Samen met Geke van de Kamp en Sander Wegereef schreef ik in 2017 het boekje De Februaristaking in de Zaanstreek (het is nog verkrijgbaar). De centrale hoofdstukken en een toegift zijn nu ook online te lezen. Hier deel 1, over de aanloop naar de grootste werkonderbreking die de Zaanstreek ooit kende.
Februari 1941. Driekwart jaar nadat Duitse troepen de Nederlandse capitulatie afdwongen, ontwikkelde zich in en rond Amsterdam een veenbrand. De aanvankelijk smeulende en vervolgens oplaaiende onvrede betrof met name de vele opgelegde dictaten. De nieuwe heersers bleken gaandeweg veel minder voorkomend te zijn dan ze de eerste bezettingsmaanden voorspiegelden. Ze legden in hoog tempo vooroorlogse vrijheden aan banden. Steeds meer levensmiddelen gingen op de bon. Tal van organisaties kregen te maken met een verbod of ondertoezichtstelling. Werklozen werden gedwongen om in Hitler-Duitsland aan de slag te gaan. En Nederlanders die zich kritisch uitten, belandden in de gevangenis. Een gevolg van al die dwang was dat de door Duitsland beoogde ‘zelf-nazificatie’ van het Germaanse broedervolk niet of nauwelijks op gang kwam. De Nederlandse meerderheid wilde niet eigener beweging de ideeën van Adolf Hitler volgen.
Luchtbeschermingsdienst
De machthebbers richtten hun pijlen in de eerste plaats op de joodse bevolking, net als eerder in het Derde Rijk gebeurde. Nog geen twee maanden na de bezetting van Nederland werden ze verwijderd uit de Luchtbeschermingsdienst. De joodse leden van deze hulporganisatie zouden namelijk potentiële saboteurs zijn, hetgeen genoeg reden was om ze allemaal weg te sturen. Daarna ging het snel. Joden mochten niet meer in dienst treden bij de overheid. Op één na alle joodse bladen werden verboden. Joodse zakenlieden moesten hun onderneming laten registreren, als voorschot op ingrijpender maatregelen. In oktober 1940 dienden alle ambtenaren schriftelijk vast te leggen of ze joodse voorouders hadden.
Het stopte niet bij deze ‘Ariërverklaringen’. De nationaalsocialisten versnelden zelfs hun pogingen om joden en niet-joden te scheiden. Na de ambtenaren dienden nu ook de artsen te melden of ze ‘raszuiver’ waren. Eind 1940 kregen alle joodse ambtenaren ontslag. Bioscopen werden vanaf 9 januari 1941 verboden terrein voor joden, aangezien – aldus de onderdanige Bioscoopbond – ‘de ordeverstoringen tijdens filmvoorstellingen grotendeels’ hun schuld zouden zijn. Op 12 februari beval de Duitse vertegenwoordiger voor Amsterdam de oprichting van een instelling die alle joden moest vertegenwoordigen. De Joodsche Raad was een dag later al een feit en ging fungeren als doorgeefluik van het geïnstitutionaliseerde antisemitisme. Elke Nederlander met joodse grootouders diende zich als zodanig te laten registreren.
De problemen van de joodse bevolking bleven niet beperkt tot de nazistische overheid. Ook de Weerafdeling (WA), de paramilitaire organisatie van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB), zorgde voor problemen. Zwarthemden, zo genoemd naar hun uniformen, marcheerden in Amsterdam uitdagend door straten waar relatief veel joden woonden. Ze vernielden daar eigendommen en mishandelden joden en hun sympathisanten. Op zondag 9 februari bestormden WA’ers op het Thorbeckeplein café Alcazar. De eigenaar had namelijk geweigerd een ‘Joden niet gewenst’-bord op te hangen, een onvergeeflijke zonde in de ogen van veel nazi’s. In de buurt van het Waterlooplein sloegen en schoten die middag door Duitse militairen gesteunde NSB’ers ramen kapot. Ze sloopten en roofden de inventarissen van meerdere woningen.
Hendrik Koot
Op maandag en dinsdag vonden er, niet voor het eerst, felle gevechten plaats tussen voor- en tegenstanders van de status quo. Twee NSB’ers die met hun auto op de vlucht sloegen voor het tegengeweld reden een voorbijganger dood. De WA-man Hendrik Koot kreeg fatale klappen bij een grote matpartij, kort nadat hij met een groep kameraden provocerend en jodenjagend richting het Waterlooplein was getrokken.
Tussen 15 en 19 februari liep de spanning in Amsterdam opnieuw op. Voorafgaand aan de begrafenis van Koot marcheerden ruim tweeduizend geüniformeerde NSB’ers door de stad. Rondom dit machtsvertoon vonden incidenten plaats waarbij gewonden vielen. De NSB voelde zich sterk en tergde vermeende vijanden. Sommige opponenten probeerden tegenkrachten te verzamelen en zich te verweren. De Communistische Partij van Nederland (CPN) had enkele dagen eerder opgeroepen tot een ‘grote protestwandeling’ in het hart van de hoofdstad. De arbeiders van de Nederlandsche Scheepsbouw Maatschappij en enkele andere bedrijven in Amsterdam-Noord gingen op 17 februari in staking. Het was een poging om plannen van de Kriegsmarine te dwarsbomen. Die eiste dat drieduizend Nederlandse mannen in Hamburg kwamen helpen bij het bouwen van oorlogsschepen. Het verzet had succes; rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart liet nog diezelfde dag weten dat er geen dwang mocht worden toegepast bij het werven van metaalarbeiders.
Koco
Als gevolg van de naziterreur in de zogenaamde Jodenhoek rondom het Waterlooplein ontstonden er plannen om geweld met geweld te bestrijden. Twee ijssalons in de Van Woustraat en de Rijnstraat, waar al eens de ramen sneuvelden omdat de eigenaars Duits-joodse vluchtelingen waren, kregen bijvoorbeeld bescherming van een aantal klanten en buurtgenoten. Op 15 of 16 februari reisden ook zo’n twintig jonge mannen uit Tuindorp-Oostzaan en Zaandam naar Amsterdam-Zuid. Indien nodig zouden ze daar gewapenderhand bezittingen en mensen verdedigen. Toen enkele dagen later de Grüne Polizei voor een huiszoeking ijssalon Koco in de Van Woustraat binnenviel, werden de agenten bespoten met ammoniakgas. Vanwege deze ‘aanslag’ belandden de twee winkelbezitters en een aantal helpers in de gevangenis. De eigenaars zouden de oorlog niet overleven: Ernst Cahn stierf anderhalve week later voor een vuurpeloton, Alfred Kohn vier jaar later in Auschwitz.
De bezetter accepteerde het verzet niet en zon op wraak. Op 22 februari zetten Duitse politieagenten de omgeving rond het Waterlooplein af. Ze waren daarheen gestuurd met het bevel om 425 jonge joodse mannen te arresteren. De eerste Nederlandse razzia ging gepaard met grof geweld. Slachtoffers werden van hun fiets getrokken of weggerukt bij hun partner. De jagers trapten en sloegen hun prooien naar het Jonas Daniël Meijerplein, het verzamelpunt. Een Amsterdamse agent was er getuige van dat iemand een huis binnenvluchtte: “Even later hoorde ik luid gillen en schreeuwen en zag ik dat diezelfde jood in bewusteloze toestand aan zijn benen door de Duitsers over straat werd voortgetrokken, terwijl het gezicht van het slachtoffer naar de straat was gekeerd. Zo werd hij naar een ±80 meter verder staande autobus gesleept en daar ingegooid.”
Veel Zaankanters namen in de namiddag van die zaterdag waar dat op de Provincialeweg tien grote, groene vrachtwagens passeerden. Gemotoriseerde Duitse politie begeleidde het opvallende konvooi. In de wagens waren honderden mannen opgesloten, de buit van deze dag. Ze reden naar kamp Schoorl. Het was een tussenstop op weg naar een waarschijnlijke dood. Onder de weggevoerde gevangenen bevond zich ook de 32-jarige bloemenkoopman Jozef de Swaan. Eind jaren dertig woonde hij een tijdje bij zijn zuster in Zaandam, tevens de stad waar hij trouwde.
Omdat op 22 februari niet het beoogde aantal gevangenen werd behaald, volgde een dag later een nieuwe pogrom, net zo gewelddadig als een etmaal eerder. Opnieuw passeerden opgesloten joden in vrachtauto’s de Zaanstreek, onderweg naar Schoorl en verder. Uiteindelijk belandden de meeste gevangenen in strafkamp Mauthausen. Vrijwel niemand van hen overleefde de dwangarbeid die ze daar moesten verrichten. Jozef de Swaan was een van de slachtoffers, zes maanden na zijn arrestatie.
Rumoer
Het broeide, ook ten noorden van Amsterdam. Al in de nazomer van 1940 hadden NSB-leden in Zaandam pamfletten met de oproep ‘Nederlanders, koopt niet bij Joden’ geplakt op winkels die joods eigendom waren. Bij onder andere Abraham Pais – hij had een handelshuis op de Hoogendijk – werden kort daarna de ramen ingegooid. Steeds vaker toonde het antisemitisme openlijk zijn gezicht, ook in de regio.
Er klonken wel, zij het vooralsnog schaarse, tegengeluiden. Er was klein verzet, bijvoorbeeld in de vorm van omgedraaide dan wel gestolen verkeersborden van de Wehrmacht. Anderen gingen wat verder. Zaanse leden van opkomende verzetsgroeperingen als het Legioen van Oud-Frontstrijders en de Ordedienst verzamelden heimelijk inlichtingen en wapens. En de CPN verspreidde in de eerste maanden van 1941 binnen Zaanse bedrijven manifesten waarin de partij ageerde tegen terreuracties.
Winterhulp
Toen de straatcollecte voor de fascistische steunorganisatie Winterhulp alweer een tegenvallende Zaanse opbrengst opleverde, belegde de provinciale propagandaleider op 15 februari een vergadering in het Nutsgebouw aan de Czaar Peterstraat. Het werd een chaotische ontmoeting. Het rumoer binnen verplaatste zich naar de straat. Omstanders lieten horen dat ze weinig op hadden met Winterhulp. Aangezien de situatie dreigde te ontsporen, moest de politie er aan te pas komen om de verhitte gemoederen te sussen.
In de Zaanstreek was het nog niet zo onrustig als in Amsterdam, maar de spanning liep ook hier op. Bij het Kringhuis van de Nationaal-Socialistische Beweging waren eerder die maand al eens de ramen kapot gegooid en de vensters van andere deutschfreundlichen bleven eveneens niet altijd heel. Op 19 februari riep een gedupeerde Koger de politie te hulp. Hij ‘vraagt of het wellicht aanbeveling verdient om in de pers bekend te maken, dat door het ingooien van ruiten niet de bewoners (NSB’ers) worden gedupeerd, maar de huiseigenaar. Hij is eigenaar van diverse door NSB’ers bewoonde huizen en verwacht van een dergelijk persbericht, uitgaande van de Commissaris een nuttig effect.’
In ’t Veld
Een mededeling in het Zaanse blad De 7000, op 21 februari, dat ‘alle personen, die geheel of gedeeltelijk van joodschen bloede zijn’ zich schriftelijk en tegen betaling bij de gemeente moesten laten registreren, was ook weinig bevorderlijk voor de stemming. Zij die weigerden, liepen de kans vijf jaar achter de tralies te verdwijnen. De Zaandamse burgemeester Joris in ’t Veld aarzelde of hij zou meewerken aan deze nieuwe discriminerende maatregel. “De Duitse bezetting ging met deze verordening haar bevoegdheid volgens het Landsoorlogsreglement duidelijk te buiten”, zou hij na de oorlog schrijven. “Toch ben ik gezwicht, evenals trouwens alle burgemeesters. (…) Het gold nog maar een aanmeldingsplicht, een administratieve maatregel.” Uiteindelijk ontsnapte slechts één van de ruim driehonderd meer of minder joodse Zaankanters aan deze registratie, die een nieuwe stap betekende in het afzonderen van deze bevolkingsgroep. Steeds duidelijker werd dat de nazi’s voor hen niets goeds in gedachten hadden.
De regionale Weerafdeling van de NSB besloot om op 23 februari, nadat in Amsterdam de tweede razzia had plaatsgevonden, in Koog aan de Zaan een eigen jachtpartij te ontketenen. Ze vielen hotel-café De Waakzaamheid binnen. Daar was die avond een dansfestijn gaande. De geüniformeerde stormtroep demonstreerde haar macht door willekeurig bezoekers te mishandelen en naar buiten te slaan. De aanleiding was onduidelijk. Vonden ze het ongepast dat er werd gefeest, zo kort na de begrafenis van hun partijgenoot Hendrik Koot? Of was het simpelweg de behoefte om in navolging van de Amsterdamse kameraden te tonen wie de macht had?
Willem Kraan
Diezelfde zondag besloot de CPN-leiding om een algemene staking te ontketenen, om te beginnen in Amsterdam. Het was ook de dag dat de Amsterdamse stratenmaker Willem Kraan een bezoek bracht aan vuilnisman Piet Nak. Ook zij waren CPN’ers. Kraan was getuige van de razzia rond het Waterlooplein en ontdaan door hetgeen hij daar zag. Nak, twintig jaar later: “Willem was een ijzersterke kerel, met tranen in zijn ogen, en die vertelde me daar dan hoe verschrikkelijk of daar huisgehouden werd, hoe de mensen als beesten daar geslagen werden. En Willem kwam bij mij en hij zegt: dàt kunnen we niet dulden, en daar moet iets aan gebeuren, die boel moet plat.” De twee waren het snel eens: een proteststaking was het juiste antwoord op de terreur. Ze sprongen op de fiets en waarschuwden ieder afzonderlijk een reeks bekenden dat het werk op maandagochtend moest worden stilgelegd. De oproep kwam even te vroeg; er bestond nog te veel aarzeling. Ze hadden echter wel wat in gang gezet. Kraan en Nak overlegden met het partijkader en in de avond van 24 februari slaagde de CPN er in om op de Noordermarkt zo’n 250 mensen te verzamelen, vooral communistische gemeentewerkers. Ze kregen te horen dat de staking de volgende ochtend begon.
De landelijke CPN-bestuurder Lou Jansen produceerde een met veel uitroeptekens en hoofdletters gelardeerde stakingsoproep. “PROTESTEERT TEGEN DE AFSCHUWELIJKE JODENVERVOLGINGEN!!!”, luidde de kop. Verwijzend naar de pogroms van enkele dagen eerder en de geslaagde werkonderbreking in Amsterdam-Noord kon er volgens de communisten maar één reactie zijn: “STAAKT!!! STAAKT!!! STAAKT!!!” En zo gebeurde het ook. In de vroege ochtend van 25 februari kwam het werk in de hoofdstad tot stilstand, om te beginnen bij de tramremise in de Lekstraat. Het nieuws over het wegblijven van het openbaar vervoer ging van halte naar halte. Om tien uur ’s morgens lagen ook bijna alle bedrijven in Amsterdam-Noord stil. Daarna duurde het nog maar even of de hele hoofdstad was in de ban van de opstand. De Februaristaking had een aanvang genomen.