De bajesgedichten van Johan Engel van de Stadt: De ziekenboeg

Nadat de Zaandamse NSB’er Johan Engel van de Stadt in mei 1945 werd vastgezet, begon hij gedichtjes te schrijven. Ze geven een interessant zicht op het leven achter het prikkeldraad van de ‘Sing-Sing’, zoals de gevangenis in zijn woonplaats door het leven ging. Op meitotmei.nl staan alle gedichten (met dank aan Peter Konincks), plus de nodige duiding.

Deel 3: ‘Krijg de colere’

De districtsgevangenis in de Stationsstraat 108 zat al snel zo vol met verdachten dat ook het gebouw van de Vrijmetselaars in de Stationsstraat 61 in gebruik werd genomen als cellencomplex.

Dependance

Jan van de Stadt werd op 8 mei 1945 opgesloten in de als gevangenis ingerichte lagere school in de Zaandamse Stationsstraat. Hij was bepaalde niet de enige. Binnen een week zat deze districtsgevangenis bomvol. Ongeveer 450 collaboratieverdachten vulden de klaslokalen. De mannen zaten op de bovenste verdieping, de vrouwen een verdieping daaronder. Omdat het gebouw dichtslibde, werd een paar honderd meter verderop in dezelfde straat een dependance ingericht. Op nummer 61 hadden tot 1941 de Vrijmetselaars hun onderkomen. Die organisatie werd verboden, waarna de NSB er zijn regionale hoofdkwartier van maakte. Vanaf mei 1945 zat een klein aantal Zaanse nationaalsocialisten daar opnieuw, maar nu als gedetineerden in afwachting van een eventueel proces.

Ziekenzaal

Van de Stadts gezondheid liet hem in de steek.

Van de Stadts gezondheid liet hem in de steek, reden om hem een bed te geven in de ziekenzaal van de schoolgevangenis. Daar begon hij medio juli met het schrijven van gedichten. Die gingen veelal over zijn medepatiënten, de dokters en verpleegkundigen. Zoals het rijm hieronder, dat is toegespitst op de maagpatiënten in het provisorische kliniekje.

14 juli 1945

Bij ons op de ziekenzaal

Op hun loert iedere dag de dood.

Ik lig hier op de ziekenzaal,
’n Zaal van eind’loos leed.
Daar liggen lijders aan hun maag,
En allen op dieet.
Het is wat wittebrood met pap,
Als zij dit althans lusten,
En voor de rest heel weinig doen,
Als ’t even kan maar rusten.
De dokter komt ook iedere dag,
Ik durf er op te wedden.
Die man, die doet alleen zijn best,
Ons van de dood te redden.
Met poeder en wat zuiveringszout,
Ons ’s avonds steeds te geven.
Maar daardoor blijft het hele stel,
Bij ons nog juist in leven.
Toch heb ik ’s morgens wel eens angst,
Voor deze maagpatiënten.
Die iedere nacht onrustig zijn,
Als spreeuwen in de lente.
Op hun loert iedere dag de dood,
En toch hoort men niet klagen.
Wat heb ik toch met hun te doen,
Maar meer nog met hun magen.
Want wat die ziekenhuismaag verdraagt,
’t Is haast niet te begrijpen.
Dat hier bij ons niet iedere nacht,
Er eentje uit zal knijpen.
Wat heb ik met die lui te doen,
En met hun zieke magen.
En ’s morgens als de dokter komt,
Dan zal ik hem eens vragen.
Of hier niet een professor kan,
De mensen consulteren.
’n Amsterdammer snapt de mop,
En denkt: ‘Krijg de colere.’

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dit wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand te houden.

ValutaBedrag





Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.