen. Hier werd blijkbaar aangenomen dat ik dienst wilde nemen bij de Kriegsmarine en er werden mij verschillende vragen gesteld betreffende mijn personalia, terwijl mij tevens een vragenlijst ter ondertekening werd voorgelegd, welke inderdaad door mij werd ondertekend. Hoewel het in het geheel niet mijn bedoeling was practisch dienst te nemen bij de Kriegsmarine, liet ik mij na enkele dagen toch keuren en werd goedgekeurd. Hierna werd het mij duidelijk, dat ik niet goed had gehandeld en besloot in geen geval bij de Duitse Kriegsmarine in dienst te gaan.’

Paniek
De havencommandant liet hem niet wegkomen met de smoes dat hij als muzikant aan de slag was gegaan. Arends’ naoorlogse dossier bevat naast de inderdaad door hem ondertekende korte vragenlijst twee in de weken daarna verstuurde briefjes waarin hij het ‘verzoek’ kreeg om onmiddellijk langs te komen ’teneinde uw aanmelding bij de Duitse Kriegsmarine verder af te handelen’. Arends raakte in paniek. Zonder zijn hospita de verschuldigde huursom over de voorgaande acht weken te betalen, verliet hij Amsterdam.
Tot de bevrijding zou hij door Nederland zwerven, in een geslaagde poging om uit handen van de Duitsers te blijven. In Haarlem, zijn eerste tussenstop, kreeg hij al na een week in een café ruzie met een paar SS’ers. ‘Mijn persoonsbewijs werd afgepakt en ik werd met opsluiting in een concentratiekamp bedreigd.’ Hij week uit naar het Friese dorp Rottevalle, tot een ‘goede’ politieagent hem aanraadde om de provincie te verlaten, ‘ook al omdat ik niet in het bezit was van een persoonsbewijs’. Hij ging naar Den Haag. Daar kwam hij in de Celebesstraat terecht bij de familie Frauenfelder, dat meer door de oorlog getroffen kinderen opnam, onder wie joodse. ‘Hij zat onder de schurft en hij had luizen’, vertelde Marjan Frauenfelder decennia later tegen Nico Keuning. De Laan van Meerdervoort 424 was een ander Haags verblijfsadres dat hij zich in 1948 kon herinneren.
Pierre Dekkers
Arends trok naar het platteland om daar ’te trachten in mijn onderhoud te voorzien’. In Voorthuizen mocht hij een tijdje blijven bij een illegaal werker, Pierre M.C. Dekkers, die in zijn huis aan de Stroeërweg 19 ook een groot aantal joden en een geallieerde parachutist verborg. Arends werd in Den Bosch opgepakt wegens landloperij en een week lang vastgezet in Den Haag. Na zijn vrijlating kon hij in zijn geboortestad aan de slag bij een schoenmaker, tot november 1943. ‘Intussen had ik de muziekstudie opgevat en studeerde privé, totdat ik in februari 1944 het Koninklijk Conservatorium ging bezoeken. Hier bleef ik tot november 1944, het tijdstip dat de algemene arbeidsinzet voor Duitsland streng werd doorgevoerd.’
Arends werd in Den Bosch opgepakt wegens landloperij en een week vastgezet.
Geseponeerd
Den Haag, Warmond, Voorthuizen, Rijnsburg; Jan Arends wist nadien vaak slechts bij benadering waar hij tijdens de tweede oorlogshelft allemaal was geweest, overal en nergens schoeisel lappend om in leven te blijven. ‘Ik week uit naar Gelderland, waar ik rondzwierf tot het eind van de oorlog. Een vast adres had ik niet.’ In 1947 keerde hij terug naar Amsterdam, na in Den Haag van het conservatorium te zijn verwijderd. Het zouden terugkerende thema’s blijven in de jaren die hem restten. Zwerven van adres naar adres – meestal in Amsterdam –, overal aanklampend, maar nergens bij horend en door niemand begrepen. Zijn sollicitatie bij de Kriegsmarine had geen verdere gevolgen: de zaak werd geseponeerd.

Te laat
Jan Arends maakte nog mee dat zijn in 1972 uitgebrachte verhalenbundel Keefman – een afrekening met de ouderwetse psychiatrie – een bescheiden succes werd. Het was te laat; hij had er geen behoefte meer aan. Enkele weken voor hij op 21 januari 1974 zijn dood tegemoet sprong, schreef de eenzaamste auteur van Nederland een brief aan Rudy Kousbroek: ‘Je wenste mij veel schrijversroem in het komende nieuwjaar. Dat had ik wel gewild toen ik twintig was maar nu niet meer. Schrijvers worden getrapt altijd en overal.’ Zijn in 1943 begonnen zwerftocht was ten einde.

Verwijzingen
Tussen Arends’ nagelaten prozateksten zaten de nodige verwijzingen naar zijn maatschappelijk mislukte leven en zijn jeugd. Aan het hoofdstuk over de oorlog was hij niet meer toegekomen.