Nadat de Zaandamse NSB’er Johan Engel van de Stadt in mei 1945 werd vastgezet, begon hij gedichtjes te schrijven. Ze geven een interessant zicht op het leven achter het prikkeldraad van de ‘Sing-Sing’, zoals de gevangenis in zijn woonplaats door het leven ging. Op meitotmei.nl staan alle gedichten (met dank aan Peter Konincks), plus de nodige duiding.
Deel 10: ‘Dokter, krijg ik extra voeding’

Extra voeding
De maaltijden waren een dagelijks terugkerend gespreksonderwerp in de gevangenissen waar collaboratiegevangenen opgesloten zaten. Het aanbreken van de bevrijding betekende namelijk niet automatisch dat er weer voldoende en fatsoenlijk eten was voor iedereen. Westelijk Nederland was tijdens de Hongerwinter veranderd in een gebied waar duizenden stierven door gebrek aan brandstof en voedsel. En hoewel de geallieerden vanaf mei probeerden om de achterstanden weg te werken, duurde het lang voor de beschikbare goederen weer vooroorlogse proporties hadden.
‘Het rantsoen van de gevangenen bestaat uit datgene, wat zij op de bon krijgen.’
Dat gedetineerden niet vooraan kwamen te staan bij de verdeling van de proviand was een vanzelfsprekendheid. ‘Het rantsoen van de gevangenen bestaat uit datgene, wat zij op de bon krijgen. Dat wil dus zeggen, dat zij tot nu toe 600 gram brood per week hebben gehad plus het eten van de Centrale Keuken’, schreef dagblad De Waarheid op 15 mei 1945 over de gedetineerden in Zaandam. ‘Ofschoon dat de meesten niet zal meevallen – zij waren het immers zo goed gewend – moeten zij hierbij toch opmerken, dat zij er nog aanmerkelijk beter aan toe zijn, dan de slachtoffers, die zij indertijd maakten. Hun grote geluk is evenwel, dat het best deel van Nederland nu eenmaal te goed was voor Nationaal Socialisme en dus ook te goed voor de wreedheden en onmenselijkheden.’

Juli 1945
Aan zuster E. Onrust
‘’s Middags brood met goed wat boter,
Dat is al een goede stap.’
Dokter, krijg ik extra voeding,
Mijn gewicht vermindert zoo.
Vroeger kreeg ik melk en boter,
En wat eieren en zoo.
Hoe zwaar bent U zuster Onrust,
En hoe lang bent U ook weer,
Dokter ik weeg 112,
En 1,70 ongeveer.
Goed ’k zal ’t voor U probeeren,
’k Maak ’t wel in orde hoor.
U bent ook wel te mager,
’k Breng U wel op ’t goede spoor.
’s Morgens maar om te beginnen,
Een lekker bordje vol met pap.
’s Middags brood met goed wat boter,
Dat is al een goede stap.
’s Avonds ’n groot bord warm eten,
Aardappels, groente en wat vlees.
En een schepje jus er over,
Dan heb ik voor U geen vrees.
Broeder Klomp gaat eten halen,
Zuster krijgt ’n goed bord vol.
Maar na 10 à 12 hapjes,
Heeft ze genoeg, je wordt haast dol.
Zuster wat moet dat nu worden,
Waarom eet U zich niet zat.
Wat geeft nu die extra voeding,
U wordt zoo mager als een lat.