Nadat de Zaandamse NSB’er Johan Engel van de Stadt in mei 1945 werd vastgezet, begon hij gedichtjes te schrijven. Ze geven een interessant zicht op het leven achter het prikkeldraad van de ‘Sing-Sing’, zoals de gevangenis in zijn woonplaats door het leven ging. Op meitotmei.nl staan alle gedichten (met dank aan Peter Konincks), plus de nodige duiding.
Deel 1: ‘Wij worden zwaar bedonderd’

Districtsgevangenis
Onmiddellijk na de Duitse capitulatie werd de lagere school aan de Stationsstraat 108 in Zaandam ingericht als gevangenis. In de navolgende weken belandden daar honderden met name Zaanse verdachten van collaboratie. Het waren er zelfs zoveel dat in het gebouw van de Vrijmetselaars – dat even verderop in de Stationsstraat stond en tijdens de oorlog als NSB-kringhuis had gefunctioneerd – eveneens tientallen mannen en vrouwen werden opgesloten.
Deze Zaandamse commissionair in hout was een kleine speler in het ‘foute’ krachtenveld tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Tot de gedetineerden in de zogenoemde ‘Sing-Sing’ behoorde Johan Engel van de Stadt (8-10-1888). Deze Zaandamse commissionair in hout was een kleine speler in het ‘foute’ krachtenveld tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zijn belangrijkste misdrijf bestond eruit dat hij zich in 1941 had aangesloten bij de Nationaal-Socialistische Beweging en, na dat lidmaatschap een jaar later te hebben opgezegd, in juni 1944 begunstiger werd van diezelfde partij. Op 22 augustus 1946 achtte het oorlogstribunaal in Haarlem hem genoeg gestraft. Na bijna zestien maanden opsluiting in respectievelijk Zaandam, Castricum en Hoorn mocht Jan van de Stadt terugkeren naar zijn woning in de Langestraat.
Beklag
Van de Stadt kwam na te zijn opgesloten in de Zaandamse gevangenis in de ziekenboeg terecht. Daar, op zaal 7, kreeg hij de gelegenheid om zijn gedachten in rijmvorm op papier te zetten. Ruim dertig van zijn rijmpjes belandden in 1945 bij een Zaandamse medewerkster van de Binnenlandse Strijdkrachten. Haar zoon Peter Konincks stelde ze beschikbaar voor meitotmei.nl, waardoor ze nu voor het eerst ook te lezen zijn door de buitenwacht.
In meerdere van zijn gedichten deed Jan van de Stadt zijn beklag over de opsluiting van mensen die zich zijns inziens slechts aan kleine vergrijpen hadden bezondigd, terwijl de echte criminelen aan vervolging leken te ontkomen. Zo ook in onderstaand rijm. Daarin hekelde hij het feit dat sommige SS’ers in dienst van de Amerikanen traden en zo een gevangenisstraf of erger ontliepen.

12 juli 1945
De Hollandsche SS
‘Het gaat mijn pet te boven.’
De waarheid van vanavond bracht,
’t [is] Haast niet te geloven,
Het laatste nieuws van de SS,
Het gaat mijn pet te boven.
Dat zootje Nederlandsche tuig,
Met moeite slechts gegrepen.
Die zijn er nu reeds wekenlang,
Fijn tusschenuit geknepen.
SS vecht voor Amerika,
Die Hollandsche piraten.
Ik moet van het heele geval,
Een groote P… gaan laten.
Wat denkt U nu van dit geval,
Ik raad reeds Uw gedachten.
U hebt de heele rommel door,
Waarom U even lachte.
SS strijdt voor Amerika,
En wij zitten gevangen.
Het is dus zoo het altijd was,
Van ’t Barbertje moet hangen.
De NBS, die leest de krant,
En kijkt toch wel verwonderd.
Zij zeggen grimmig tot elkaar,
Wij worden zwaar bedonderd.
En al ons werk was dus voor niets,
Wij kwamen weinig nader.
SS strijdt voor Amerika,
Leve de landverraders.