De joodse Carla Simons had een relatie met de Italiaanse hoogleraar Romano Guarnieri. Diens steun aan Hitlers bondgenoot Mussolini betekende aanvankelijk haar redding. Maar toen Guarnieri afstand nam van het fascisme en in een Italiaanse cel verdween, trok Adolf Eichmann persoonlijk het net dicht. “Ik heb opdracht gegeven om Simons per omgaande voor tewerkstelling naar het Oosten over te brengen.”
Hieronder enkele fragmenten uit Dagboek 1942 over de Amsterdamse schrijfster (1903-1943), wier leven opvallend veel parallellen vertoont met dat van de zoveel bekendere auteur Etty Hillesum.
Eind 1939 rolde de novelle Ik wil leven van de drukpersen. Achteruit interpreterend kunnen de titel en de eerste zinnen van dit boekje worden gelezen als het afscheid van de auteur, Carla Simons: “Natuurlijk heb ik nooit meer bericht van je gehad. Ik wist het op het ogenblik dat de trein wegreed, en je ineens ver weg was, los al, afgesneden: onbereikbaar. Ik riep nog: schrijf me, en je knikte ja, – ik zag de zwarte krullen om je wit gezicht, ‘maar je lachte er bij, en ik wist, dat de brief nooit zou komen.” Carla – voluit Caroline Josephine Sophie – was Joods en werd op 16 november 1943 met een goederenwagon vanuit Durchgangslager Westerbork naar het vernietigingskamp Auschwitz gedeporteerd.
‘Ik riep nog: schrijf me, en je knikte ja.’
Optimistisch
Dat de openingswoorden uit Ik wil leven dreigend overkomen heeft te maken met onze naoorlogse kennis. Want hoewel Adolf Hitler al ruim zes jaar Duitsland leidde toen Carla’s vierde en laatste boek op de markt verscheen en de Tweede Wereldoorlog kort tevoren een aanvang had genomen, kon de Amsterdamse schrijfster natuurlijk niet bevroeden wat haar lot zou worden. Ook toen Nederland werd bezet en vervolgens op wrede wijze ontdaan van de Joodse bevolking bleef ze optimistisch. Ze hoopte tot het laatst zonder al te grote schade door de oorlog te komen. Zelfs nadat er al vele tienduizenden Joden uit Nederland waren gedeporteerd bleef ze op haar vertrouwde adres wonen, in de schijnwetenschap dat haar relatie met de Italiaanse hoogleraar Romano Guarnieri voldoende veiligheid bood. De deportatie naar Westerbork werd in het najaar van 1943 bijna onontkoombaar. Desondanks weigerde Carla om onder te duiken. Haar moeder, die er wel voor koos om een schuilplaats te zoeken, schreef eind 1945 in een hartenkreet aan Carla’s vriendin Elsa Götz-Mazzoleni: “O God, waarom is ze toen niet weggegaan, maar heeft vertrouwen gehad in die beulen en bleef maar in haar huis.”
De slotregels van Ik wil leven refereren aan Pasen en de daaraan gekoppelde komst van de Joodse messias: “Ik ben gestorven en sta weer op; in mij stuwt het heftig als de opgestegen sappen, onverwoestbaar, niet te stuiten: diviene drang naar voortbestaan. Want ik wil leven: elke dag opnieuw word ik herboren – en ik ben onsterfelijk.” Het zijn, opnieuw met terugwerkende kracht, verwachtingsvolle en tegelijk wrange woorden.
(…)
Carla werd, na van huis te zijn gehaald (dat vervolgens werd geplunderd), opgesloten in de Hollandsche Schouwburg, de Amsterdamse verzamelplaats voor te deporteren Joden. Cynisch genoeg had Romano negen jaar eerder als lid van een comité van aanbeveling geholpen deze schouwburg te redden van de ondergang toen de joodse eigenaar zijn financiële verplichtingen niet langer kon nakomen.
Vast staat dat Carla op 28 oktober arriveerde in kamp Westerbork. Daar verbleven op dat moment ook nog [haar familieleden] Max en Ellie Kok met hun beide zonen. Of ze elkaar hebben ontmoet is twijfelachtig. Carla werd namelijk onmiddellijk naar de strafbarak gebracht, een met prikkeldraad omgeven gevangenis binnen de gevangenis. Wie hier werd vastgezet moest in de regel ook het laatste restje hoop laten varen. De gedetineerden in deze beruchte barak 67 werden niet alleen strenger bewaakt dan de andere gedetineerden, maar over het algemeen ook sneller afgevoerd naar het vernietigingskamp.
Op 16 november 1943 was het haar beurt om in de deportatietrein te stappen.
Deportatietrein
Carla’s verblijf in Westerbork duurde nog geen drie weken. Op 16 november 1943 was het haar beurt om in de deportatietrein te stappen. Een andere Joodse kroniekschrijver, wiens aantekeningen eveneens bewaard bleven, noteerde nauwgezet wat zich tijdens het voorafgaande etmaal in en rond strafbarak 67 afspeelde. “De mannen en vrouwen gaan morgen op straftransport naar Polen”, registreerde de voormalige journalist Philip Mechanicus. “Zij mogen aan de vooravond van de reis geen bezoek ontvangen, zij mogen ook niet meer met oogluikende toelating van de bewakende, in lange, blauwe capes gehulde OD’ers aan de voorkant van de slagboom of achter het prikkeldraad met hun familieleden en vrienden praten. Dus laatste afscheid aan de achterkant, tegenover de latrine, tussen twee rijen prikkeldraad met daartussenin niemandsland van drie meter breed. Aan de ene kant de indigo-scharlaken boeven, aan de andere kant de civilisten, met in de modder vastgezogen voeten, op de achtergrond een natte was, in de vallende avond. Geschreeuw van prikkeldraad tot prikkeldraad, dwars door elkaar heen.” Na die uitwisseling van gedachten, wensen en wanhoopskreten gingen de gedoemden een voor een naar binnen om in de verduisterde barak hun schaarse bezittingen te pakken.
Lex van Weren, een gevangene die met Carla in de strafbarak zat en ook samen met haar uit Nederland werd gevoerd, vertelde na de bevrijding onder meer: “Elke maandag, gekke gewoonte, begon je – je kon niet weten – alvast je spulletjes bij elkaar te zoeken. Niemand had de zekerheid dat hij niet op de lijst stond. En dan kwam de barakkencommandant, ook een gevangene – dat was het systeem van de Duitsers, er kwam bij dat soort zaken geen eigen volk aan te pas – en las die lijst voor. Bijna elke week, op dinsdagmorgen, vertrok die trein en de volgende dag was er weer een revue-voorstelling. Dan kwamen de mensen op hun mooist aangekleed kijken en luisteren. Wéér een week dichter bij het einde van de oorlog, dachten we. Je rekende in weken.”
Schurftige slang
In de dinsdagochtendvroegte van 16 november 1943 werden bijna duizend gevangenen verdeeld over 27 wagons. In de overvolle treinstellen zat en lag iedereen op elkaar geperst. De voertuigen gingen op slot en daarna vertrok ‘de schurftige slang’, zoals Mechanicus het typeerde. De inzittenden wisten alleen dat de eindbestemming ergens in Polen lag. Lex van Weren: “Gelukkig niet naar Mauthausen, dacht ik. Want daarvandaan kreeg je uitsluitend doodstijdingen.” Drie dagen en drie nachten was het transport onderweg. Zo nu en dan werd er gestopt, waarna Grüne Polizei de deuren openschoof en zoveel mogelijk resterende kostbaarheden van de gevangenen afpakte; onder meer geld, pennen en horloges. Heel veel was het niet. De rechtmatige eigenaars hadden de meeste spullen al moeten afgeven toen ze Westerbork binnenkwamen. Soms, als er te weinig buit was, werd er geslagen. De trein stond in Dresden als gevolg van bombardementen tien uur lang stil op een emplacement alvorens verder te kunnen. De onzekerheid, kou, honger en dorst in de wagons moeten verscheurend zijn geweest.
Een SS’er wees met zijn gehandschoende hand waar de in rijen opgestelde nieuwkomers heen moesten.
Auschwitz-Birkenau
In de ochtend van 19 november stopten de goederenwagons in Birkenau, een paar kilometer van Auschwitz. Een voor een gingen de deuren open. Na een korte stilte klonk er geschreeuw. Geüniformeerde mannen sloegen met stokken en zwepen en riepen dat de gevangenen ‘raus’ moesten. Die zagen vervolgens hekken, prikkeldraad en magere lotgenoten in blauw-wit gestreepte vodden. Leden van dit Joodse Canada-Kommando probeerden nog om wat mensen de ‘goede’ kant op te dirigeren door te fluisteren: “Zeg dat je gezond bent.” Slechts een enkeling schatte de hint op de juiste waarde. De selectie ging razendsnel. Een SS’er wees met zijn gehandschoende hand waar de in rijen opgestelde nieuwkomers heen moesten. 446 gevangenen werden naar rechts gestuurd, naar het kamp. Het was de route naar een getatoeëerd nummer op de arm en bovenmenselijke dwangarbeid. Slechts zestien van de geprivilegieerden, allemaal mannen, zouden uiteindelijk de bevrijding meemaken. Degenen die naar links werden gecommandeerd wachtte een onmiddellijk doodvonnis. Ze werden te oud, te jong of te zwak bevonden en moesten de gereedstaande vrachtwagens in. Hun laatste rit ging naar de gaskamers. Daar stierf Carla, samen met de meeste andere gevangenen van transport 81. Het zou nog jaren duren voor het Rode Kruis officieel vaststelde ‘dat Caroline J.S. Simons voornoemd, op of omstreeks 19-11-43 in of in de omgeving van Auschwitz aan de gevolgen van gasverstikking is overleden’.