Verhalen over de Tweede Wereldoorlog

Alidus Sepp, de antisemitische NSB-predikant uit Zaandam

Ze zaten er flink mee in hun maag, de Zaanse doopsgezinden. Terwijl het merendeel van de gelovigen binnen die gemeenschap weinig op had had met de Duitse bezetter of daar zelfs tegen in opstand kwam, droeg predikant Alidus Sepp met verve de nazistische boodschap uit.

Jubileum

In het najaar van 1939 plaatste dagblad De Zaanlander een lang, waarderend artikel over Alidus Anne Sepp (Beverwijk, 19-10-1881). De aanleiding: een kwart eeuw eerder begon hij als voorganger bij de doopsgezinde gemeente. Vijf jaar na de lovende krantenwoorden was er van het aanzien én van zijn voordien zo omvangrijke aanhang weinig over. De man die begin 1940 de Zaans-joodse gemeenschap nog hartelijk feliciteerde met het 75-jarig bestaan van hun synagoge bleek een NSB’er en antisemiet. Hoe kon het zo ver komen?

De Zaanlander (8-11-1939).

Alidus Sepp was een slimme jongen. Hij doorliep met succes de hogere burgerschool en kreeg aansluitend een mooie baan bij de Twentsche Bank in respectievelijk Rotterdam en Amsterdam. Op 25-jarige leeftijd verruilde hij het geld voor God: hij werd predikant. Als zodanig werkte hij achtereenvolgens in Friesland en Edam. Toen hij tegen de vijftig liep, verhuisde hij naar de Zaanstreek. Van 1930 tot 1934 was hij geestelijke in Westzaan. Nadat er een plek vrij kwam in Zaandam nam hij daar plaats voor de kerkbanken. Het zou zijn langste en tevens zijn laatste standplaats worden.

Geliefd

Sepp profileerde zich als een man die midden in de samenleving stond. Hij werd secretaris van het Nutsdepartement, het Witte Kruis en de wijkverpleging. Hij zat de plaatselijke afdeling van het Crisis-Comité voor en bekleedde tal van functies binnen de doopsgezinde gemeenschap. Tussen de bedrijven door schreef hij religieus getinte boeken. In 1938 raakte hij – saillant detail – ook nog betrokken bij het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen. Zijn volgelingen mochten hem graag. De Vermaning aan de Oostzijde, de kerk waar hij voorging, zat regelmatig vol met gelovigen.

De doopsgezinde Vermaning (bijnaam: ‘De Doofpot’) in de Zaandamse Oostzijde (Gemeentearchief Zaanstad).

Nadat de troepen van Hitler Nederland bezetten ging het mis met Alidus Sepp.

Nadat de troepen van Hitler Nederland bezetten ging het mis met Alidus Sepp. Hij voelde wel wat voor de nieuwe heilsleer en schroomde niet dat vanaf de kansel te verkondigen. Ook weigerde hij aanvankelijk om verklaringen van het Convenant van Kerken voor te lezen waarin de Arbeitseinsatz en de jodenvervolging werden gekapitteld. Een op voorspraak van Sepp in de Vermaning georganiseerd Kerstfeest bleek een initiatief te zijn van de nazistische steunorganisatie Winterhulp. En hij werd voorganger in diensten van de deutschfreundliche vereniging Volk en Evangelie. Langzaam maar zeker zag Sepp steeds minder bezoekers in de Vermaning. De meeste volgelingen waren niet gediend van de nazistische sympathieën die hij en zijn echtgenote Hulda Anna Catharina Sepp-Spöhring tentoonspreidden.

Hulpverleners

Veel Zaanse doopsgezinden keerden zich in mindere of meerdere mate tegen de nazi’s. De Zaandammers Cor Inja en Ellen Inja-Weijl ontwikkelden zich binnen de zogeheten Groep 2000 tot ondergrondse hulpverleners van nationaal kaliber. Zij kregen onder meer gulle donaties van doopsgezinde fabrikantenfamilies als Verkade en Honig (de vier directieleden van dat laatste bedrijf zaten diep in het verzet). Kees Honig zou verder twee joodse onderduikers in huis gehad hebben.

Het eveneens doopsgezinde gezin Pel uit Zaandam bekommerde zich onder meer over een joodse peuter. Twee van hun geloofsgenoten en vrienden, het Koogse echtpaar Frikke, deden hetzelfde met een vervolgde vrouw. Hun plaatsgenoot Pieter Oly was medeoprichter van de doopsgezinde Arbeidsgroep tegen den Krijgsdienst en tijdens de oorlog actief in de illegaliteit. En in de doopsgezinde pastorie aan de Wormerveerse Zaanweg kreeg een rabbijn een veilige schuilplaats aangeboden. Het zijn bijna willekeurige voorbeelden van het vrij breed gedragen doopsgezinde verzet in de Zaanstreek.

V.l.n.r. de directieleden George, Evert en Meindert Honig in 1939 (Honig Heraut).

Echtpaar Inja

Sepps laakbare gedrag kwam ter sprake in de landelijk opererende ondergrondse Werkgroep Doopsgezinden en Quakers, waarin onder anderen het echtpaar Inja actief was. Op de rijk gevulde doopsgezinde fruitschaal lag opeens een rotte appel, en ze worstelden hoe daar mee om te gaan. Tegen een kleinbehuisd NSB-gezin had de leidsman bijvoorbeeld gezegd dat ze naar de burgemeester moesten gaan, ‘want het huis van Inja zal wel goed voor jullie passen. De joden komen toch niet terug.’ De woning van de Inja’s – van wie Ellen Inja-Weijl joods was – bleek echter al verhuurd. Extra pijnlijk was dat de Inja’s tot hun gedwongen vertrek uit Zaandam, begin 1942, Sepps kerkdiensten bezochten. De Vermaning aan de Oostzijde was ook de thuishaven van het verzetsechtpaar Pel.

Op de rijk gevulde doopsgezinde fruitschaal lag opeens een rotte appel.

Ellen Weijl en Cor Inja, ca. 1930 (‘Geen cel ketent deze dromen’).

‘Jodenhuis’

Alidus Sepp en zijn echtgenote hielden het niet bij woorden alleen. Het op Oostzijde 92B wonende stel kocht een tweede huis in de Amsterdamse J.J. Viottastraat 18. Die woning was voordien eigendom van het joodse echtpaar Elkan en Betsy Cornelia Sanders. Elkan Sanders had er tot 1940 een tandartspraktijk. Op de dag dat Nederland capituleerde, benam het echtpaar zich met gif het leven. Ze namen hun tweejarige dochtertje Els mee in de dood.

De Viottastraat in Amsterdam. Ter hoogte van de fiets is nummer 18 (Stadsarchief Amsterdam).

‘Joodse’ woningen als die van hen werden Duits roofbezit en vervolgens aantrekkelijk geprijsde objecten voor ‘ariërs’ met geld, zoals het echtpaar Sepp. ‘In het Handelsblad stond dat het makelaarskantoor Everout te Amsterdam woonhuizen aanbood. Teneinde mijn geld te beleggen heb ik toen één perceel gekocht, gelegen aan de Viottastraat no. 18 te Amsterdam, voor f 18.000,-‘, verdedigde Sepp zich na de oorlog tegenover een tribunaal. ‘Ik weet niet, of dit een Jodenhuis was en heb hierover niet gesproken.’

Fragment uit het naoorlogse zogeheten NBI-dossier over A.A. Sepp (Nationaal Archief).

Sepp had niet veel op met het jodendom. Dat blijkt ook uit een ander voorval. Zijn aanklager verweet hem na de oorlog een in 1941 door hem gedoopt mogelijk joods meisje, Truus Emmer uit Zaandam, te hebben verraden aan de kerkenraad. ‘Waarom deed u onderzoek naar de al of niet Joodsche afkomst van een meisje, dat gedoopt is in uw kerk?’, vroeg de tribunaalvoorzitter hem in 1946. De kerkenraad gaf hem hiertoe opdracht, loog Sepp.

Verbazingwekkend

Zijn naoorlogse strafdossier bevat twee trouwfoto’s waarop te zien is hoe Sepp in mei 1944 poseerde met een geüniformeerde nazi. Enkele maanden eerder was de predikant lid geworden van de Nationaal-Socialistische Beweging. Hij besefte al snel een verkeerde keuze te hebben gemaakt. Toen in september de bevrijding van Nederland aanstaande leek en Dolle Dinsdag aanbrak, vluchtte hij met zijn vrouw naar Duitsland, het land van hun oorsprong.

Toen in september de bevrijding van Nederland aanstaande leek en Dolle Dinsdag aanbrak vluchtte hij met zijn vrouw naar Duitsland.

Sepps late lidmaatschap van de NSB mag op zijn minst merkwaardig genoemd worden. Niet alleen door het tijdstip – zo ongeveer iedereen had in 1944 door dat de Duitse nederlaag een kwestie van maanden was -, maar ook omdat die voorkeur zo strijdig was met het doopsgezinde gedachtegoed. Al in de jaren dertig verschafte deze geloofsgemeenschap hulp aan joodse vluchtelingen. De Mennonieten of Mennisten, zoals ze ook wel werden genoemd, droegen hun streven naar een vreedzame maatschappij uit. Daarin dienden eenvoud en soberheid centraal te staan. Hun eigenzinnigheid en egalitarisme botsten bovendien sterk met de nationaalsocialistische opvattingen. Dat Sepp ook nog eens lid was van de door Hitler verboden Vrijmetselaarsbeweging doet de wenkbrauwen nog meer fronsen.

Eerste pagina van de Tribunaaluitspraak tegen A.A. Sepp (Nationaal Archief).

Autonoom

Het vrijzinnige geloof kende geen centrale aansturing. De plaatselijke afdelingen waren autonoom. Ze regelden zelf hun aangelegenheden op materieel en geestelijk vlak. Dat was niet bevorderlijk voor een eenduidige stellingname tegen de bezetter en zijn aanhangers. Waar andere religieuze stromingen een landelijk kerkelijk gezag hadden dat – soms – stelling nam tegen Hitler en zijn volgelingen, bleven de Mennonieten stil. Ze werden geacht voor zichzelf te denken. Dat ging vaak goed en soms fout. Het beeld is diffuus. Een paar cijfers laten zien dat moeilijk valt te peilen hoe de ‘goed-foutbalans’ er in dit geval uitziet.

In Nederland waren minstens twintig doopsgezinde predikanten betrokken bij illegale activiteiten. Zestig tot honderd doopsgezinden stierven voor het vuurpeloton of in een concentratiekamp. Onder de zesduizend Nederlanders die zijn geëerd met een Yad Vashem-onderscheiding bevinden zich enkele tientallen doopsgezinden. Omgekeerd evenredig: minstens vijf predikanten, een voormalige minister en twee burgemeesters die zich doopsgezind noemden, steunden de Nieuwe Orde. Zijn dat hoge of lage aantallen? Het vraagt om een diepgaande vergelijking met andere levensbeschouwingen. Vooralsnog bestaat die niet.

Zestig tot honderd doopsgezinden stierven voor het vuurpeloton of in een concentratiekamp.

Groot belang

De doopsgezinden waren van groot belang voor de Zaanstreek, de regio die van oudsher een toevluchtsoord voor hen was. Er was een tijd dat één op de twintig Nederlandse doopsgezinden zich Zaankanter mocht noemen. Met name veel industriëlen maakten hier deel uit van deze christelijke stroming. Ter illustratie: toen een staatscommissie in 1890/’91 in de Zaanstreek onderzoek deed naar de arbeidsomstandigheden, werden er onder anderen dertig fabriekswerkgevers opgeroepen. Van hen bleken er veertien doopsgezind te zijn. Deze geloofsstroming had dus rondom de Zaan veel in de melk te brokkelen.

Alidus Anne Sepp in 1930.

‘Zonderlinge indruk’

‘Een ietwat zonderlinge indruk krijgt wellicht een ieder die hoort dat een dominee tevens vrijmetselaar is’, opende De Zaanlander op 30 november 1946 haar berichtgeving over de rechtszaak tegen Sepp. ‘Maar nog vreemder stelt zoo’n dominee zich aan, als hij nog in 1944 tot de N.S.B. toetreedt.’ De zinnen tekenen de zitting op een adequate manier. De verdachte ontkende weinig van hetgeen hem ten laste werd gelegd. Tegelijkertijd was Alidus Sepp een en al naïviteit. Hij had het allemaal niet door, hij wist van niets en hij bedoelde het goed. Zijn advocaat ‘schetste dominee Sepp als een figuur die wereldvreemd is, maar die zeer opgaat in het religieuze leven en zijn ambt als predikant, maar die onhandig en vreemd staat tegenover veel dingen in het practische leven’.

De Heerenveensche Courier (14-12-1946).

De verdediging zette weinig zoden aan de dijk. Alleen Sepps leeftijd, hij was inmiddels 65, gold voor het tribunaal als verzachtende omstandigheid. Desondanks werd de predikant veroordeeld tot een celstraf van negen maanden en ontzetting uit het kiesrecht. Alidus Anne Sepp keerde na het uitzitten van zijn straf niet terug naar de Zaanstreek. Hij overleed op 14 april 1964 in Heerlen, 82 jaar oud.

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dit wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand te houden.

ValutaBedrag





Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.