Verhalen over de Tweede Wereldoorlog

Ber en Uut Hulsing uit Zaandam: ‘De eerste slachtoffers van de Koude Oorlog’

Soms krijg je zomaar een pareltje in de schoot geworpen. Zoals een op YouTube geplaatst, ontroerend liedje van Uut en Ber Hulsing. Het inmiddels vrijwel vergeten Zaandamse verzetsechtpaar zong het na de bevrijding voor een slinkend, want communistisch publiek.

Parool-journalist Paul Arnoldussen schreef in 1994 een mooi artikel over dit communistische stel. “De eerste slachtoffers van de Koude Oorlog”, noemde hij hen. Hun principiële keuze voor het marxisme maakte dat ze vanaf de tweede helft van de jaren ’40 op steeds minder plekken welkom waren, waaronder alle radio-omroepen. 

Overtuigd communist

Uit het boek Zaans Groen 1944-1945. Mooie dingen in een lelijke tijd (2020) haal ik de volgende zinnen: “Ber werkte bij Verkade in Zaandam, waar hij in 1932 ook zijn latere vrouw Uut (Guurtje Anna Catharina Lubbes) leerde kennen. Overtuigd communist als hij was, raakte hij al snel betrokken bij het verzet, waar hij Marcus Bakker leerde kennen. Ber was een veelzijdig man. Naast illustraties maakte hij ook geëngageerde en niet zelden gevoelige liedjes, waarmee Uut en hij vooral na de oorlog in het GG-Cabaret van Jan Musch furore maakten. Deze cabaretgroep (GG staat voor ’t Gaat Goed) bestond tot 1950 en was ook de eerste werkkring van Joop Doderer. Uut en Bers ontroerende oorlogsherinnering Van jou heb ik niets meer gehoord werd een klassieker onder kenners. Vanaf de jaren vijftig was Ber naast zijn optredens actief als journalist, eerst bij het communistische dagblad De Waarheid en vanaf 1966 als theater- en filmrecensent voor Trouw.”

“Eindelijk eens wat jongelui die niet met de illegaliteit te maken hadden.”

Dat Ber (voluit: Berend) Hulsing (28-8-1907/7-4-1980) in dit terugblikboek wordt genoemd, heeft te maken met zijn rol bij het eind 1944 opgezette clandestiene cultuurblad Zaans Groen. “Eindelijk eens wat jongelui die niet met de illegaliteit te maken hadden, maar met wie je gewoon eens gezellig, zoals je dat vroeger vóór de oorlog deed, over kunst kon zitten ouwehoeren”, verzuchtte de zelf tot aan zijn nek in het verzet opererende Ber 35 jaar later in een interview. Hij was vanaf het eerste nummer – dat net voor Kerstmis 1944 het daglicht zag – betrokken bij Zaans Groen. Hij tekende daarvoor onder meer deze impressie van de Hongerwinter in Zaandam. 

Ber Hulsing: “Wij zaten daar te vergaderen over dat blad, terwijl buiten – er lag sneeuw – af en toe zo’n voedselzoeker langs ging, een man met een paar kinderen achter een handkar. Die onvoorstelbare ellende eigenlijk hè. Dat ik daar zat dus, wel lekker in een bank of in een fauteuil, en toch was die kamer nog verwarmd, voor zover ik mij herinner, en denk: ‘Mijn God, daar zit je hier en je hoeft alleen maar naar buiten te kijken en je ziet daar die hongerlijders en zo.'”

Dagboek

Op dochter Mariannes website Schaduwkade zijn enkele zinnen te lezen uit Bers dagboek over Amsterdam, waar haar ouders en zij tot eind mei 1940 woonden. Maar hij schreef ook openhartig over zijn Zaandamse ervaringen in oorlogstijd. Die aantekeningen vormen een uniek inkijkje in het communistisch verzet. Vanaf 1944 had Ber Hulsing samen met zijn jongere stadgenoten Marcus Bakker en Cor Geugjes de leiding over het illegale communistische smaldeel in Zaandam, Koog aan de Zaan en Zaandijk. Op 26 augustus 1945 blikte hij terug op de slopende oorlogsjaren. 

“Het was in het eind van 1941 en begin 1942 dat ik communist werd. Voorheen was ik links van gedachten, van mijn jeugd af al, want als kleine jongen en op de H.B.S. gedroeg ik me al socialistisch of revolutionair. Maar de partijpolitiek had me nooit gepakt. S.D.A.P. lag me niet, wegens het teveel aan burgerlijkheid en het te weinig aan strijdlust, en de overige partijen waren te weinig serieus. De C.P.N. was geen geweldige partij voor de oorlog, ik bedoel niet alleen in kwantiteit, maar ook in kwaliteit. Wel stemde ik er op en waren mijn beste vrienden communist, maar bij de partij sloot ik me niet aan. Dat komt vooral ook omdat ik slechts de uiterlijkheden kende en niet goed op de hoogte was van het Marxisme-Leninisme. Juist de theorie van het historisch en dialectisch materialisme was de basis van het communisme, maar die basis kende ik niet. Ik zwierf dus wat in de groeperingen rond het communisme rond.”

Doodstraf

“In de oorlog veranderde dat. Eerstens omdat politiek nu ernst was, van Kamerzetelstrijd werd het levensvraag, tweedens omdat ik wilde strijden tegen het nazifascisme, derdens omdat ik door de gebeurtenissen voldoende was gegroeid om mijn plaats te vinden. Ik schreef al eens hoe wij begonnen met Harm en Mannie onderdak te verlenen. Harm was als communist gevangen geweest, maar hij was uitgebroken. Op zijn kop stond de kogel en op het verbergen van politieke gevangenen stond óók de doodstraf. Harm was dogmatische Marxist, de latere jaren hebben bewezen dat hij een slecht communist was. Hij moest de partij uit, maar toendertijd was hij zuiverder en wij besteedden avond aan avond aan discussies, wat soms weleens hevig werd, daar hij niet alleen dogmatisch maar ook nog een Groninger stijfkop en bovendien een dictatoriaal mannetje was. Harm en Mannie kwamen hier om de zoveel weken een week.”

“Een Groninger stijfkop en bovendien een dictatoriaal mannetje.”

Verraden

“Met bonnen en eten werden wij gesteund, het was wel gezellig, maar meestal was ik blij als de week -soms twee weken- weer om was. Er werd toen veel verraden, van de meeste buren waren wij niet zeker. Duitsland stond nog sterk, N.S.B., politie en communistenhaters waren uiterst gevaarlijk, het wemelde van de moffen en de partij was in de illegaliteit uiterst zwak. Niemand mocht weten dat wij hen onderdak verleenden, zelfs opa Piet niet. Als hij dan bij ons kwam, verdwenen zij naar boven. Jij [= dochter Marianne] was 3 jaar, maar had het geheimzinnige al door, want op een middag speelde jij buiten en opa Piet was geweest en weer vertrokken, Harm en Mannie waren weer naar beneden gekomen en plotseling kwam jij aanhollen: ‘Weg, weg, hij komt weer terug’, en inderdaad had opa wat vergeten. Jouw begrip van die dingen was onbegrijpelijk. Wij hebben je natuurlijk nooit iets laten weten, maar je kwam met veel dingen onwillekeurig in contact. Je begreep dat je zwijgen moest en wij hebben jou, zo klein als je was, altijd vertrouwd. 

Ons buurtje is zo stil en het huis [Ameland 20] is zo afgelegen dat Cor Geugjes, die wij altijd Striker noemden – wij wisten zijn ware naam niet – al spoedig kwam om een adres voor de drukkerij. Ik vroeg het Kies [Bakker] en zo kwam in de werkplaats hiernaast een cyclostyle te staan waarop 500 exemplaren van De Vonk werden gedrukt voor heel Noord-Holland. Ofschoon ik geen officieel drukker was, hielp ik vaak mee. Wij stonden dan in de kou, met handschoenen aan voor de vingerafdrukken, De Vonk te draaien, die later Waarheid zou worden. Kies werd drukker en is dat al die jaren gebleven. Kees Prins was zijn helper, later Marcus Pluvier.” 

Ameland 20, 1940 of  ’41 (Gemeentearchief Zaanstad).

“Ze vroegen mij al gauw voor ander werk. Ik kwam met Klaas Rep – mijn toenmalige zwager – in de cel, een zwakke cel overigens. Wij waren feitelijk met zijn drieën: Rens Visser, Klaas en ik, en aangezien Rens krantenkoerier was, bleef het werk in onze buurt voor Klaas en mij over. Geen prettig werk. In de eerste plaats moesten wij uitbreiden, nieuwe krantenlezers zoeken en er als het kon werkers van maken. Dat was toen hopeloos modderen. De mensen durfden niet eens steun te verlenen. Trouwens, als je bij iemand om centen kwam, kon je natuurlijk niet vertellen waarvoor het was. Lid zijn van de illegale C.P.N. betekende de dood als de moffen het wisten. 60% van die eerste communisten hebben het leven gelaten. Niet dat alle mensen verraders waren, maar aan illegaliteit was een Hollander niet gewend. Er werd gekletst en praten betekende gevaar. De meeste slachtoffers vielen door het stomme geklets van anderen. Overal zaten de Duitse spionnen. Wij moesten dus beslist illegaal werken en dat betekende dat wij uiterst voorzichtig moesten zijn. Feitelijk mocht niemand er iets van weten. Uut wist niet wat ik deed, ik wist niet wat een kameraad precies deed als het mij niet aanging. En op die manier was het natuurlijk uiterst moeilijk nieuwe contacten te vinden, want wie was betrouwbaar, wie was geschikt voor illegaal werk?”

“De meeste slachtoffers vielen door het stomme geklets van anderen.”

Ber Hulsing in 1946 of  ’47 (M. de Miranda-Hulsing).

Op 27 augustus 1945 schreef Ber Hulsing verder aan zijn oorlogsherinneringen.

“Toen ik in de illegaliteit eenmaal in de cel zat – er was een ‘scholing’ vooraf gegaan onder leiding van Jan Jong[h] – was ik twee weken later al celleider. Daartoe kwam Gerard [Maas] mij instrueren, er werd mij medegedeeld dat dan-en-daar Ploeger [Maas’ schuilnaam] zou komen. Gerard kwam gewichtig en geheel in zijn rol bij me. Hij wees op de verantwoording, de gevaren, de moeilijkheden, de discipline, kortom hij maakte het zeker niet mooier dan het was. ’t Deed er niet toe, ik wilde het nu eenmaal en nu moest het gebeuren ook. Wel zag ik in het begin tegen veel dingen op. Artikelen schrijven voor de krant en de stenciltekeningen maken lag wel in mijn lijn, al had ik nog nooit met handschoenen aan getekend, maar ’s avonds de deur uitgaan met een stapel pamfletten om die in de bussen te stoppen of in de tuintjes te verspreiden moest eerst even wennen.”

Plakken

“Het plakken was nog erger, maar dat mocht je nooit alleen doen. Daar moesten minstens 3 voor aanwezig zijn, in onze cel waren zij er echter niet. In Zaandam-Oost, waar de partij veel sterker was, plakten ze in grote ploegen, dan waren er wachtposten en het materiaal was verdeeld. Klaas en ik moesten het met zijn tweeën doen. Soms namen wij een pot met plaksel en een kwast mee, beter was het de papieren eerst in te smeren, dan losjes dubbelgevouwen op elkaar plakken en ze zo meenemen. De stijfsel bleef lang genoeg vochtig, je plakte ze dan vlug op. Dat moest gebeuren in de tijd dat je nog op straat mocht, want in de verboden tijd werd er gepatrouilleerd en dan zou je bovendien dadelijk in de gaten lopen. Er waren dus altijd voorbijgangers en je wist nooit wat voor lui het waren. Bovendien kon je in het donker niet zien of er wat aan kwam en om te zorgen dat men ook las wat je plakte, moest je het op de drukste, meest opvallende punten aanplakken. Om de dingen niet op hun kop te zetten, knipten wij er altijd een hoek af, zodat je in het donker toch nog kon zien wat de bovenkant was. Verspreiden was altijd minder gevaarlijk, want dat kon je lopende weg en minder opvallend doen. Hier in de buurt had je bovendien het voordeel dat je veel achterom kan. Dat werk gebeurde op de meest verschillende tijden, soms vroeg in de avond, soms tegen spertijd, ook vaak ’s morgens vroeg om een uur of 4 al. Dat had het voordeel dat je weinig mensen ontmoette, maar het nadeel dat je je aanwezigheid op straat slecht kon verklaren. In geheel Zaandam werd altijd op één tijdstip gewerkt. Dan kon de ene ploeg niet tegen de lamp lopen doordat een andere gesnapt was. Als je gelijktijdig werkte konden ze nooit alle ploegen tegelijk snappen. Onze ploeg bleef klein.”

Solidariteitsfonds

“Dat het voor de vrouw nerveus was, valt niet te ontkennen. Uut werkte vanaf het begin ook mee. Zij haalde geld en bonnen op voor het [communistische] solidariteitsfonds, het ‘Sol’, en werkte met krantjes. Maar het ergste vond zij het wel als ik voor een karwei weg moest. Dan zat ze – of lag ze in bed – te wachten en als het dan wat lang duurde, had zij het niet rustig. Je kunt veel beter zelf bezig zijn dan dat je moet wachten. Het was dan altijd een opluchting als ik weer thuiskwam en gelukkig ben ik altijd weer goed thuis gekomen. Als wij eenmaal aan de gang waren, hinderde mij niets meer, maar te voren zag ik er wel eens tegenop. Je kon alleen werken met mensen waar je op aan kon.

Ab Huisman

Ondanks alle moeite kwamen er niet veel bij. Ik werkte toen samen met Ab Huisman. Ab was een goede voor sabotagewerk, een avontuurlijke jongen, maar met weinig theoretisch inzicht. Ik herinner me nog hoe hij de eerste instructies kwam geven. Van de vijf man die zouden komen, kwam alleen Kees in ’t Haak [=den Haak]. De instructies gingen over barricades, bezetten van gemeentehuis en postkantoor, koeriersdiensten door het veld over weiden en sloten, over wapens, schieten en opblazen, over verbinden van gewonden, maar over communisme was er niets bij. Wat er aan communisme was in de richtlijnen sloeg Ab over, want dat interesseerde hem niet. Maar Ab werkte en was er totaal in. Zijn avontuurlijkheid werd zijn noodlot. Toen ze hem kwamen arresteren, stond hij met een revolver in zijn hand. Maar hij schoot niet. Ze hadden beter geen revolvers en springstoffen kunnen vinden. Ab en ik gingen samen voor instructies naar Henk Kraaier, die in het illegale werk aardig thuis was, maar die toen juist aan het begin van een politieke crisis stond. Hij meende toen dat de Sovjet-Unie het Engelse en Amerikaanse kapitalisme wel zou ontmaskeren en stond op het standpunt dat wij niet alleen tegen het fascisme, maar ook tegen het Westerse kapitalisme moesten strijden. Hij wilde dus de bondgenoten even fel aanvallen als de nazi’s en dat was toen niet aan de orde. Henk kreeg toen dan ook vakantie, nadat wij in een bijeenkomst te Purmerend de politiek en tactiek hadden besproken. Daar bleek onze politieke zwakheid.”

Uut en Ber Hulsing tijdens een optreden in 1949.

Ontploffing

“Die vergadering had plaats in een tochtige loods van een bouwondernemer. Wij zaten er op balken en ik herinner me hoe koud het er was. Wij hadden wel meer vergaderingen, maar nimmer zo uitgebreid. Hier thuis hadden ze ook nogal eens plaats. De bezoekers mochten dan niet tegelijk komen en weggaan, daar dat te opvallend zou zijn. Als wij trouwens naar een kameraad gingen, keken wij altijd uit of wij niet gevolgd werden. Meestal nam je dan ook niet de kortste weg en bovendien ging je niet direct bij hem binnen. Eerst reed je zijn huis voorbij om de omgeving te verkennen en om eventuele achtervolgers te misleiden. Henk kreeg dus vakantie en Ab kwam in een speciale sabotageafdeling. Hij en Sjef Swolfs, Fred de Beer en nog iemand verwoestten later de arbeidsbeurs grondig. Er was een ontploffing en een brand, waarmee meteen alle administratie van arbeiders verloren ging en dat was een goede hinderpaal voor het deporteren van arbeiders naar Duitsland.

Leiding

Van Ab kreeg ik de cel Spoorbuurt over. Een armelijke erfenis, de beide cellen waren zo zwak dat ik ze moest samenvoegen. Kees in ’t Haak en het echtpaar Winter, Lies en Kees, waren er de mensen van. Daaromheen waren nog wat werkers met kranten en voor het ‘Sol’-werk, maar voor de rest deden wij niet veel. Gelukkig kreeg ik Dirk Schermer er bij. Dirk werd een van de beste en betrouwbaarste kameraden. Behalve dat ik nu de gehele Westzij had, zat ik bovendien met Cor en Gerard in de redactie en als zodanig ook in de uitgebreide plaatselijke leiding.

Gerrit Koeman en Fred de Beer behoorden daar ook toe, en Piet van Breemen. Natuurlijk hadden wij allemaal schuilnamen, Gerard Maas heette Ploeger, Gerrit Koeman was De Boer, Fred heette Smit, mijn naam was Van Kampen. Zo ben ik jaren Van Kampen geweest. Iedere woensdag kwamen Cor en Gerard bij me om de volgende krant te bespreken. Wij kregen nagenoeg geen kopie van de leiding en schreven De Vonk, later De Waarheid, dus zelf vol. Dat ging maanden en maanden goed.”

Arrestatie

“Achteraf is gebleken dat zij genoeg sporen hadden om ons hele apparaat op te rollen.”

“Toen ik op een woensdagavond in 1943 even naar Dirk was geweest voor een bericht en weer thuis kwam zaten Gerard en Cor daar niet, maar was Fred er met de mededeling dat Gerard gearresteerd was. Bij de boot was hij opgewacht door mannen in burger en geboeid weggevoerd. Met de kopie van de krant bij zich en op weg naar ons! Ik pakte wat goed in, mijn scheerzeep en tandenborstel, en verdween. Overal keek ik rond of ik niet bespioneerd werd, op het station hield ik mij achteraf, in Amsterdam liep ik om in de angst gevolgd te worden. Wij wisten immers niet wat er dreigde en wat zij wisten. Achteraf is gebleken dat zij genoeg sporen hadden om ons hele apparaat op te rollen, maar zij hadden zoveel politie dat de kwaliteit er onder geleden had. Ze deden, tot onze opluchting, het werk ruw en grof. Waarom Gerard was gepakt wisten wij niet. Later bleek dat zijn verbindingsman een moffenspion is geweest.”

Modderen en zwoegen

“Twee maanden sliep ik niet thuis. Alleen ’s avonds kwam ik even eten en om me aan de buren te laten zien, die niet mochten merken dat ik gedoken was. Toen er na die tijd nog niets gebeurd was, dachten wij weer thuis te kunnen slapen. En juist toen werd Gerard 8 weken lang dagelijks mishandeld en verhoord en heeft hij ettelijke keren onze namen willen noemen. Maar hij heeft gezwegen. Wij modderden en zwoegden verder. Ik kreeg een paar scholingsavonden, o.a. een voor vrouwen en een bij Bakker thuis. Mar[cus] Bakker en zijn vader behoorden toen tot mijn toehoorders. Een lastige taak. Mar zijn vader was een goed geschoolde S.D.A.P.’er en hij zelf is buitengewoon intelligent. Maar het ging prachtig, het werk vlotte over alle linies. Wij gingen vooruit.”

Grüne

“En toen kwam de klap van 23 november 1943. Wij hadden scholingsavond bij Bakker gehad, het was mistig en er gingen veel vliegtuigen over. Met Coba, een meisje dat meedeed, en nog iemand gingen wij naar huis. Er werd zwaar geschoten en de scherven rinkelden op straat. Ik bleef thuis nog even lezen, toen gingen Uut en ik naar bed. [Zoon] Frank was ziek en had koorts, daarom bleef Uut beneden slapen in de twee tegen elkaar geschoven stoelen. ’s Nachts werd er geklopt en iemand fluisterde ‘doe dan toch open’. Uut werd wakker, maar ze kon zich eerst niet in de donkere kamer oriënteren. Het duurde een tijdje voor ze mij wakker had. Ik deed open en op de stoep stond Arie. Kies moest weg, maar Kies was niet bij ons, hij sliep bij opoe Duiffie thuis. De Grüne was bij Bakker geweest. Ze hadden Arie in de boeien gehad, hadden het gehele huis doorzocht, niets gevonden, ofschoon de kranten in de theemuts zaten. Tenslotte had Arie ze weten te overtuigen dat ze zijn broer moesten hebben. Ze liepen er in en lieten hem weer los. Arie had de moed om dadelijk nadat ze weg waren de straat op te gaan om de kameraden te waarschuwen. Kies werd dus gewaarschuwd, Marcus Plooijer, die hiernaast in de drukkerij sliep, nam de benen en Uut en ik verbrandden in de haast al het bezwarend materiaal, dat wij in huis hadden.

Mishandeld

Wij wachtten af, maar er gebeurde niets. Tenminste, bij ons was niets gebeurd. Maar de volgende dag bleek het hoe groot de slag was. Ab Huisman en zijn vrouw waren gearresteerd, het echtpaar Zwart, Gerrit Bakker, die hier ook was geweest met boeken, Sjef Swolfs, Piet van Breemen, die toen mijn verbindingsman was, nog anderen die ik niet kende. Piet van Breemen was dadelijk al mishandeld en zijn hele huis werd overhoop gehaald. Tientallen anderen doken onder, ik kwam weer alleen in huis om even te eten. Van zes tot half negen zat ik onrustig hier, dan was ik blij weer weg te kunnen gaan. Een half jaar heb ik niet thuis geslapen, want als zij kwamen, kwamen zij meestal ’s nachts en overdag was ik op het werk. Helemaal veilig was je daar evenmin en het liefst was ik geheel verdwenen, ofschoon dat ook zijn nadelen had.

Een week lang gebeurde er niets. ’s Zondags waren wij in Amsterdam. Uut en jullie beiden waren ook naar Amsterdam gekomen, ook al kijkende of jullie niet gevolgd werden. Goed dat wij die zondag niet thuis waren, want ’s nachts kwamen 17 man voor Kies. Eerst bij Lubbes, toen bij ons. Zij sloegen het ruit van de deur in en doorzochten het huis. Zij braken de vloer van de werkplaats open en groeven naar de cyclostyle en andere dingen, waaronder wapens. Ze waren er een meter naast. Zij kwamen die nacht bij alle anderen, bij Fred, bij Cor, maar die jongens waren natuurlijk ook niet meer thuis.”  

Multitalent

Tot zover de notities van Ber Hulsing. Tientallen Zaanse communisten werden in 1943 en 1944 opgepakt, maar het echtpaar Hulsing ontsprong de dans. Ber bleek na de oorlog eens te meer een multitalent. Hij schreef (journalistieke artikelen, liedjes en cabaretteksten), maakte illustraties, speelde gitaar, zong en acteerde. Uut (15-9-1911/17-10-1970) zong op hoog niveau. En ze zaten dus vijf jaar in het geëngageerde GG-Cabaret, samen met onder meer Joop Doderer (‘Swiebertje’).

Het GG-Cabaret met v.l.n.r. onbekend, Lies de Wind, Joop Doderer, Jan Musch, Ber Hulsing. Zittend Rolien Numan en Uut Hulsing.

Ze waren in de theaters te zien, op festivals te bewonderen en op de radio te horen. Tot de Koude Oorlog een streep haalde door hun toekomstplannen en een eventuele grotere naamsbekendheid. Voortaan konden ze alleen nog maar optreden tijdens slecht betaalde communistische bijeenkomsten.
Wat anno nu resteert zijn een paar seconden bewegend beeld tijdens een communistische 1-meiviering in 1949 (helaas zonder geluid). Plus een paar zeldzame singletjes met sociaal-betrokken liedjes, onder meer over de Spaanse Burgeroorlog.
En er is dus dat lied over het aan den lijve ondervonden oorlogsleed. Ber Hulsing heeft het verlies van zijn vrienden mooi in woorden weten te vangen, Uut zong ze vervolgens op de juiste, ingetogen wijze. Hun lied Van jou heb ik niets meer gehoord heeft de jaren doorstaan en verdient het om af en toe beluisterd te worden.

 

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dit wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand te houden.

ValutaBedrag





3 gedachten over “Ber en Uut Hulsing uit Zaandam: ‘De eerste slachtoffers van de Koude Oorlog’”

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.