Verhalen over de Tweede Wereldoorlog

De Februaristaking in de Zaanstreek. 2: Dinsdag 25 februari

Samen met Geke van de Kamp en Sander Wegereef schreef ik in 2017 het boekje De Februaristaking in de Zaanstreek (het is nog verkrijgbaar). De centrale hoofdstukken en een toegift zijn nu ook online te lezen. Hier deel 2, over het begin van de grootste werkonderbreking die de Zaanstreek ooit kende.

Wie het initiatief nam om de Zaanstreek te informeren dat aan de overkant van het Noordzeekanaal de trams niet meer reden en het personeel en masse de werkplek verliet, is niet meer te achterhalen. Wel bekend is dat de boodschap deze dinsdagochtend al om half twaalf gehoor vond. Op dat tijdstip legden namelijk de eerste Zaanse arbeidskrachten demonstratief hun gereedschap neer. Dit begin van de regionale stakingsacties op 25 februari is te herleiden tot een werkverschaffingsproject in Jisp. Alle tien mannen daar lieten nog voor de lunchpauze hun baas in de steek en vertrokken.

Het duurde uren voor de revoltedreiging doordrong tot de handhavende autoriteiten in Zaandam en omstreken. Pas om tien over half twee in de middag rinkelde op het hoofdbureau van politie in de Vinkenstraat de telefoon. Vanuit Amsterdam liet de secretaris van de procureur-generaal weten dat daar ‘een grote staking is uitgebroken’. Er deden in totaal meer dan tienduizend mensen aan mee, klonk het aan de andere kant van de lijn. De dienstdoende agent noteerde in het dagrapport dat ‘verwacht kan worden, dat deze staking naar de kleinere plaatsen kan overslaan’. Hij begon onmiddellijk met rondbellen om de politiebureaus in de regio te waarschuwen.

Stakingsactiviteiten op het Amsterdamse Raamplein, 25-2-1941 (Tresoar, archief Keimpe Sikkema).

Op dat ogenblik waren de vroegste werkweigeraars die woonachtig waren in de Zaanstreek al teruggekeerd uit de hoofdstad, waar ze hun broodwinning hadden. Kort voor het middaguur vertelde een in Koog aan de Zaan wonende typograaf ‘dat in Amsterdam alles voor de joden’ staakte. Die boodschap ging als een lopend vuurtje door de plaatselijke stijfselfabriek De Bijenkorf. Timmerman Jan Klomp: “Om half twee was ik bij het bedrijf en heb toen tegen Willem Zwaan gezegd dat wij eigenlijk ook moesten staken. Volgens mij moesten wij het doorzetten, maar Willem Zwaan zei: ‘Dat hebben we zo niet voor elkaar.’ Er zaten trouwens ook wel gevaren aan verbonden. Terwijl wij beiden overlegden, kwam de heer Vegter eraan en vroeg: ‘Moeten jullie niet aan het werk?’ ‘Neen’, zeiden wij: ‘Wij hebben niet veel zin. De joden worden vervolgd en nu willen wij graag de stakingsactie die daartegen gericht is ondersteunen. Wij hebben echter gehoord dat u NSB’er bent en eerlijk gezegd, daar hebben we een broertje aan dood. Nu willen we graag weten welke bedoeling u heeft. Bent u het of bent u het niet?’ Hij antwoordde dat hij geen NSB’er, maar wel pro-Duits was.”

Voorhoede

Klomp en Zwaan besloten na dit antwoord om de gok te nemen. “Hierop zijn wij rond gegaan en vertelden overal dat Amsterdam voor de joden staakte en dat wij ook in staking wilden gaan.” Ze overlegden tijdens de lunchpauze met hun Bijenkorf-collega’s. Sommigen wilden aanvankelijk doorwerken, omdat het slechts een ‘communistische rel’ zou betreffen. De meerderheid dacht daar anders over en was van mening dat het een actie betrof ’tegen de mishandeling van de joden en dat de politiek hier buiten moest blijven’. Die stellingname leidde tot consensus. Het duurde niet lang voor iedereen het schaftlokaal en de fabriek verliet. Een eenzame werkwillige die er anders over dacht, kreeg de wind van voren. Klomp: “Een van de mensen heeft me nog gevraagd of hij mocht blijven werken. Ik zei echter dat hij op moest donderen.” De fabriek stroomde leeg. Ongeveer zeshonderd medewerkers van De Bijenkorf behoorden tot de voorhoede van het Zaanse stakerslegioen.

Directeur George Nicolaas Honig had de leegloop al een beetje zien aankomen: “Ik was de morgen van de staking in Amsterdam. Er reden geen trams meer om 10 uur en men vertelde me dat er voor de joden gestaakt werd. Ik ben toen teruggelopen naar het station.” Hij wilde peilen hoe de stemming was in zowel zijn eigen onderneming als elders in Koog aan de Zaan. Honig: “Duyvis Machinefabriek belde ons op, dat zij in staking gingen. Hierop belden wij Duyvis Oliefabrieken op om te vragen hoe de situatie daar was. Volgens de directeur was alles rustig. Vijf minuten later belde hij echter terug en deelde mede dat de mensen zijn bedrijf ook aan het verlaten waren. Het was heel grappig te zien hoe de zaak zich uitbreidde, want het ging net zo vlug als iemand fietsen kon.” Jan Klomp: “Alle fabrieken hebben wij op de fiets afgereden. De mensen die werk moesten afmaken bleven.”

Getuigenis

Hoe de inzet van de actiefste opstandelingen er in de praktijk uitzag, beschreven Petrus van Halderen en Pieter Walker in een kort na de bevrijding opgestelde getuigenis: “Op de 25ste februari 1941 liep ondergetekende met enige collega’s op de fabrieksterreinen, toen een man op ons toekwam en vroeg: ‘Wanneer staken jullie de arbeid, om te protesteren tegen de jodenvervolging en moffenterreur? Wij hebben het werk op de oliefabrieken van T. Duyvis te Koog a.d. Zaan al neergelegd.’ Met vreugde vernamen wij dit en het ploegje van de technische afdeling smederij werd spoedig bewerkt en spontaan besloten alle arbeiders het werk neer te leggen.” De 45 personeelsleden van de Zaandamse oliefabriek Het Hart en De Zwaan zetten de machines stil, deelden hun stakingsbesluit mee aan de begripvolle directie en sloten de deuren achter zich.

Bij de Zaanlandsche Scheepsbouw Maatschappij verliep het al net zo soepel. Bankwerker Dirk Brand: “Er kwam iemand van De Bijenkorf. Hierop hebben wij het volk in de loods bij elkaar geroepen en verteld dat aan de overkant het werk was neergelegd. Eenstemmig werd besloten dat ook te doen. (…) Wel hadden wij nog één man op het werk die wij niet vertrouwden. Tegen hem hebben wij gezegd: ‘En, wat doe jij nou? Je moet nu kleur bekennen.’ Hij heeft echter ook twee dagen meegestaakt.”

3300 werkweigeraars

De Bijenkorf, de twee Duyvis-fabrieken en Het Hart en De Zwaan behoorden tot de eerste Zaanse ondernemingen die plat gingen, maar het bleef de 25ste februari niet beperkt tot Zaandam en Koog aan de Zaan. Van de wat grotere ondernemingen elders is bekend dat bij onder meer Kaars Sijpesteijn (Krommenie, 120 arbeiders), de Linoleumfabriek (Krommenie, 458), De Zaan (Zaandijk, 100), Jan Dekker (Wormerveer, 286), Mercurius (Wormer, 150) en Van Gelder (Wormer, 480) het personeel vertrok. Aan het eind van de middag waren in ieder geval deze bedrijven zo goed als verlaten. In totaal ging het die eerste dag verspreid over de Zaanstreek om minstens 3300 werkweigeraars, en waarschijnlijk zelfs veel meer. Zo staakten volgens de burgemeester van Zaandijk op 25 februari ook alle ‘gemeentewerklieden’, alsmede een deel van de Zaandijkse metaalfabriek Pielkenrood. Bij andere ondernemingen werd vooral overlegd wat te doen, met als gevolg dat het werk er automatisch bij inschoot. Een betrokken arbeider: “De stemming was dat er ook in de Zaanstreek iets moest gebeuren. Iedereen voelde dat het de volgende dag erop of eronder zou worden.”

Dat sentiment leefde eveneens bij het Zaandamse gemeentepersoneel. ’s Ochtends bezocht een vakbondsdelegatie van de buitendienst de burgemeester. Joris in ’t Veld kreeg desgevraagd te horen dat de stakingsbereidheid groot was. Volgens de hoofdcommies van de Zaandamse secretarie, Kees Sikma, ondervonden ze weerstand: “De burgemeester ontraadde het gemeentepersoneel om deel te nemen aan de staking.” Sikma dacht daar genuanceerder over en nam de regie over. Hij belegde ’s middags een werknemersvergadering. Sikma: “Ik heb gesproken en gezegd dat wij moesten staken, maar dan ook allemaal staken. Want als slechts een deel staakte, zou voor dezen het risico te groot zijn. Enkele anderen spraken ook in die geest.” Verwarring en aarzeling tekenden de bijeenkomst. ’s Morgens was er contact gelegd met de Amsterdamse afdeling Bevolking om te informeren naar de stand van zaken ter plekke. Het lukte desondanks niet om zekerheid te krijgen over de muiterij bij de zuiderburen. De indruk bestond dat daar niet alle gemeentelijke diensten solidair waren. Sikma: “Tenslotte hebben wij gestemd. Een belangrijke meerderheid (tweederde) was tegen staken, hoewel men tegen de beweging verder heel sympathiek stond. Zo hebben wij er dus vanaf gezien, om onze eenheid niet te breken.”

‘Neiging om te staken’

Bij de grootste Zaanse werkgever, de Artillerie-Inrichtingen, rommelde het ook. Maar tot het stilleggen van de arbeid kwam het daar aanvankelijk net zomin als bij de plaatselijke ambtenaren. Onafhankelijk van elkaar beschreven twee arbeiders de gespannen sfeer bij de wapenfabriek op het Hembrugterrein: “Op de 25ste heerste er onder het personeel al een neiging om te staken. Hier en daar in de fabriek stonden groepjes bij elkaar er over te praten, enz. enz.”, aldus de Amsterdammer Jan Rozema kort na de bevrijding. “Het gevolg is geweest dat ’s middags op het fabrieksterrein het personeel bij elkaar geroepen werd en toen werd toegesproken door de directeur. Deze waarschuwde nadrukkelijk om niet te staken, want er zouden door de Duitsers strenge maatregelen genomen worden, temeer daar ons bedrijf een oorlogsbedrijf was.” Een met de bezetter collaborerende collega keek anderhalve week na de Februaristaking anders terug op het gedrag van directeur Frans den Hollander. Over diens waarschuwende woorden: “Deze slappe toespraak gaf naar mijn mening zoveel te kennen als ‘ga je gang maar.’ Hij had alles kunnen voorkomen door alleen maar te wijzen op de stakingswet van 1903 en te eisen dat iedereen in het belang van ons Vaderland aan het werk bleef en bij eventuele staking als ontslagen kon worden beschouwd. Maar wat wil men verwachten van een directie, hoofdambtenaren enz. die zelf in hevige mate anti-Duits en anti-nationaalsocialistisch zijn.”

Den Hollander verkeerde in dubio. Het liefst had hij gezien dat de Artillerie-Inrichtingen in mei 1940 waren platgebombardeerd door de Britse luchtmacht, om te voorkomen dat de fabriek in Duitse handen zou vallen. Toen dat ondanks zijn smeekbedes niet gebeurde, begon hij met het heimelijk afbouwen van de wapenproductie. Hij was dan ook geen stakingsbreker, maar vreesde wel de Duitse sancties. Vandaar zijn aanvankelijke boodschap dat het platleggen van het bedrijf kon resulteren in wraakacties. Den Hollanders optreden leidde er toe dat zijn personeelsleden vooralsnog op hun werkplek bleven.

Albert Heijn

Ook bij Albert Heijn, met vijfhonderd personeelsleden eveneens een ondernemer van formaat, gingen de toegangsdeuren nog niet op slot. “Bij ons kwamen de eerste stakingsverschijnselen pas op woensdag”, vertelde assistent-bedrijfsleider Jacob Meijn. “De dag ervoor waren er ’s middags een paar opgeschoten jongens van 17 tot 19 jaar bij ons geweest om tot staking op te wekken. (…) Wij moesten ook gaan staken om die rotmoffen te pesten, want zij slachtten alle joden af. Op onze vraag wat er dan aan de hand was, kregen wij geen positief antwoord. Hierop zijn wij dan ook niet ingegaan en die dag gewoon aan het werk gebleven.”

Steeds meer mensen die wel staakten, verzamelden zich rond het beeld van Czaar Peter. Op de Dam gingen de laatste nieuwtjes van mond tot mond. Er heerste een opgewonden sfeer. Het was fris, maar zonnig en bepaald geen straf om gezamenlijk de straat op te mogen. Afgaand op haar rapportages kreeg de politie pas ’s middags in de gaten dat er iets broeide. Even voor vieren meldde een bezorgde burger aan het hoofdbureau dat er een opstootje was bij Het Wapen van Zaandam. Bij dit op een steenworp van het stadhuis gelegen hotel-restaurant hadden zich tientallen mensen verzameld. Twee agenten namen een kijkje en keerden even later terug met de boodschap dat er ‘niets bijzonders te doen was’. Desondanks voelden ze de noodzaak om in te grijpen. Uit het dagrapport: “Een 20-tal personen stond aldaar op het trottoir en deze hadden zich onmiddellijk op verzoek van de a.p.’s [agenten van politie] verwijderd.” Het gistte in de stad, zoveel was ook hen duidelijk.

Stakers op de Dam in Zaandam, 25 februari 1941 (E. Schaap).

Hun verslaglegging typeerde de houding van veel agenten. Uitzonderingen daargelaten greep de Zaanse politie tijdens die laatste februariweek alleen in als ze zich daartoe gedwongen voelde. De sympathie lag overwegend bij de demonstrerende bevolking, niet bij de bezetter. Tegen NSB’ers en andere aanhangers van de Nieuwe Orde werd over het algemeen steviger opgetreden dan tegen hun opponenten.

Rauter

Het groeiend aantal bezoekers in het stadshart moedigde sommigen aan tot verdergaande handelingen. Ze scheurden onder meer Duitse bekendmakingen van de muren. ‘Völlig überrasschend’ noemde de landelijke SS-leider Hanns Albin Rauter die eerste stakingsdag vijf jaar later. Dat bleek ook wel uit de in zijn opdracht verspreide biljetten die dus slechts kort in het centrum bleven hangen. Daarin brachten de Duitsers de ‘beestachtige vermoording’ van Hendrik Koot ‘in het jodenkwartier’ ter herinnering, alsmede de ‘zeer misdadige wijze’ waarop de 19de een Duitse patrouille ‘met een bijtende en vergiftige vloeistof overgoten’ was door ‘joodse misdadigers’. Er zat, zo leken de samenstellers van het pamflet te willen zeggen, niets anders op dan als represaille ‘vierhonderd volle joden in de leeftijd van 20 tot 35 jaar’ naar een concentratiekamp te deporteren. Het was een reactie op de gebeurtenissen van de voorgaande week, niet op de actualiteit van 25 februari. De Duitsers liepen achter de feiten aan. Toen de posters werden bevestigd, was de staking – die ze niet zagen aankomen – al uren gaande.

Rauters bekendmaking, 25-1-1941 (NIOD).

STAAKT!!!

Via zijn verbindingsman Piet Vooren onderhield Zaandammer Willem Mans contact met het illegale hoofdbestuur van de CPN. In de loop van de ochtend had Vooren hem een exemplaar van het Amsterdamse pamflet met de in drievoud getekende oproep STAAKT!!! in handen gedrukt. Mans kreeg de opdracht om het te vermenigvuldigen en in de Zaanstreek te verspreiden. De voorman van de Zaanse CPN ging er mee naar zijn partijgenoot Gerard Maas. Die draaide een vel stencilpapier in een oude Remington en begon de oproep over te tikken. Met een pen tekende hij de losse woorden en uitroeptekens na. Daarna stak Mans het eindresultaat in zijn binnenzak en fietste naar de stencilpost, de woning van Cees Prins. Samen met een andere lokale communist, Piet van Breemen, jaagde Prins daar op zolder in hoog tempo vellen papier door het stencilapparaat. Dat was niet zonder gevaar. Harenmakersstraat 17 was gehorig en de regelmatige ‘klik’ van de stencilmachine klonk atypisch voor deze woonomgeving. In de woorden van CPN’er Gerbrand Bakker, die nauw betrokken was bij de productie: “Houten wanden, informerende (goede) buren die wel eens wilden weten wat dat geluid betekende.”

Het monument in de Harenmakersstraat voor de Februaristakers (H. Homma).

De mannen probeerden gehaast om een grote oplage te produceren. Bakker: “Voor het drukken van het genoemde manifest werden 4 stencils gemaakt, omdat wij zoveel mogelijk exemplaren wilden maken voor afgifte aan de fabrieksingangen, voor verspreiding en plakken. Apart werden nog een groot aantal ‘staakt’-manifesten gedrukt voor het plakwerk, dus het onderste deel van het manifest met de stakingsoproep.” De drukkers waren de hele dag koortsachtig bezig. Betrouwbaar geachte medewerkers kregen stapels papieren mee en de instructie hoe ze te verspreiden. Bakker: “In het bijzonder werd aandacht besteed aan de beveiliging. Immers, velen zouden hun nek uitsteken om de staking te forceren en een groter risico lopen door het grote aantal contacten dat werd betrokken in de voorbesprekingen. Besloten werd dan ook de eerste week niet thuis te slapen, ongeacht het verloop van de staking.”

‘Leg het werk neer!!’

Het CPN-pamflet was overigens niet de enige aanvuring om in opstand te komen. Er verscheen ook nog een andere papieren oproep ‘aan de werkende bevolking’. Met een verwijzing naar ‘de beestachtige jodenpogroms’ en de actiebereidheid in Amsterdam, waar ‘geen tram rijdt, geen kraan loopt’ stimuleerden de naamloze makers hun streekgenoten om de kont tegen de krib te gooien. “Zaanse arbeiders, organiseert de afweer in buurten en bedrijven. (…) Leg het werk neer!!”, schreeuwde het vlugschrift de streekgenoten toe.

De afgescheurde nazistische pamfletten in het centrum van Zaandam werden in de loop van de avond vervangen door die van de CPN. Illegale plakkers maakten gebruik van de vroeg ingevallen duisternis om hun slag te slaan. De relatieve rust op straat gaf hen de kans om her en der biljetten te bevestigen. Er werd door de communisten ook gestrooid. Partijlid Trien Grootes-Brouwer over de 25ste februari: “Dezelfde middag kwam er een stapel papier en potloden binnen, waar we knipsels van moesten maken en dan volschrijven met leuzen. Onder andere: ‘Staakt de deportatie van joden en arbeiders.’ ’s Avonds om acht uur moesten ze verspreid worden, ieder in een bepaalde wijk. Wij kregen de Burcht. Ik denk niet dat ik dat ooit vergeet. Het was aardedonker en berenkoud en ’t stormde. En als we een handvol in de lucht gooiden, ritselde dat. En wie kon je vertrouwen? Je naaste buren niet eens.”

Mikpunt

De Nationaal-Socialistische Beweging was bang om het mikpunt te worden van de plotselinge weerbaarheid. Vanuit het Kringhuis aan de Zaandamse Stationsstraat – voorheen het onderkomen van de inmiddels verboden Vrijmetselaars – belde een partijfunctionaris bezorgd naar de politie, omdat ‘men aldaar uit betrouwbare bron had vernomen dat er plannen bestonden hedennacht de ruiten van aan de Ged. Gracht wonende leden der NSB te vernielen’. Hij vroeg en kreeg extra politietoezicht. De angst was begrijpelijk. Enkele uren eerder was op de Westzijde een lid van de Weerafdeling op weg naar het Kringhuis beschimpt en bekogeld door omstanders. Een raak gemikte steen dwong de Zaandijker om af te stappen. “Voordat de aanvallers hem echter konden bereiken, was hij met een uiterste krachtsinspanning weer op de fiets gesprongen en kon hij wegkomen”, meldde een politieverslag. De man was tot dan het enige vijandige publieksdoelwit, maar met het uur groeide de kans dat de agressie zich tegen meer NSB’ers en hun eigendommen zou richten.

Het NSB-Kringhuis in Zaandam (Omnia).

De beweging probeerde tegenkrachten te mobiliseren. Dat viel niet mee. De partij was in de rode Zaanstreek weinig geliefd en nooit verder gekomen dan schamele stembusuitslagen en een paar honderd leden. Desondanks lukte het die avond om een aantal met zwepen en knuppels bewapende mannen de straat op te sturen, in een poging om mensen te betrappen die anti-nazistische boodschappen verspreidden. De WA’ers fouilleerden willekeurige passanten en gingen daarbij weinig zachtzinnig te werk. Ter hoogte van de Papenpadsluis vonden ze aangeplakte pamfletten. De lijm was nog nat, de daders konden niet ver zijn. Ze informeerden bij de bewakers van Verkade of die hadden gezien wie verantwoordelijk was voor de plakactie. De bewakers reageerden kopschuw en riepen hulp in. Volgens het politierapport ‘meenden [ze] dat de WA-mensen wapens in hun handen hadden, doch zij konden dit wegens duisternis niet goed zien. Direct daarna wordt door hen tel. medegedeeld dat in de buurt van die fabriek geschoten wordt.’ De NSB-commandant verklaarde tegen de inmiddels toegesnelde agenten ‘dat zij juist twee mensen langs een muur in de Westzijde zagen sluipen. Aangezien zij deze mensen voor plakkers hielden, sommeerden zij hen te blijven staan. Een van die mensen nam daarop de vlucht en [vervolgens] had één van die WA-mannen een alarmpistool afgeschoten.’ Tevergeefs, de verdachte ontkwam.

Het was inmiddels bijna middernacht, het tijdstip dat er – uitzonderingen daargelaten – niemand meer buiten mocht zijn. De politie, een van die uitzonderingen, was de rest van de nacht bezig met het lostrekken van de overal aanwezige, opruiende pamfletten.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dit wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand te houden.

ValutaBedrag





Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.