Moeten kinderen van collaborateurs geweerd worden in bepaalde beroepen, zoals een deel van de Nederlanders wil? En wat heeft mijn voormalige leraar daarmee te maken?
‘Fout’ verleden
‘Eén op de vijf Nederlanders ziet kinderen van ouders met een “fout” oorlogsverleden liever niet in publieke functies als het onderwijs, de politiek of de journalistiek’, aldus NRC van 13 september 2024. De krant baseerde zich op het onderzoek Geluiden uit de stilte (hier te vinden), dat het ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum uitvoerde in opdracht van het ministerie van VWS. De aanleiding voor deze enquête: de openbaarmaking per 1 januari 2025 van 425.000 strafdossiers die vanaf 1945 werden aangelegd over (vooral) Nederlanders die tijdens de Tweede Wereldoorlog met de nazi’s heulden of daarvan werden verdacht.
‘Eén op de vijf Nederlanders ziet kinderen van ouders met een “fout” oorlogsverleden liever niet in publieke functies.’
Middelbare school
Mijn gedachten dwaalden onmiddellijk af naar een docent die ik op de havo in Zaandam had. Voor het plaatselijk dagblad had ik in 2011 een badinerende column aan hem gewijd. De aanleiding: hij was de vertaler van een boek waarin onder meer het genezen van kanker door middel van homeopathie werd gepromoot. Ik haalde wat voorbeelden aan van zijn ook al wat vreemde gedrag op de middelbare school en sprak de hoop uit dat de lezers van het homeopathieboek door de kwakzalversboodschap heen zouden prikken.
De pointe van mijn verhaal dat het de leraar nogal eens ontbrak aan logica viel verkeerd. De man in kwestie deed aangifte van smaad en laster. Korte tijd later moest ik me als verdachte op het politiebureau melden. Daarna ging het snel. De Officier van Justitie was weliswaar van mening ‘dat het een feit van betrekkelijk geringe aard/omvang’ betrof dat geen vervolging verdiende, maar ook ‘dat de verdachte, gedurende een proeftijd van 1 jaar ingaande op de dag van uitreiking van deze kennisgeving zich niet aan enig strafbaar feit zal schuldig maken dan wel op andere wijze zich zal misdragen’. Vreemd genoeg werd er niets gezegd over het moeten verwijderen van de inmiddels online geplaatste column. Wat resteerde was een ‘voorwaardelijk sepot’. (Pas jaren later begreep ik daarmee een strafblad te hebben opgebouwd, een procedure waaraan geen rechter te pas kwam en waartegen je je niet kon verweren.)
Korte tijd later moest ik me als verdachte op het politiebureau melden.
Furieus
De leraar reageerde furieus op dit ‘vonnis’, dat hij zag als een vrijspraak. Hij stuurde een mail op poten naar de politieke partij waarvan ik lid was, in een poging om mijn adresgegevens te achterhalen. Hij wilde namelijk ‘van man tot man van gedachten wisselen’ over mijn ‘leugens’. In zijn tekst greep hij terug op de Tweede Wereldoorlog. Hij was getrouwd met een joodse vrouw. Slechts twee van haar familieleden hadden de oorlog overleefd. ‘Erik, die meent zo begaan te zijn met het lot van de Joden in de Tweede Wereldoorlog, gebruikt voor zijn artikel om het boek in diskrediet te brengen dezelfde tactiek als die welke de nazi’s toepasten om de Joden te kunnen opruimen’, schreef mijn voormalige leraar. ‘Eerst verspreid je leugens over de mensen die je kwijt wilt, vervolgens zeg je dat wat zij geschreven hebben dus ook, net als zij, niet deugt. Je kunt dan hun boeken verbranden en vervolgens kun je die mensen zelf ook opruimen?’
Hinkstapsprong
Ik had die mentale hinkstapsprong amper verwerkt of de inmiddels gepensioneerde docent in kwestie stapte onaangekondigd het kantoor binnen waar ik werkte. Daar herhaalde hij bovenstaande zinnen en concludeerde hij dat ik een nazi was. Dat was één conclusie te veel. Ik wees hem de deur en vroeg hem om zijn gezicht niet meer te laten zien. Het gesprek ‘van man tot man’ was uitgelopen op een eenzijdige tirade.
Het gesprek ‘van man tot man’ was uitgelopen op een eenzijdige tirade.
Ik vroeg me nadien wel eens af waar de ongebreidelde woede van mijn oud-docent vandaan kwam. Het kwam op mij allemaal wat lichtgeraakt over. Tot op een dag het kwartje viel. Ik kwam tijdens mijn onderzoeken naar de jaren 1940-1945 opeens zijn naam tegen. Niet als werknemer in het onderwijs of als vertaler van dubieuze boeken, maar als oud-NSB’er. Alleen betrof het ditmaal niet mijn leraar, maar zijn gelijknamige vader. Toen ik diens naoorlogse strafdossier bekeek, bleek senior onder meer een actief lid te zijn geweest van de Landwacht Niederlände, de Waffen-SS, de Wehrmacht en de NSB. Hij opereerde voor en tijdens de bezetting ook nog eens als een vurig propagandist van het nazistisch gedachtegoed.
Trauma
Er was dus zowel een joods trauma in de familie als ongemak over het verleden van een foute vader. Die optelsom van ellende maakte dat ik de razende reactie van mijn voormalige onderwijzer beter kon plaatsen.
Moeite
‘Ongeveer de helft van de Nederlandse bevolking heeft geen moeite om in persoonlijke en professionele contacten te maken te hebben met kinderen van collaborateurs’, concludeerden de schrijvers van het rapport Geluiden uit de stilte. Een ander deel van de ondervraagde populatie heeft daar dus blijkbaar wel moeite mee. Ook mij viel het niet licht om contact te hebben met mijn oud-leraar. Dat was zo op school en dat bleef zo toen hij aangifte tegen me deed. Niet omdat hij het kind was van een nazi – dat wist ik toen nog niet –, maar omdat ik hem een slechte, irrationeel handelende docent vond die bovendien weinig incasseringsvermogen bezat.
Ook mij viel het niet licht om contact te hebben met mijn oud-leraar.
Troebel
Had de betreffende man als zoon van een SS’er en NSB’er geen publieke functie in het onderwijs moeten krijgen, zoals blijkbaar 9,9% van de Nederlandse bevolking wenst (NRC is te stellig met de bewering dat het een op de vijf Nederlanders betreft. Dat getal betreft politici, niet onderwijzers)? Nee, natuurlijk niet. ‘Fout’ gedrag is niet erfelijk. Een kind veroordelen voor iets wat zijn of haar ouders deden, is op geen enkele wijze te rechtvaardigen. De in mijn ogen discutabele wijze van lesgeven door mijn docent van toen staat volledig los van de verkeerde keuzes van zijn vader. Geen enkele reden dus om dat troebele oorlogsverleden te koppelen aan de beroepskeuze van iemand die daaraan totaal onschuldig was. Ik snap, kortom, de stellingname niet van de twintig procent die een gedeeltelijk Berufsverbot wenst.
Overigens, de leraar van hierboven – die ik om hele andere redenen ook niet snapte –, probeerde ons het Duits bij te brengen. Maar dat terzijde.