Nadat de Zaandamse NSB’er Johan Engel van de Stadt in mei 1945 werd vastgezet, begon hij gedichtjes te schrijven. Ze geven een interessant zicht op het leven achter het prikkeldraad van de ‘Sing-Sing’, zoals de gevangenis in zijn woonplaats door het leven ging. Op meitotmei.nl staan alle gedichten (met dank aan Peter Konincks), plus de nodige duiding.
Deel 12: ‘Uw ingewanden smeert het niet’

Nummer 741
De mannen en vrouwen die werden verdacht van collaboratie ondergingen bij binnenkomst in de Zaandamse districtsgevangenis een scala aan handelingen. Na te zijn gefouilleerd werden ze ingeschreven. Ze moesten hun bagage afgeven en kregen een nummer. De hieronder genoemde Wormerveerse NSB-lid Dirk Oosterhuis (19-2-1890) kreeg nummer 145 toebedeeld, van Jan van de Stadt is bekend dat hij na te zijn overgeplaatst naar het kamp in Castricum nummer 741 kreeg.
Na de registratie volgde een medisch onderzoek. Volgens De Waarheid (15-5-1945): ‘Om te voorkomen dat ziekten of onreinheid de hygiĆ«nische toestand in het gebouw in gevaar kunnen brengen’. Na aldus te zijn gekeurd, werden de mannen naar een lokaal op de bovenste verdieping geleid. De vrouwen sliepen wat lager.
Geen vetpot
‘Zij zijn er nog aanmerkelijk beter aan toe, dan de slachtoffers, die zij indertijd maakten.’
Hun dagelijkse maaltijd was geen vetpot, zeker niet de eerste weken na de bevrijding. Bijna alles was nog op de bon. In de praktijk betekende het dat de gevangenen wekelijks zeshonderd gram brood kregen en het verder moesten zien te rooien met het weinig smakelijke wat de gaarkeuken aanbood. De Waarheid kende weinig medelijden: ‘Ofschoon dat de meesten lang niet zal meevallen – zij waren het immers zo goed gewend – moeten wij hierbij toch opmerken, dat zij er nog aanmerkelijk beter aan toe zijn, dan de slachtoffers, die zij indertijd maakten. Hun grote geluk is evenwel, dat het beste deel van Nederland nu eenmaal te goed was voor Nationaal Socialisme en dus ook te goed voor de wreedheden en onmenselijkheden.’

23 juli 1945
Aan no. 145. Den Heer D. Oosterhuis. Kamer 8
‘Waarom neemt U ’t brood,
Nu niet geroosterd meer?’
In antwoord op Uw schrijven,
D.d. dubbel twee.
Naar aanleiding van ’t rapportje,
Betreffende de W.C.
Kan ik het volgende zeggen,
Dat mijns inziens beter gaat.
De boter op Uw brood,
Dit is een goede raad.
Slikt men het heele stuk,
Ineens direct maar in.
Uw ingewanden smeert het niet,
Het heeft in ’t geheel geen zin.
En waarom neemt U ’t brood,
Nu niet geroosterd meer?
Bent U nu eigenwijs,
Weet U ’t beter deze keer?
Geroosterd brood dat stopt,
De ontlasting altijd vlug.
Doch houdt men zich er niet aan,
Dan heeft men ’t zoo terug.